Begin 17e eeuw moet de familie Gerets in het Reutje nog een vooraanstaande
rol hebben gespeeld. Rond 1600 was Jan Gerets nog schepen te Sint Odilienberg.
Een eeuw later was de familie uit het Reutje vertrokken. Huis en hof zijn
daarna op anderen overgegaan. Sindsdien kennen we de woning voornamelijk
als huurhuis met wisselende bewoning.
Rond 1800 stond het huis op naam van Jan Schoenmakers op Linssenhof. Ook
hij is er niet gaan wonen. Naderhand werd de huisplaats opgedeeld.
Jan Gerets in het Reutje had een neef en naamgenoot
in de stad. Schoenlapper van beroep. Mogelijk de zoon van Gerardt den
gilsensnijder uit het Raitgen, die de biggen castreerde. Dat kon ook wel
eens fout gaan.
|
Laatst bijgewerkt 30-12-2012 © Jan
Ruiten
JAN
GERATS HUYS
-wisselende bewoning Op t Reutje-
Begin 17e eeuw moet de
familie Gerets in het Reutje nog een vooraanstaande rol hebben gespeeld.
Rond 1600 was Jan Gerets nog schepen te Sint Odilienberg. Een eeuw later
was de familie uit het Reutje vertrokken. Huis en hof zijn daarna op
anderen overgegaan. Sindsdien kennen we de woning voornamelijk als huurhuis
met wisselende bewoning.
Rond 1800 stond het huis op naam van Jan Schoenmakers op Linssenhof.
Ook hij is er niet gaan wonen. Naderhand werd de huisplaats opgedeeld.
Na her- en verbouw herkennen we hier de huisnrs. 12 t/m 16.
Toen de schatinner in 1679 de lijst opstelde
van de huizenbezitters in de gemeente, kwamen de boerenbedoeningen in
het Reutje als laatste aan de beurt. Na Dasweijlerhof en het huis van
de erven Beusers werd de belasting op “Jan Gerats huijs”
berekend op 3 rijksdaalders. Het moet dus een van de grotere huizen
in het Reutje geweest zijn. Voorheen woonde hier nog Lennerdt Puedt met
vrouw en kinderen. Maar die is omstreeks 1670 naar Posterholt verhuisd.
Kort daarop woonden Jan Gerats en zijn zus Marie op de boerderij. Vier
koeien stonden toen op stal. Jan had ruim anderhalve bunder land op zijn
naam staan. Daarnaast moet hij dus nog enkele akkers gepacht hebben.
Begin november 1678 trouwde Jan in de kerk van Vlodrop met Marie
Hoems (1641-1708), weduwe van Willem Rijnboom op de Aerwinkel.
Gerats heeft de pacht op de boerderij toen overgenomen. Uit dit huwelijk
werden twee kinderen geboren: Helena en Gerard. Van beiden hebben we naderhand
niets meer vernomen. Waarschijnlijk werden zij vernoemd naar Jans ouders:
Gerard en Helena Gerardts, die kort na elkaar begin 1676 waren gestorven.
Maar zeker weten doen we dat niet.
Familie Gerets
Rond 1600 woonde ook zekere Jan Gerharts in het Reutje. Deze was schepen
in het gericht van ‘Berg van (voor) 1588 tot 1602. Mogelijk is hij
toen overleden. Omstreeks 1620 werd een oudere belening bij jonker Johan
Hillen vermeld. De aflossing, dan wel de erfpacht van 5 of 6 vat rogge
was aan de armenkas van Berg vermaakt, te betalen door de kinderen van
Jan Gerartz goed in gen Reudtgen. (“Jan Gerartz kinder goed
ingen Reudtgen”). Het blijft bij die eenmalige vermelding in
het kerkarchief. Over latere aflossingen, betalingen, of schulden is verder
niets bekend.
Dat helpt ons dus niet verder. Ook de link met zekere Reijner Gerits (uit
Posterholt) na 1700 als erfgenaam van Jan schieten we niet veel op. Toch
heeft hij nog een tijdje hier in het Reutje gewoond. Waarschijnlijk is
hij kinderloos gestorven, zodat huis en hof overging op de erfgenamen
van Marie Gerets.
Deze was eind 1679 getrouwd met haar overbuurman Jan Daemen.
Naderhand hertrouwde Marie Gerets (ca.1650-1709) met Dirck Beulen. Ook
onder haar kinderen komen we de namen Helena en Gerard tegen. De erfgoederen
in het Reutje zullen naderhand voornamelijk op haar kinderen overgaan;
zowel de boerderij van Gerats alsook de twee huizen van Jan Daemen.
Nog twee familieleden krijgen we in het vizier: Reijner en Giel Gerits,
mogelijk broers van Jan. In 1679 was Giel aanwezig op het doopfeest op
de Aerwinckel.
In juni 1683 kwam Marie Saussen, de moeder van Jan Daemen
zo ongelukkig ten val, dat zij daaraan gestorven is. Giel zou de oude
vrouw zo hard geslagen hebben, dat de weduwe aan de val is overleden.
Sindsdien was Giel voortvluchtig...
De lijst van huizen die in 1679 werd opgemaakt, laat duidelijk de route
zien, die de schatinner door de gemeente heeft genomen. De volgorde van
de huizen is niet zomaar willekeurig. Dat blijkt uit vergelijking met
de andere schatlijsten uit die tijd.
Bij gebrek aan andere bronnen zijn we op deze lijsten aangewezen om de
huizen te situeren. De boerderijen lagen tamelijk uit elkaar, gescheiden
door een moestuin of akker. Het eerstvolgende huis was dat van Jan Daemen
en daarvan is bekend dat de huisplaats direct grensde aan de boomgaard
van Dasweijlerhof. Het huis van Gerats lag dan zoals aangegeven op de
kaart. Dat hoeft niet het huis van schepen Gerharts te zijn geweest.
En dan was er nog die naamgenoot in de stad, neef Jan Geraets. Er waren
problemen met een vermeende erfpacht te betalen aan de erfgenamen Maroyen,
burgers uit Roermond, betreffende 2 malder rogge uit zeker stuk land,
het "Even goed" geheten, in het Reutje. Deze erfpacht ging terug
tot 1547 en was nu opgedeeld onder meerdere partijen. Anno 1675 verklaarde
Jan Gerits uit het Reutje, die als stamhouder van de cijns gold, dat hij
samen met zijn neef Jan Gerits, schoenmaker in de stad,
jaarlijkse de halve cijns van 1 malder had afgedragen. Jennis Puts betaalde
van de andere helft een 3 vat plus een kop rogge, en dhr. luitenant Monceau,
de eigenaar van Dasweilerhof, een 3 vat minus een kop. (GAR
1.2 Hoofdgerecht Roermond inv.nr. 163, proces nr. 1432)
En als we dan toch een bezig zijn om de verwantschap nader in te vullen,
dan kan voornoemde schoenlapper, de zoon geweest zijn van Gerardt de gilsensnijder
uit gen Raitgen. Die kwamen we op het spoor, omdat hij zijn werk niet
goed had gedaan. Het varken dat hij onder handen had genomen, was nog
weken ziek geweest en uiteindelijk bezweken. Voor de eigenaar een strop
van enkele rijksdaalders. (Hoofdgerecht
Roermond inv.nr. 396)
Dreigementen en slagerijen
Nadat Jan en zijn zus Marie waren getrouwd, werd het huis van Gerats opnieuw
verhuurd. De boerderij werd al spoedig in twee huishoudens opgedeeld tussen
Corst van Neer (1650-1721) en zijn zwager Willem Coenen,
weduwnaar van Maria Segers van Neer. Ondertussen was Willem hertrouwd
met Petronella van Helden. In 1687 werden beiden in de beestenschat aangeslagen
voor elk twee koeien. Corst en Marie waren geboortig van de Aerwinkelsweg,
waar de boerderij van hun ouders stond. Willem was van elders afkomstig.
Hoe lang ze hier hebben gewoond, is niet duidelijk. Corst ongeveer sinds
1680 en nog in 1694, toen zijn vrouw Gertrudis stierf. Kort daarop hertrouwde
hij met Liesbeth van der Vorst. Het gezin Van Neer is toen op Genouwen
gaan wonen, een pachtboerderij op de grens met Montfort. Ook Willem is
met vrouw en kinderen naar elders vertrokken. Waarschijnlijk naar Montfort.
Voor de boerderij werden weer twee andere huurders gevonden.
In oktober 1686 werd een zware aanklacht tegen Willem Coenen
ingediend. Eerder dat jaar was de gerichtsbode van Posterholt bij hem
aan huis gekomen om enige spullen te panden. Waarschijnlijk vanwege een
openstaande schuld, die hij maar niet wilde aflossen. Willem had de bode
niet alleen met “versmaedelijcke woorden” en “dreygementen”
bejegend, maar de man tevens bont en blauw geslagen, zoals nog te
zien was. Op dergelijke geweldplegingen tegen overheidsdienaren stond
volgens de aanklacht een straf van “verlys sijner rechter handt”
(!) ofwel een andere lijfstraf.
Daar schrok Coenen wel van. Hij verdedigde zich, door de schuld op zijn
vrouw af te schuiven. Toen de bode het arrest wilde beginnen met het beslag
leggen op de ketel met varkensvoer, had zij hem teruggestoten, waardoor
de man tegen de staldeur viel. Daarop begon de gerichtsbode haar te schelden
voor “swaerte hoer en hecx”. Overigens zou de man
zo dronken geweest zijn, dat hij niet eens op zijn benen kon blijven staan.
Hoe de zaak voor Willem is afgelopen, is niet bekend. Nog in 1690 woonde
hij hier samen met zijn vrouw. Via zoon Anthon kwam de naam Coenen in
Montfort terecht. Omstreeks 1710 ging het land van Willem Coenen over
op de armenkas van Sint-Odiliënberg.
Nieuwe huurders
In het ene huis van Jan Gerats was ondertussen Geurt Thijssen
(alias Janssen) ingetrokken. Hij was sinds lange tijd boswachter op Munnichsbosch
geweest. In september 1700 werd de boschuyer aangesproken over het gedrag
van zijn zoon. Die ging er namelijk prat op, dat hij drie jaar eerder
Anna Leyendeckers, dochter van het doeffhuys te Montfort, bezwangerd
had. In de herbergen vertelde de jongeman het verhaal aan iedereen die
het maar wilde horen. Anna was echter allemans liefje en had zelf een
ander als vader opgegeven. Geurt stierf in april 1705. An, de weduwe van
de boshoeder, bleef hier wonen tot haar overlijden drie
jaar later.
Volgens de hoofdenschat van 1703 woonde ernaast Jan Baptist Schaep,
samen met een meid, die voor het huishouden zorgde. In de wandel werd
hij meestal Thisken genoemd. Hij was een zoon van Jan Schaep en Windel
Buysers (1638-1702). Zijn moeder kwam uit het Reutje. Thisken trouwde
in april 1703 met Omilia Craenen. Hun dochtertje werd
naar de grootmoeder Windel vernoemd. Twee weken na de geboorte echter
stierf Thisken. Ummel hertrouwde nog in de zomer van 1704 met Thijs
Timmermans. Of Thijs de boerderij heeft gekocht, is niet zeker.
Wel bezat hij 2 vierdel land achter het huis en verder nog enkele akkers
elders in het Reutje. Volgens een notitie uit het rekenboek van de schatheffer
was de grond in elk geval niet afkomstig van zijn voorganger. Thijs werd
in de beestenschat aangeslagen voor 3 of 4 koebeesten. Dat geeft al aan,
dat hij er ook nog akkerland had bijgepacht. Ummel Craenen stierf in december
1723. Toen eerst kwam men erachter dat Thijs in de landschat jarenlang
te hoog was aangeslagen en werden hem ruim 25 gulden aan belastinggeld
terugbetaald. Voor een keuterboer uit die tijd een flink bedrag.
In februari 1728 hertrouwde Timmermans met Anna Cnops. Vanaf Pasen 1730
woonde het gezin op de pastoriehof onder aan de kerkberg.
(Parochiearchief Sint-Odiliënberg
in het Gemeentearchief te Roermond, (afd. IV nr. 183) inv. nr. 4. (met
pachtcedule) Thijs Timmermans beakkerde sindsdien het land van
de pastoor. De bedoeling was voor de tijd van twaalf jaar. Maar met Pasen
1741 verhuisde Timmermans naar Posterholt.
Thijs nam de pacht van de Aerwinkel over van Peter en Jonanna Beckers*,
die op Hoosden waren gaan boeren. Anna Cnops stierf nog datzelfde jaar.
Thijs volgde haar vijf jaar later in het graf. Zoon Leonard, in oktober
1736 getrouwd met Maria Germs uit het dorp Berg, boerde in elk geval nog
in 1757 op de Aerwinkel. In 1747 waren dhr. Meijer en
domina Verheijden peter en meter van de kleine Fredericus Joannes, zo
genoemd naar zijn peetoom. De heerschappen konden niet zelf bij de doop
aanwezig zijn. Tien jaar later stierf de kleine Godfried. Het gezin woonde
toen nog steeds op de pachtboerderij in Posterholt. (Kerkregisters
Parochie St. Martinus Vlodrop.) (* Joost Beckers nam de pacht op
Hoosden kortstondig van zijn vader over. Hij was in mei 1730 op de Aerwinckel
geboren. Judocus Meijer was zijn peetoom.)
Geruime tijd was het eigen akkerland in het Reutje niet meer bebouwd.
Maar ook de akkers van enkele andere boeren uit het Reutje lagen braak.
De eigenaars of hun erfgenamen waren vertrokken en bekommerden zich niet
meer om de grond. Enkele jaren later werden deze akkers door de gemeente
opnieuw uitgegeven, zodat de grond tenminste nog iets opbracht. Al was
het niet veel. (Na de zitting werd door de schepen nog eens goed gedronken,
zodat de baten nauwelijks de kosten konden dekken!)
Waarom Timmermans zich niet meer in het
Reutje liet zien, is niet duidelijk. Hij stierf in oktober 1746. Drie
jaar eerder was zijn dochter Marie in de kerk van Vlodrop getrouwd met
Geel Halfkan. Omstreeks 1750 ging het gezin Halfkan wonen
aan het eind van de Reutjesweg
tegenover het Stepken.
In mei 1791 verkochten Jacob Leyendeckers en Margaretha Wulms huis en
hof met 2 morgen land en broek aan Hendrick van der Borgh
en vrouw. De koop werd gesloten voor 140 pattacons. Daartoe hoorde ook
een moestuin aan de steeg. Een nadere omschrijving van de ligging van
huis en hof werd bij de overdracht niet gegeven. Het is dus niet zeker
of het zich hier handelt over de boerderij in het Reutje. Volgens de huizenschat
van 1797 stond het huis immers op naam van Jan Schoenmakers. Hij was de
nieuwe pachter op Linssenhof.
De huizen tegenover de wei van Linssenhof
waren vooral in de 19e eeuw voornamelijk huurhuizen. De bewoners wisselden
elkaar af. Sommige gezinnen bleven hier slechts voor korte tijd wonen,
totdat zij elders een beter onderkomen hadden gevonden. Van enkele huurwoningen
is bekend, dat er weinig of geen onderhoud werd gepleegd. Dat leidde uiteindelijk
tot verval. Het huis werd dan alleen nog als opslagplaats
gebruikt en kort daarna weer afgebroken. Het waren nog maar kleine boerenbedoeningen,
die ooit betere tijden hadden gekend. Het komen en gaan van huurders maakt
van de beschrijving van huis en hof een taaie kost. Naderhand eerst komt
er meer lijn in de bewoningsgeschiedenis van deze huizen.
In 1797 stonden huis en hof op naam van
Jan Schoenmakers. De huizen in het Reutje werden merendeels
aangeslagen voor 0.40 of 0.80 livres. Jan viel onder de laatste groep.
(Vergelijk: Daswijlerhof voor 4.50 livres! Daar woonde Jan als pachter
op de boerderij van Petit.)
Eerlangs was de huisplaats in twee woningen
opgesplitst. Dat komt overeen met de Tranchotkaart van rond 1810 en de
kadasterkaart die dertig jaar later vernieuwd werd: twee gebouwen naast
elkaar. Het komt evenwel niet overeen met de geschreven bronnen. Die laten
een ander beeld zien.
Uit de belastinglijsten vanaf 1797 blijkt, dat de boerderij
van Schoenmakers een van de grotere woningen in het Reutje was. Maar het
huis stond toen leeg: “non habités”. De pachter
gebruikte het gebouw alleen nog om er brandewijn te stoken. Daarna werd
het huis wegens de leegstand ook niet meer belast. Voorheen werd het getal
van deuren en ramen op 6 gesteld. Dat was nog meer dan bij de pachtboerderij,
waarin hij woonde! Toch had Linssenhof toen al de grondvorm die de boerderij
nu nog heeft. Het eerstvolgende huis naast het gebouw van Schoenmakers
aan deze kant van de straat werd bewoond door Lenert Cremers.
En juist toen men omstreeks 1820 bezig was de gemeente op te meten, werd
de boerderij van Jan Schoenmakers opnieuw opgedeeld in twee huisplaatsen,
kadastraal opgesplitst in perceel 620 en 620b. Samen met de moestuinen
(p.619, p.619b en p.621) komen we dan op een totaal van 20.30 are; alles
aaneen gelegen. Dat was de huisplaats van Jan Gerats uit 1679, omgerekend
twee-en-half vierdel groot. Nu werd de boerderij opgedeeld tussen Schoenmakers
en de weduwe Wolters.
Naast de boerderij lag nog een akker, ongeveer 58 are groot, waarvan Willem
en Godfried elk de helft hadden. Daarmee wordt het beeld geschapen, dat
de gebroeders Schoenmakers de boerderij, bestaande uit twee huizen met
de akker ernaast als geheel hadden verworven en vervolgens onderling verdeeld.
Zo is het evenwel niet gegaan. Volgens het bunderboek van 1717 maakte
de akker toen nog deel uit van Daswijlerhof. Zoals toen beschreven werd
strekte het perceel zich uit van het straatje tot aan de karbaan.
Huurwoningen
In 1820 werden huis en tuin van Jan Schoenmakers nog maar gemeten op 4.50
are. Dus nog maar een kwart van de hele huisplaats. De verkoop van de
grond kan te maken hebben met zijn vertrek naar Aerwinkelshof. Hij had
toen al een lening afgesloten om het benodigde vee te kunnen kopen. Mogelijk
dat de woning in het Reutje als onderpand heeft gediend.
Omstreeks 1825 is hier Joseph Smeets komen wonen, totdat hij in maart
1831 het huis van zijn ouders op het eind van de Aerwinkelsweg overnam.
De nieuwe huurder was Winand Foux, kleermaker. In 1834
stond het huis alweer leeg.
Kort daarop kwam hier Jan Th. Stoks uit het Reutje wonen.
Hij was getrouwd met de veel oudere Mechteld Peters uit Kirchoven. Hun
kinderen stierven kort na de geboorte. Waarschijnlijk nog voor het overlijden
van zijn vrouw kwam haar plaatsgenote Hubertina Sneiders hier met haar
twee dochters wonen. Naderhand zou Jan met haar trouwen.
Willem Schoenmakers had in 1837 de tuin naast het huis
van zijn vader gekocht van de erven Wolters. Tien jaar later verkocht
hij de moestuin weer aan bakker Abels te Roermond. Die had al meer grond
in het Reutje verworven; puur uit geldbelegging. In 1857 werd de tuin
verkocht aan Peter Jan Rijcks. Hij woonde met zijn gezin verderop aan
Linssensteeg. Eerst tegen 1896 liet diens zoon Gerard hier een huis bouwen,
dat hij in mei van dat jaar beleende met 300 gulden. Twee jaar later,
in juli 1898, verkocht hij de boerderij voor 450 gulden aan zijn broer
Peter, terwijl hijzelf met vrouw en kinderen naar elders vertrok.
St.-Petrusstraat 10
Peter Rijcks was in juli 1882 getrouwd met Catharina Roncken uit Maasniel.
Zij hadden al acht kinderen, toen het gezin op het Reutje kwam wonen.
Nog drie kinderen werden hier geboren. De oudsten gingen spoedig elders
in de kost. Dochter Anna vond werk in Wassenberg, terwijl haar broer Gerard
richting Ophoven vertrok. Antoon en Dina gingen in april 1905 samen naar
Wegberg. Willem was zestien toen hij in Dulken ging werken. Ook Jozef
ging daarheen, maar toen de oorlog was uitgebroken, kwam hij weer thuis.
De kinderen bleven daarna aan deze kant van de grens en vonden werk in
de wijde omgeving tot in Grathem en Beesel.
Hun vader had de boerderij al twee keer uitgebreid. Verderop aan de straat
bouwde hij nog een tweede huis, dat hij een jaar later alweer verkocht
aan houtzager Hendrik Schmitz. Maar Peter was nog niet uitgemetseld. Nadat
hij van de erven Magnée het
Uylenbos had gekocht bouwde hij daar in 1914 een nieuwe woning voor
zijn gezin.
Gelijk verkocht hij het oude huis aan Willem Smeets en
Maria Creemers. Na hun huwelijk in 1910 waren zij aanvankelijk in Dusseldorf
gaan wonen. Nu betrokken zij het huis in het Reutje. In april 1914 nam
Willem gelijk een hypotheek van 600 gulden op zijn huis met tuin, schuur
en stal. De lening werd afgesloten bij de plaatselijke Boerenleenbank.
Het
echtpaar Smeets kreeg tot 1930 negen kinderen. Toen vertrok Willem Smeets
naar Echt en van daaruit naar Altweert. Tijdelijk kwam hier toen het
gezin Oetman uit Posterholt wonen. Smeets had
al in januari 1930 zijn goederen in het Reutje aan de meestbiedende willen
verkopen. Dat was hem blijkbaar alleen met het akker- en weiland gelukt.
Eerst twee jaar later ging ook het huis met de stallen, schuur en tuin
van de hand.
De nieuwe eigenaar van de boerderij was Sjeng Hendriks
(1903-1981), die er in juli van dat jaar introk. Oetman verhuisde toen
naar Lerop. Sjeng was in januari 1929 getrouwd met Marie Janssen (1904-1981).
Geen van beiden was afkomstig uit het Reutje zelf. Aanvankelijk woonde
het gezin aan Bergveld en vervolgens op het Houtkempke naast Linssenhof.
Het gezin telde in 1940 acht kinderen. Hun vader verdiende de kost in
de cokes-fabriek van de Staatsmijnen in Geleen. In zijn vrije tijd werkte
Sjeng in de groentetuin. Huis, tuin, schuur en stal werden gemeten op
5.65 are. Beide echtelieden stierven kort na elkaar in november 1981.
Bertus Cuypers uit het Reutje
Na het overlijden van Jan Schoenmakers in 1836 op de Aerwinkel stond het
huis op naam van zijn kinderen. Zijn zoon Willem (1793-1856) woonde toen
op de Roskam tot de herberg in 1844 werd verkocht. Hij verhuisde daarop
naar het hofke van Mulbracht op het eind van de Aerwinkelsweg.
Precies een maand na het overlijden van
zijn broer verkocht Michiel Schoenmakers (als enige erfgenaam)
het vaderlijk erfgoed in het Reutje, bestaande uit “een huisje
met mestplaatsje en tuintje”. Na verscheidene hoogsels viel
de woning voor 220 gulden toe aan Lambert Cuypers.
Michiel vertrok naar Echt om daar als
knecht te gaan werken. Kort daarop verklaarde hij dat Willem geen goederen
had nagelaten en de erfgenamen “in zeer behoeftige toestand”
verkeerden. Michiel stierf in Echt in de vroege zomer van 1857. Jan Stoks
had het huis ondertussen verlaten en was met zijn huisgenoten elders in
het Reutje gaan wonen.
Bertus Cuypers (1826-1864) was een zoon van Gerard Cuypers en Elisabeth
Puts. Het huis van zijn ouders stond aan de overkant van de straat. Bertus
was zojuist getrouwd met Anna Maria Fijten (1830-1876) uit Montfort. Het
echtpaar kreeg twee kinderen: Jan en Liesbet. Een jaar na zijn overlijden
hertrouwde de weduwe Cuypers in mei 1865 met Lins Heynen uit Linne. Het
gezin verhuisde naar de overkant van de weg. Sindsdien heeft het huis
leeg gestaan en werd alleen als schuur gebruikt. Toen hun moeder in maart
1876 stierf, gingen de twee kinderen bij hun oom in Posterholt wonen.
Zij erfden niet alleen de huisplaats, die hun ouders van de erven Schoenmakers
had gekocht. Beiden waren ook nog voor 1/5 deel berechtigd in de goederen
van hun grootouders, bestaande uit huis, erf, tuin en twee schuren en
drie akkers. Jan ging een tijdje in Echt werken. In 1872 keerde hij daarvan
terug. Naderhand nam hij dienst in het leger. Hij werd toen in het garnizoen
te Amersfoort geplaatst. Zijn zus Liesbet vertrok naar Dulken.
De
huisplaats met de tuin was kort daarvoor in maart 1881 voor zestig gulden
verkocht aan landbouwer Giesbers, die de schuur in 1887 liet slopen. Eerst
in 1894 bouwde hij er een stal. Willem Giesbers woonde
aan de Aerwinkelsweg.
Blijft de vraag, of hij de stal zelf gebruikte, danwel verhuurde.
De stal die landbouwer Giesbers hier eind 19e eeuw had laten bouwen, werd
via zijn schoonzoon Willem Janssen in 1936 vererfd op diens kinderen.
Kort daarop nam zoon Wiel hier intrek met zijn gezin.
Daarvoor zou er een graanmalerij of kaasmakerij gevestigd zijn. De vreemde
klap-luiken op de zolder zouden daarmee te maken hebben gehad. Hetzelfde
soort luiken als te zien in de Berger molen. (Vriendelijke
informatie van Wim Janssen uit Oosterwolde.)
In 1954 werd "de woning" met
de tuin verkocht aan Jacob Bonné, magazijnbediende
en transportarbeider. Die liet toen op nr. 12 een nieuw huis metselen.
Daarna werd de huisplaats uitgebreid tot 10.90 are. Jacob is een zoon
van Willem Bonné en Anna Muysers. Zijn ouders woonden aan de overkant
van de straat. Gelijk had Janssen aan de andere
kant van Reutjesveld aan de Sint Josephstraat een nieuw huis gebouwd.
Wolters op Munnichsbosch
Omstreeks 1820 ging een groot deel van de boerderij van Jan Schoenmakers
over op de weduwe Wolters. Na het overlijden van de vrouw werden huis
en tuin, alsmede enkele akkers, in 1837 verkocht aan Pierre Wolters,
pachter op Munnichsbosch.
Huis en tuin (10.65 are) werden verhuurd
aan Godtfried Dietzenbacher, in mei 1808 getrouwd met
Christina van de Wal. De man uit Luxemburg had hier toen de functie van
boswachter in de Domeinbossen. Nu verdiende hij de kost voor zijn zeven
kinderen als landbouwer. Ongetwijfeld had hij van Wolters daarvoor de
nodige akkers gepacht. Omstreeks 1830 verhuisde het gezin naar de boerderij
aan Uylenbos en kwam Willem Ysbruggers uit het Reutje hier wonen.
Tien jaar later woonde hier het gezin van Gerard van der Loo.
Na zijn overlijden in februari 1844, vertrok de weduwe met haar zoontje
naar elders. In het Reutje komen we haar in elk geval niet meer tegen.
Het huis werd vervolgens verhuurd aan
Willem Fieten uit Montfort. Hij was in maart 1848 getrouwd
met Joanna Cloudt (1822-1874). Haar ouderlijk huis stond op de Roskammerheide.
Willem was er vaker bij wanneer in de buurt een boedelverkoop werd gehouden.
In 1852 kocht hij op de veiling van Willem Konings een bedje. Dat was
natuurlijk bestemd voor de kleine Peter, die kort daarvoor was geboren.
Later kocht hij op de Roskam een “ossezaal”.
Boer Wolters had nog meer land in het
Reutje verworven. Zijn grondbezit bedroeg uiteindelijk ruim 12 hectare.
In 1860 werden de goederen onder zijn kinderen opgedeeld. Het huurhuis
ging daarbij over op Jan Hendrik Wolters, landbouwer in het Sitterd. Hij
verkocht huis en tuin, nu nog 8.85 are groot, aan de bewoner. Daarbij
kwamen nog 80 are akkerland en hakhout, verdeeld over drie percelen. Alles
bij elkaar voor de prijs van 550 gulden.
Toch is Willem daar niet lang blijven wonen. Kort daarop verhuisde hij
namelijk naar het Sit-terd, waar hij als landbouwer de kost verdiende.
Het huis werd verhuurd aan het gezin Peters. Theodoor Peters (1812-1867)
was getrouwd met Anna Konings, de weduwe Gevels. Uit dit tweede huwelijk
werden nog eens vier kinderen geboren.
Toen zijn vrouw in januari 1874 stierf, bleef Willem Fieten
met de twee meisjes achter. Hij hertrouwde met de weduwe Eykelenberg.
Marie Konings was een zus van vrouw Peters. Zij was al drie keer eerder
getrouwd geweest. Toen zijn tweede vrouw in 1879 stierf, verkocht Willem
de huisraad en het vee. Daartoe hoorde ook het “ossentuig met
zaal en ligtriem”. Dat bracht hem 255 gulden op.
Naast een koe met kalf en een geit hield
hij ook nog twaalf kippen. De widman vertrok naar Melick. Daar ging hij
als herder in de kost. In 1882 verhuisde Willem Fieten naar Echt. Alleen
zijn dochter Marie was hem nog gebleven. Het kind was als dienstmeid in
de huishouding gaan werken. Het huis in het Reutje was toen blijkbaar
al afgebroken. In april 1881 werd de grond aan meerdere geïnteresseerden
verkocht. Alles bij elkaar voor zo’n 370 gulden. Het erf (1.35 are)
ging over op Herman Giesbers, landbouwer op de Roskammerheide.
In navolging van zijn neef bouwde hij een stal op de voormalige huisplaats.
De weduwe van veldwachter Hoeks
De tuin ernaast werd voor 130 gulden gekocht door Cecilia Wolters (1830-1891),
weduwe van Frans Hoeks (1830-1872) uit Maasniel. In april 1857 had Hoeks
zich als boswachter in het Reutje gevestigd en later nam hij ook de functie
van rijksveldwachter over.
Het gezin Hoeks woonde aanvankelijk op
het eind van de Aerwinkelsweg in het huis van de familie Geradts. Als
pachter had Frans toch meer van doen met zijn werk op de akkers. In de
stal stonden 4 koebeesten. De huisplaats die de weduwe in 1881 kocht,
werd nog maar gemeten op 7.50 are. De vrouw liet er zes jaar later een
huis bouwen. Voordien woonde zij in het huisje van de erven van Helden
aan Linssensteeg. In haar nieuwe huis begon de weduwe Hoeks tevens een
café. Dat maken we op uit de inventarislijst van 1892. De vele
drinkglazen en stoelen, de extra tafels en banken, een (dien)blad met
glaasjes, maar ook de vliegenkast wijzen in die richting. Haar zoons Antoon
en Mathijs Hoeks waren naar Zwolle verhuisd. Zoon Peter en de dochters
Anna en Marie woonden nog thuis. Na het overlijden van hun moeder vertrokken
ook zij naar elders.
De boerenwoning werd in september 1891 voor 840 gulden verkocht aan Jacob
Dohmen. Enkele maanden later werd de hele inboedel geveild. Dat bracht
de erven Hoekx nog eens 390 gulden op. Natuurlijk werd ook hier het meest
geboden voor de koe (f.103). Verder waren er grote partijen hooi, stro
en aardappelen te koop. Andere grote stukken waren de kar, wanmolen, kasten
en een machineketel. De “te wassen staande veldvruchten”,
te weten zeven percelen rogge, werden in juli verkocht voor 258 gulden.
Café van Peter Dohmen
Jacob Dohmen werkte toen nog als bediende in Venlo. Naderhand verhuisde
hij naar Brussel. Jacob had hier verder nog enkele akkertjes aangekocht.
Huis en hof verhuurde hij aan zijn broer Peter (1856-1926), in februari
1882 getrouwd met Marie Wilms (1856-1937) uit het Reutje. Het echtpaar
Dohmen begon hier meteen ‘n herberg. Nog lang daarna werd het café
geregeld genoemd als zittingsplaats voor openbare veilingen van onroerend
goed in het Reutje.
Bij de verkoop in 1891 had Peter zelf
van de erven Hoekx voor 460 gulden twee akkers gekocht. Die werden ingezet
als onderpand voor een lening van 400 gulden bij landbouwer Hilkens in
Lerop. Als bijpand gold zijn aandeel in de erfgoederen van zijn schoonvader
aan de Aerwinkelsweg. In 1904 ruilde het echtpaar de twee akkers in voor
de woning, die kort tevoor met een stalling was uitgebreid. Achter in
de tuin werd toen een bakoven gemetseld. Daarna werden in het Reutje nog
meer bakhuisjes opgericht. Peter had 32 are land van z’n eigen.
Daarnaast had hij liefst 860 are land in pacht genomen. Naderhand wist
hij zijn eigen grondbezit uit te breiden tot een hectare. Voor de akkerwinning
had hij een paard gekocht. Bij de telling van 1910 werden verder 3 koeien
en 2 kalveren, 2 varkens en 25 kippen opgegeven. Peter Dohmen
was lid van de gemeenteraad vanaf 1919 tot aan zijn overlijden in maart
1926. Zijn bezittingen werden toen beraamd op f.6600.
Zoon Hendrik (1889-1959) erfde in 1937 het huis met schuur, stal, bakhuis
en tuin. Tevens kocht hij de stal van Giesbers. Daartoe kwam nog de akker
achter de woning. Als imker was hij lid van de Ambrosiusvereniging. Evenals
zijn vader voorheen nam hij plaats in de gemeenteraad en nadien was hij
wethouder. Hendrik Dohmen stierf in juli 1959 in het
ziekenhuis.
De grond werd verkocht aan zijn twee
neven. De huisplaats met een deel van de akker (ca.20 are) gingen naar
Peter Meyers, zoon van zijn zus Greet (1895-1979), getrouwd met Melchior
Meyers (1897-1978). Zijn ouders hebben elkaar leren kennen, toen Melchior
in 1914 als knecht op Linssenhof kwam werken. Peter begon op nr.16(?)
een timmermanswerkplaats. Het bakhuis werd afgebroken.
De akker daarachter (ca.20 are groot), die uitliep tot op de straat, was
bij de erfscheiding overgegaan op Jacob Dohmen. Hij was een zoon van Jan
Dohmen (1883-1949) en Elisabeth Op het Broek (1882-1957). Zijn
ouders woonden voorheen aan de Aerwinkelsweg, in het huis afkomstig van
de erven Willems. Jacob bouwde op de akker aan de St.-Josephstraat zijn
huis op nummer 17. Ook hij verdiende zijn brood als timmerman. Daarnaast
had hij nog tijd om op zijn akker in het veld te werken.
|