Laatst
bijgewerkt 23-04-2013 © Jan Ruiten
JAN
DAEMEN RAMAKER
Zelf wordt Jan nergens
als ramaker genoemd, maar hij was de zoon van Peter de ramaker en
na zijn overlijden hertrouwde de weduwe Daemen met Dirck Beulen, die
niet alleen als boer, maar ook met zijn ramakers werkplaats goed geld
verdiende. Hun nakomelingen zien we daarna op menige pachthoeve, zoals
de Diergaarde, op Munnichsbosch en de Aerwinkel. De familie beschikte
over drie huizen in het Reutje, dicht bij elkaar gelegen. Het huis
naast de boomgaard van Dasweilerhof was sinds mensenheugenis belast
met een cijns aan de kerk. Zulke cijnzen helpen meestal om de lijn
wat langer door te trekken naar het verleden. Na 1800 gaan de huizen
op anderen over.
Het familie-bezit
bestond gedurende de 18e eeuw in het Reutje uit het huis van wijlen Jan
Gerets aan de overkant van de weg. Dat verhaal staat op een aparte
pagina. Het verhaal van de werkplaats van Beulen en het vervolg daarvan
staat op deze pagina.
Daarvan was het
huis van buurman Jan Rijnboom al ten tijde van Peter de ramaker afgesplitst.
Beide huizen werden weer bij elkaar gevoegd en naderhand opnieuw gescheiden.
Dit huis werd verkocht aan Jan
Paulissen, voorheen pachter op Dasweilerhof. Voor alle duidelijkheid
staat deze geschiedenis op een aparte pagina beschreven.
Tenslotte was er nog het huis ter plekke van de
huidige woning op Sint Petrusstraat 1. Als hoofdbewoner kennen wij daarvan
Nijs Stox. Omstreeks 1800 was dit huis alweer afgebroken en de grond verkocht
aan Wolters van Munnicksbosch. Naderhand ging daar de Zandjboer
wonen.
De twee huizen, waarvoor Jan Daemen in 1679 werd aangeslagen, lagen waarschijnlijk
naast elkaar in “dat straetjen” naast de boomgaard
van Daswijlerhof en met de tuin uitkwamen op de leigraaf. In het ene huis
woonde hijzelf met zijn vrouw en zijn (stief)moeder. In het huis ernaast
sleet Peter deMey zijn levensavond. Daarop keerde diens zoon Steven van
Nieukircken terug als soldaat uit het garnizoen te Montfort. Jan betaalde
voor beide huizen samen slechts 3 rijksdaalders. Vergeleken met wat de
andere boeren betaalden, moeten het dan ook twee kleinere woningen geweest
zijn.
Over de afkomst van de familie Daemen zijn we slecht ingelicht. Jan zou
een voorzoon kunnen zijn van Peter Daemen, die in 1650
in de kerk van Vlodrop (her)trouwde met Maria Saussen. (Niet: Maria Janssen,
zoals in meerdere klappers vermeld.) Naderhand is het gezin in het Reutje
komen wonen. Hier verdiende Peter hoofdzakelijk de kost als radmaker.
En als zodanig staat hij ook in de schatlijsten vermeld, als Peter
den ramaker. In maart 1656 lieten Peter Ramakers en zijn vrouw Marie
hun zoontje Jan dopen. Als peetouders waren twee naburen uit het Reutje
aanwezig.
Maar Jan Daemen trouwde al in februari 1674 met Christina Neiven (1651-1679)
uit het Reutje. Hij zou dan nog geen 18 jaar zijn en voor die tijd was
het wel erg jong om dan al te trouwen. Hij moet dus omstreeks 1650 of
eerder geboren zijn. Uit dit huwelijk werd een meisje geboren, genaamd
Ida. Christina was een dochter van Dirck Neiven en Elisabeth Schlossers.
Zij stierf in april 1679. Jan hertrouwde in november met Maria Gerets,
die aan de overkant van het straatje woonde.
Peter Daemen stierf in september 1676. Bij het overlijden van zijn vrouw
in juni 1683 schreef de pastoor, dat Marie Daemen(!) zodanig hard was
geslagen, dat zij ongelukkig viel en stierf. In een aantekening van het
gericht werd Giel Gerits -die “vluchtich is geworden”-
als dader genoemd. Het slachtoffer werd hier bij haar echte naam genoemd:
Mercken Saussen, die toen inderdaad als weduwe in het
Reutje woonde.
Uit het huwelijk van Jan Daemen met Maria Gerets werden vijf kinderen
geboren. Twee keer vernoemde hij een zoon naar zijn vader. Beiden stierven
op jonge leeftijd.
Het was in die tijd, dat de parochiekerk na een ingrijpende verbouwing
werd vernoemd naar de HH. Wiro, Plechelmus en Otgerus. De relieken werden
in 1686 vanuit Roermond in een kist naar de nieuwe kerk gebracht. En ziedaar
de wonderen waren de wereld nog niet uit. Een kind van het echtpaar Rutten
uit Karken was al sinds twee jaren blind en kreeg plotseling het gezicht
weer terug. Het jaar daarop werd de kleine Petrus, zoontje van Jan Daemen
en Maria Gerits, genezen van een dubbele breuk! En op de feestdag van
de H. Plechelmus werd een meisje uit Vlodrop van dezelfde kwaal genezen.
Jan stierf in maart 1692. Zijn voordochter Ida (1675-1693) was nu haar
beide ouders kwijt. Zij trouwde het jaar daarop met Areth Reynboom
van de Aerwinkel. Kort daarop stierf zij evenwel en Areth zocht zich een
andere vrouw in het Reutje.
Voor haar halfzus Heleen Daemen (1682-na
1748) probeerde men nog tijdig een huwelijk te regelen. Zij trouwde in
februari 1705 in de kerk van Vlodrop met Hendrick van der Borgh. Bij de
doop van de kleine Eva later dat jaar was haar stiefvader als doopgetuige
aanwezig. Niet lang daarna verhuisde het jonge gezin waarschijnlijk naar
Echt. Hun zoon Theunis van der Borgh vestigde zich naderhand in het dorp
Berg, waar hij op de Heuvel een smidse en herberg begon.
Marie Daemen (1688-1758) trouwde in eerste huwelijk met Peter
Beckers. Kort na de geboorte van zijn dochtertje Marie in oktober
1713 stierf de man. De weduwe Beckers hertrouwde in januari 1716 met Jacob
Leyendeckers (1687-1762) uit Montfort. Er hebben zich moeilijkheden
voorgedaan over de plaats van het voorkind in het gezin. In april 1717
werd daarop door het gerecht te kennen gegeven, dat de kleine Marie in
rechten “gelijk zal optrekken” met de kinderen Leyendeckers.
Tien jaar later vertrok het gezin naar
Echt. Met pasen 1728 namen zij daar de Cleyne Diergaert
in pacht, aanvankelijk voor de duur van zes jaar. Maar dertig jaar later
woonde het echtpaar nog steeds op de boerderij van de paters jezuïeten.
Beide echtelieden liepen al tegen de zeventig toen een nieuwe overeenkomst
werd afgesloten voor nog eens twaalf jaar! IJdele hoop. Marie stierf nog
datzelfde jaar in september 1758 en Jacob volgde haar vier jaar later
in het graf.
Ondertussen waren de halfzussen Marie
Beckers en Marie Leyendeckers teruggekeerd naar het Reutje. Daar zouden
zij delen in de erfgoederen van hun grootouders, dan
nog bestaande uit twee boerderijen en meerdere akkers.
Willem (1691-1722), de jongste zoon van Jan Daemen en Marie Gerits, trouwde
in april 1713 te Vlodrop met Anna van der Loo. Daar werd hij in de zomer
van 1722 begraven. Ik ben niet meer nagegaan wat er van zijn kinderen
Marie en Jan geworden is. Kort voor zijn overlijden heeft Willem zijn
land in het Reutje overgedaan aan zijn halfbroer Jan Beulen.
Rademaker Beulen
Marie Gerets hertrouwde twee maanden (!) na het overlijden van haar man
op meidag 1692 met Dirick Beulen. Uit dit huwelijk werden twee zoons geboren:
Jan en Gerard. Aanvankelijk zag ik Dirick aan als de voorzoon van Reyner
Buelen in het Reutje. Maar naderhand liet hij weten, dat hij afkomstig
was uit het land van Gulick. Op 30-jarige leeftijd is hij in het Reutje
komen wonen.
Derick (ca.1660-1744) was raeymaecker
van zijn stiel. Ik neem aan, dat hij hier als widman met twee dochters
is komen wonen en bij Daemen als rademakersknecht is ingetrokken. Daarop
trouwde hij met de weduwe Marie Gerits en heeft hij de werkplaats overgenomen.
Nergens wordt Jan Daemen als wagenmaker genoemd. Maar het is aan te nemen,
dat hij dit beroep wel heeft uitgeoefend. Voorheen woonde hier immers
“Peter de raemaeker” en na hem verdiende ook Dirick
Beulen als zodanig een dikke boterham.
Marie Gerits was in augustus 1709 gestorven.
Twee maanden later hertrouwde Dirck met Anna Claessen met wie hij in 1691
als getuige werd genoemd bij de doop van Willem Daemen. Zij kenden elkaar
dus al langer. Ook zijn tweede vrouw zou hem in het graf voorgaan.
Dirck verwierf 6 tot 7 morgen land van z’n eigen. Mogelijk is daar
na 1717 nog wat bijgekomen. In elk geval heeft hij nog meerdere bunders
land in pacht genomen. Volgens de beestenschat telde Beulen 9 koeien en
16 schapen. Alleen de boer op Daswijlerhof werd voor meer aangeslagen.
Voor de akkerwinning beschikte hij tevens
over ‘n paard. Dat blijkt uit de "zware diensten" die
hij rond 1710 moest verrichten voor de vreemde legertroepen.
In december 1709 waren meerdere boeren onderweg naar Geleen. Na vier dagen
waren zij weer thuis. Een jaar later maakte hij opnieuw deel uit van de
stoet naar Wickray en kort daarop naar Sittard. Het waren steeds weer
andere legertroepen die de streek doorkruisten. Dirick Beulen had werk
genoeg als akkerman en rademaker. Daarbij werd hij niet alleen door zoon
Jan en vrouw geholpen, maar ook had hij nog een knecht en meid in dienst.
Waarschijnlijk heeft Beulen aanvankelijk
slechts de halve huisplaats in bezit gehad. Dat is het huis grenzend aan
de boomgaard van Dasweilerhof. De wederhelft was kort na het overlijden
van zijn voorganger verkocht aan Willem Wijnen. Omstreeks
1730 (of later) heeft hij ook het huis van de buren gekocht. De akker
(of moestuin) daarnaast was al eerder overgaan op de erfgenamen Daemen,
met name Jacob Leyendeckers. Het huis was voorheen al beleend met 100
gulden bij de armenkas. Als rente betaalde hij daarvoor een erfcijns van
3 vat rogge. Omgerekend is dat ongeveer 80 liter. Meer dan een eeuw later
werd deze pacht nog steeds door de nieuwe eigenaars betaald.
Van de kinderen Daemen woonde rond 1730 niemand meer in de gemeente. Voor
en na hadden zij buiten het Reutje een nieuw bestaan opgebouwd.
De boerderij op Diergaard
Het aandeel van rademaker Beulen in huis en hof werd naderhand in onverdeeld
bezit op zijn twee zoons vererfd. Gerard (1697-1777) was in eerste huwelijk
getrouwd met Gertrudis Tellers. Zijn vrouw stierf kort daarop in het kinderbed.
Met zijn zoontje Reyner verhuisde Gerard naar Vlodrop. Daar trouwde hij
in februari 1725 met Marie op den Camp.
Jan Beulen (1694-1744) trouwde in juli 1723 met Catharina
van der Borgh (1697-1783), dochter van Anthoin en Caecilia van den Borgh
uit de parochie Vlodrop. Zij was dus een zus van Hendrick, die in 1705
was getrouwd met Leen Daemen.
Jan bleef met vrouw en kinderen bij zijn vader inwonen. Omstreeks 1720
had hij reeds het akkerland van zijn halfbroer Willem Daemen overgenomen.
Terwijl Dirrick Beulen tot het laatst de kost verdiende als rademaker,
zorgde zijn zoon voor de akkerwinning.
Omstreeks 1728 werd Jan een plaats in
de schepenbank aangeboden. Op die manier waren die van
’t Reutje ook in het bestuur van de gemeente vertegenwoordigd. Als
zodanig hield hij zich onder andere bezig met de naleving van het nieuwe
“brandreglement”, het opmaken van de braakliggende akkers,
en heeft hij in Erkelentz de metselaar besteld voor de nieuwe pastorie.
Als burgemeester van het Berger Reutje zorgde hij voor
de betalingen van het weidegeld te Echt. Het was geen officiële functie.
Naderhand werd dit bijbaantje van woordvoerder wisselend door een der
naburen uit het gehucht voor de tijd van een jaar waargenomen.
In 1738 nam Jan Beulen het op voor de
boeren van 't Reutje, om de veedrift naar Putbroek via
Aerwinkelsdijk te garanderen. De kwestie werd een jaar later geregeld
via de aanleg van een nieuwe veeweg naar de Aeckerstraat.
Kort na zijn eigenzinnig optreden komen we de familie Beulen hier niet
meer tegen. Nog in 1739 was Jan aanwezig bij het afhoren van de gemeenterekening.
Maar in 1741 ontbrak zijn onderschrift. En ook in de schatlijst van 1740
komt de naam Beulen in het Reutje niet meer voor. Waren zij met de noorderzon
vertrokken, wegens het debacle omtrent de veedrift? Geenszins. Jan Beulen
was met vrouw en kinderen naar Echt verhuisd en als pachter op Diergaard
gaan boeren. Daar werden de twee jongsten van hun dertien kinderen geboren.
Zijn vader was meeverhuisd. Dirick Beulen stierf aldaar ruim tachtig jaar
oud in mei 1744, een maand na het overlijden van zijn zoon.
Catharina van der Borgh hertrouwde in november 1744 met Peter
Coolen (1719-1787). Peter nam terstond het werk van zijn voorganger
over. En in 1750 werd de pacht op de grote Diergaard verlengd voor nog
eens acht jaar.
Zeven jaar later kwam het echtpaar Leyendeckers-Daemen
op de Kleine Diergaard wonen. Marie Daemen was eveneens geboortig van
het Reutje. Zij was namelijk een halfzus van wijlen Jan Beulen. Toen zij
de pacht in Echt aangingen, was de vrouw van Leyendeckers toch alweer
zestig jaar oud. Maar ook haar schoonzus was al op leeftijd, toen het
echtpaar Coolen naderhand de halfwinning op de Aerwinkel
aanging. De pachterse Catharina van der Borgh stierf aldaar in mei 1783.
Meerdere nakomelingen van Marie Gerets, zowel van haar
voor- als nakinderen, wisten tegen de verdrukking van de tijd in zich
op te werken tot de aanzienlijken in de streek. We komen hen tegen als
halfer, brouwer en burgemeester.
Nicolaes Puts
De familie Gerets-Daemen-Beulen had hier door onderlinge huwelijken drie
huizen en meerdere akkers in bezit. Naderhand komen we de (klein)kinderen
tegen op de Diergaarde onder Echt. Anderen kwamen vandaar weer terug naar
het Reutje.
Het huis van Jan Gerets aan de overkant
van de weg werd verhuurd aan derden. De twee huizen van Jan Daemen werden
uitgebouwd tot twee grote boerderijen, waarvan het huis naast Daswijlerhof
via erfenis werd opgesplitst.
Na het vertrek van radmaker Beulen werd
het huis bewoond door Marie Beckers. De vrouw was in oktober 1733 te Echt
getrouwd met Jan van Cruchten. Aanvankelijk hadden zij de boerderij naast
de werkplaats betrokken. Daar kwam evenwel rond 1740 Theunis Wolters
wonen. Hij was kort daarvoor getrouwd met Marie Leijendeckers, een halfzus
van Marie Beckers. Tien jaar later verhuisde het gezin Wolters naar Echt.
Een van de huizen heeft toen enkele jaren leeggestaan.
Marie (1724-1802), de oudste dochter van Jan Beulen, trouwde in november
1745 met Claes Puts (1725-1804) uit Posterholt. Voor
die tijd trouwden beiden vrij jong. De huwbare leeftijd was gewoonlijk
op de meerderjarige leeftijd van 26. Claes was kort daarvoor al in Echt
getuige geweest bij het tweede huwelijk van zijn schoonmoeder. Hij werkte
toen als knecht bij de pachterse op Diergaard en het jonge stel had waarschijnlijk
al trouwplannen. De voorvaders van Claes kwamen eveneens van het Reutje.
Jennis Puts trouwde
(in tweede huwelijk) in juli 1661 met Marie Timmermans. Hun zoon Lenard
(1662-1684) trouwde met Johanna Hendrix. Zij woonden in het dorp. Jennis
was in november 1663 opnieuw getrouwd met Geurt Dienenray. Hun zoon Wincke
(1664-1746/50) werd vernoemd naar zijn grootvader Winand Dienenray, voorheen
pachter op Frimersum.
In november 1697 trouwde Wincke Puts in Vlodrop met Maria
van Wandelo. De kleine Jan (1698-1746?) werd daar nog gedoopt, maar bij
de geboorte van zijn broertje Hendrick (1700-1746) woonde het gezin alweer
aan de Aerwinkelsweg in het Reutje. Hun moeder stierf in april 1704. Wincke
is daarop niet meer hertrouwd, maar bleef zelf voor zijn kinderen zorgen.
Zo’n tien jaar later is hij met de jongens dan toch weer teruggegaan
naar Posterholt. Jan Puts trouwde in oktober 1724 met Catharina van der
Loo. Hun zoon Nicolaes, oudste van zeven kinderen, werd naar zijn overleden
grootvader Nicolaus van der Loo vernoemd.
Aanvankelijk heeft het gezin Puts aan de overkant van de straat gewoond
in het huis van de kinderen Beijtels. Zo’n tien jaar later is Claes
met vrouw en kinderen dan naast Daswijlerhof gaan wonen. Helemaal nauwkeurig
kunnen we dat niet aangeven. We volgen steeds de route van de schatinner,
die van deur tot deur liep om te noteren hoeveel mensen er in huis woonden
en hoeveel beesten er op stal stonden.
Claes Puts nam slechts een deel van het akkerland van zijn schoonouders
over. De smidse zal dan wel zijn verbouwd tot schuur, of woonhuis. Claes
betaalde in die tijd van beide huizen de grondrente,
te weten een half malder rogge voor het huis waarin hij woonde en voor
het ander huis tot 1780 nog eens een gulden en 18 stuivers. De laatste
erfpacht werd dat jaar overgenomen door zijn “neef” Dirck
Beulen, die huis en hof in 1784 verkocht aan de weduwe Paulissen.
Nicolaus hield zich uitsluitend nog met de akkerwinning
bezig. Hij had enkele akkers van de armenkas gepacht tegen 8 vat rogge
en 5 vat boekweit. Naderhand is daar nog ander land bijgekomen: rond 1770
leverde hij immers 20 vat rogge en 11 vat boekweit aan de armenmeester.
Aanvankelijk stonden niet meer dan twee koeien in de stal. Als zodanig
onderscheidde hij zich niet meer van de overige keuters in het Reutje.
Eerst naderhand tellen we 4 koeien, 35 schapen en enkele bijenkorven.
In 1769 werd de 44-jarige Nicolaes Puts genomineerd voor de openstaande
schepenstoel. Hij was ervaren genoeg in het lezen en hij kon tenminste
zijn naam schrijven. Volgens de schat werd hij berekend op 8 morgen land,
waarvan de helft bij zijn huis. Maar er waren meer gegadigden.
Zes jaar later mocht hij dan toch in
de schepenbank plaatsnemen. Naast de rechtspraak regelde
het viertal schepenen tevens de overdrachten van onroerende goederen en
andere bestuurlijke zaken. Gewoonlijk gebeurde dit onder leiding van de
schout. Nog in 1797 werd hij als schepen genoemd.
In die tijd kwam ook Ida Beulen in het Reutje wonen,
de jongste zus van vrouw Puts. Ida was kort voordien in Echt getrouwd
met Dirck Wolters. Zij bouwden hun huis aan Uylenbosch.
Twintig jaar later kon het echtpaar Puts zijn gouden huwelijksfeest
vieren. Dat kwam in die tijd maar zelden voor. Dus een bijzondere dag
moet het toch wel geweest zijn. Maar er hing een schaduw over het feest.
Onlangs hadden Franse legers de streek veroverd. Na afschaffing van de
schepenbanken zouden vreemde ambtenaren het bestuur der “communes”
overgenomen.
Toch blijkt Puts juist dan goed te boeren.
De woning telde in totaal vier deuren en ramen en hoorde als zodanig bij
de grotere boerderijen in het Reutje. En dat blijkt ook uit de lijst van
personele belastingen. Daarvoor was zeker de helft van de boeren hier
niet belast vanwege de geringe verdiensten. Claes Puts had toen vijf en
een halve morgen van zijn eigen. Voor de akkerwinning beschikte hij over
een paard.
In januari 1780 had het echtpaar een
lening opgenomen van 15 pattacons en 5 schellingen. De rente werd afgedragen
aan de pastoor voor het lezen van een zielemis voor Wiro Craem. Als onderpand
voor de lening werden twee akkers ingezet, het zogenaamde Naemedal
in het Reutjesveld en het ander stuk aan het Bosserweeghsken.
Samen met het pachtland komen we uit op zo'n 20 morgen. Daarvan waren
twaalf morgen bezaaid met rogge.
Ook had hij een groot stuk land met vlas
ingezaaid. Hij teelde ook nog wat gerst en haver. Dat laatste natuurlijk
voor het trekpaard. Aan beesten had hij verder nog drie koeien en negen
schapen. Varkens hield hij evenwel niet. Slechts drie boeren in het Reutje
hadden ook een varkenskot. Voor de akkerwinning werd de oude man bijgestaan
door zijn schoonzoon Stoffel Beckers. Na het overlijden van Nicolaus Puts
in augustus 1804 werd de boerderij opgedeeld tussen zijn zoons Peter en
Jan. Die opsplitsing bleef ruim een eeuw gehandhaafd.
Met het tweede huis van Jan Daemen werd
waarschijnlijk de aangrenzende woning bedoeld, waar Peter Nijkercken
was ingetrokken en daar zijn levensavond sleet. Voorheen had hij gewoond
aan het eind van de Aerwinckelsweg aan de Gemeyn Drenck. Na zijn
overlijden woonde hier zijn zoon Steven. Rond 1730 was het huis leeg komen
te staan. Kort daarop is hier Jan van Cruchten komen wonen. Hij was getrouwd
met de stiefdochter van Jacob, met name Marie Beckers. Het kan ook zijn,
dat Jan van Cruchten een huis verderop, op de plaats waar nu Sint Petrusstraat
1 staat.
Het huis waar rademaker Dirck Beulen
tot 1739 zijn werkplaats had, met schuur, stalling en de tuin daarachter,
is naderhand voor de helft overgegaan op zijn oudste kleindochter Marie
Beulen. Het meisje trouwde met Nicolaes Puts, sinds 1775 schepen
in de gemeente.
Het ander deel is (via verkoop) uiteindelijk
overgegaan op de weduwe Paulissen, voorheen halferse op Daswijlerhof.
Wanneer en hoe de opdeling precies heeft plaatsgevonden, is niet duidelijk.
Omdat de toegang tot de rechter helft van de huisplaats te smal was voor
een kar, is de erfscheiding vanaf de stal(?) scheef getrokken. Aan de
straatzijde bleef zodoende voldoende ruimte om het erf te betreden.
Op de kadasterkaart is
te zien, dat de boerderij van Puts en het huisje van de weduwe Paulissen
aaneen gebouwd waren. Dat geeft ook al aan, dat beide woningen voordien
een geheel hebben uitgemaakt. De tekening geeft ons een indruk van de
huisplaats van de rademaker.
Behalve huis en hof telde schepen Puts nog ruim 5 morgen akkerland. Na
zijn overlijden ging de boerderij over op de zoons Jan (1759-1818) en
Peter (1762-1825). De eerste woonde toen nog in Montfort, terwijl Peter
in het Reutje was blijven wonen. Hoewel de twee broers de huisplaats al
kort na het overlijden van hun vader hebben gedeeld, werd de definitieve
scheiding van het huis met de schuur, stal, erf en tuin eerst omstreeks
1824 geregeld. Daarbij werd de voorwaarde van erfdienstbaarheid opgenomen,
omdat de een altijd over het erf van de ander moest om huis of tuin te
bereiken.
Catharina Puts (1749-1797) trouwde in november 1776 met Stoffer
Beckers (1755-1806), zoon van Jan Beckers en Marie Tegels. Christoffel
woonde met vrouw en kinderen bij zijn schoonouders in huis. Zijn schoonbroers
en -zus gingen elders wonen. Uit dit huwelijk werden acht kinderen geboren.
We noemen hiervan zoon Nicolaas en de dochters Catharina en Maria, die
we naderhand nog in het Reutje tegenkomen. Marie Beckers woonde toen met
haar man Godfried Schoenmakers tegenover het huis van
de erven Puts. Haar zus Catharina trouwde in 1811 met strodekker Gysberts.
Nicolaas Beckers ging met vrouw en dochtertje verderop aan Reutjes
veestraat wonen.
De tweede dochter van schepen Puts, met name Ceciel (1752-1818), was in
eerste huwelijk in oktober 1777 in de kerk van Vlodrop getrouwd met Hendrick
Cuypers. In mei 1796 hertrouwde de vrouw met Jan Reumers,
pachter op Genouwen.
Veel erfgoederen waren onder de kinderen Puts niet te verdelen. En niet
iedereen kreeg het even gemakkelijk om voldoende akkerland te verwerven
en een redelijk bestaan op te bouwen. Het waren dan ook meest dagloners
met een koe op stal om de grond te bemesten. Achter de boerenwoning lag
de moestuin. Voor de akkerwinning werd dan enig land gepacht.
Jan Puts
De oudste zoon van schepen Puts, met name Jan (1759-1818), was in april
1787 getrouwd met Cecilia Storms (1767-1802), geboren op de Vorst
in Vlodrop. Aanvankelijk woonde het gezin in Posterholt. Vervolgens verhuisde
Jan met vrouw en kinderen omstreeks 1790 naar Montfort. Daar stierf Ceciel
in juni 1802 in de leeftijd van 40 jaar. Jan hertrouwde kort daarop met
Gertrudis Nacken. Maar begin 1804 ontviel hem ook zijn tweede vrouw. Naderhand
keerde de weduwnaar met de kinderen weer terug naar het Reutje. Bij zijn
overlijden in mei 1818 werden huis, tuin en stal op 150 florijnen geschat.
Evenveel als de twee akkers, die tesamen gemeten werden op 47 are. Nog
maar drie kinderen werden toen als zijn erfgenamen genoemd: Liesbeth,
Cornelia en Hendrik. Alle drie ondertekenden de nalatenschap met een hekje.
Liesbeth (1793-1863) trouwde in april 1822 met Gerard Cuypers
(1793-1841) uit het Reutje. Gerard was een zoon van Bert Cuypers en Martina
Theunissen aan het Stepken*. Twee jaar later eerst kwam de halve huisplaats
op naam te staan van het echtpaar Cuypers. Huis, schuur en stal werden
toen gemeten op 5.50 are. (Latere hermeting: 6.90 are!) Zo’n tien
jaar later kwamen daarbij nog twee akkers en een stukje broek als zijn
eigen erfdeel. Alles bij elkaar komen we dan uit op zo’n 43 are.
In de stal stonden een koe en een kalf.
Na het overlijden van haar man bleef
Elisabeth alleen achter met de vijf kinderen. Naast de huisplaats bezat
de weduwe Cuypers elders in het Reutje nog een schaapswei
en twee akkers. Een deel van het land was ondertussen verkocht. Nu komen
we uit op 26.70 are, bestaande uit huis, tuin en alnd. Op de akker aan
de Aerwinkelsweg liet de vrouw in 1859 een schuur bouwen. Volgens de kadastrale
leggers zou daar ook een huis staan, maar de bevolkingsregisters
spreken evenwel van geen bewoning. Een notitie uit 1876 vermeldt hier
enkel een schuur als betimmering. Uit het volgende zal blijken, dat ook
niemand van de kinderen op de bouw van een tweede huis heeft aangedrongen.
Het merendeel der goederen zou naderhand overgaan op de oudste zoon. Lambert
Cuypers (1826-1864) trouwde in oktober 1855 met Anna Maria Fijten
(1830-1876) uit Montfort. Het meisje werkte toen sinds kort als dienstmeid
in huis. In 1857 kocht het jonge paar het huis van Schoenmakers aan de
overkant van de straat; huis en tuin samen 4.50 are. De huisplaats, niet
meer dan een tuin, werd in 1881 door zijn kinderen Jan en Liesbet verkocht
aan Willem Giesbers. De (bouwvallige) woning was toen
al gesloopt.
Het huwelijk van Gertrui Cuypers (1828-1915) in mei 1857 met Peter Smeets
was van korte duur. Peter stierf een jaar later, terwijl zijn vrouw in
verwachting was van een tweeling. De meisjes stierven binnen een week.
Vier jaar later, in juni 1862, hertrouwde Gertrui met Jan Zeegers,
landbouwer op de Donk. Ook haar oudere zus Odilia was in Posterholt gaan
wonen. Zij was getrouwd met Peter van der Vorst, schoenmaker van beroep.
Anna Fijten hertrouwde in mei 1865 met Lins Heynen uit Linne. Kort daarna
verhuisde het echtpaar naar het huis van de erven Cuypers aan de overkant
van de weg, dat sinds de dood van Elisabeth Puts enkele jaren leeg heeft
gestaan. Dit huwelijk bleef kinderloos en na het overlijden van zijn vrouw
hertrouwde Lins in april 1876 met Catharina Linssen uit het Reutje. Het
waren dus vreemden, die toen in huize Cuypers woonden. De twee kinderen,
Jan en Marie Cuypers, waren ondergebracht bij hun oom op de Donk. Zij
erfden het huis, dat hun ouders in 1857 hadden aangekocht en daarnaast
hun aandeel in het huis van de erven Cuypers, dat nog in gezamenlijk bezit
was.
In 1881 werkte Liesbet Cuipers als dienstmeid, terwijl haar broer Jan
als soldaat was gelegerd in het garnizoen te Amersfoort. De boerenwoning
werd geveild en aan de meestbiedende verkocht. Dat was Lins Heynen
voor de prijs van zestig gulden. De prijs was zo laag omdat de
grondrente op een gelijk bedrag werd geschat. Voortaan zou de aankoper
deze last van ruim 40 liter rogge jaarlijks aan de armenkas afdragen.
Ook de andere goederen werden toen verkocht.
De twee akkers en het weitje brachten 80 gulden op. Voor nog eens 60 gulden
verwierf Willem Giesbers een tuin in het Reutje. Volgens de kadastrale
leggers was het huis daarop toen nog niet gesloopt, maar werd de bouwval
door Giesbers zelf afgebroken.
Lins Heynen zou nog tien jaar van zijn aankoop kunnen genieten. Hij stierf
in juli 1892. Het huis met de schuur, erf en tuin werd toen geschat op
f.200. Daarbij kwamen nog de koe (f.70) en de huismeubels (f.50). Hieruit
blijkt nog eens, dat de aanschaf van een koe een hele uitgave was. Lins
had verder geen ander land van z’n eigen. Huis en schuur werden
in 1895 gesloopt en nieuw opgetrokken. Samen met de tuin 6.90 are groot.
De weduwe Heynen en haar dochters besloten
de boerderij te verkopen. Op de veiling in september 1907 verwierf buurman
Jacob Bonné voor f.175 huis en hof. Die dag werd ook het
huisraad geveild, zoals de tafel met bank en stoelen, kast en kachel,
enkele schilderijen en serviesgoed. Totaal voor 88 gulden, waarvan ruim
de helft werd betaald voor de koe.
Peter Puts.
De tweede zoon van schepen Puts trouwde in mei 1802 met Heleen Kessels
(ca.1775-1832), dochter van Goosen Kessels en Gertrudis Bergh uit Vlodrop.
Van de boerderij bleef Peter (1762-1825) het halve huis met een moestuintje
en de koestal, aanvankelijk gemeten op 5.50 are. Daarbij kwamen nog een
reepje broek en een stuk hei aan de Holleweg, aangekocht van de gemeente.
Van de kinderen komen we in 1840 nog
zoon Nicolas en dochter Gertrui tegen. De jongeman werkte sinds kort als
knecht in Vlodrop, terwijl zijn zus ondertussen in april 1838 was getrouwd
met Peter Knoben uit Posterholt. En daar woonde zij ook, toen beiden in
februari dat jaar “een stukje van een huisplaats en een stukje van
eenen moeshof, aaneen vast” voor 10 franks verkochten aan Jan
Stoks uit het Reutje. De grond werd gemeten op 4.25 are min of
meer, tot na- of voordeel van de aankoper. Het blijkt meer te zijn geweest,
namelijk 6.15 are.
De prijs was laag gehouden, omdat er
nog een last van 127 franks op het huis rustte. Elk jaar met Sint-Andries
moest daarvan 40 liter rogge aan de armenkas van ‘Berg
geleverd worden. Verder was het huis belast met een jaargetijde, waarvoor
de zielemis in september werd gehouden. Beide lasten nam de aankoper voor
zijn rekening.
Jan Stoks (1793-1852) had voorheen al
in mei 1827 een lemen huisje aan Reutjes veestraat gekocht voor 100 gulden.
En daar woonde hij in 1840 nog met zijn vrouw Ida van der Vorst (1796-1854)
uit Posterholt en de kinderen Lambert en Maria.
Kort na de aankoop heeft hij het vervallen
huis nieuw opgetrokken en is hij daarheen verhuisd. Het andere huis (aan
Reutjes veestrat) met de akker werd toen verkocht aan (de voogden van)
de minderjarige Heleen Beckers, achterkleindochter van wijlen schepen
Puts.
Jan had verder geen land van zijn eigen.
Voor de akkerwinning moet hij dan ander land gepacht hebben. Zo had hij
in 1838 een akker van 14 are groot in belening genomen voor (omgerekend)
fl.51.70. Vijf jaar later werd de grond door de weduwe van den Bosch weer
teruggekocht met een toeslag van fl.8.39 voor gemaakte onkosten. Tot zolang
heeft Stoks de akker als zijn eigen gebruikt. Jan was een zoon van wijlen
Bertus Stoks en Mechteld Smeets, in hun leven dagloners aan de Aerwinkelsweg.
Zijn vader had de erfenis nog voor zijn overlijden vermaakt aan zijn broer
Theo in ruil voor levensonderhoud. Voor Jan was er dus
niets over.
Lambert Stoks (1825-1892) werkte nog in Oberkruchten
toen zijn vader in mei 1852 stierf. Daarop keerde hij terug naar het Reutje,
waar hij in januari 1853 trouwde met Anna Dietzenbacher (1826-1867). De
vrouw was een dochter van oud-boswachter Godtfried Dietzenbacher
uit Luxemburg. Zij had haar kinderjaren aan Uylenbosch doorgebracht. Aanvankelijk
woonde het jonge gezin nog in het ouderlijk huis bij de weduwe Stoks.
Ida van der Vorst stierf in juni 1854. Naderhand bouwde Lambert in 1858
zijn huis op de Roskammerheide*. Daar had hij een lapje grond gekocht,
bijna 20 are groot.
Jacob Bonné
Maria Stoks (1828-1887) was in februari 1852 met Jacob Bonné
(1813-1880), weduwnaar van Anna Catharina Cloudt uit Lerop. Jacob was
een zoon van Mathijs Bonné en Cornelia Reysen uit Montfort.
Jacob Bonné woonde aanvankelijk met vrouw en kinderen in een van
de huizen van Wolters aan de overkant van de straat. Toen Lambert Stoks
naar de Roskammerheide verhuisde, heeft Bonné de meubels en de
andere spullen opgepakt en is hij de straat overgestoken. Zijn twee voorkinderen,
Marie en Jan, hadden van hun oom Joseph Cloudt geërfd. In 1862 kocht
hun vader daarvan een akker, 30 are groot aan de Postweg, voor 170 gulden.
Zodoende zouden de kinderen niet onbemiddeld blijven.
In maart 1864 hernieuwden Jacob Bonné en Lambert Cuypers de oude
lening van 100 gulden, die eertijds bij de armenkas was afgesloten. Daarmee
werd toen de hele huisplaats beleend, die ondertussen
in twee woningen met tuinen was opgedeeld. De rente bedroeg voorheen drie
vaten rogge, oude maat. In 1864 werd dat omgerekend in: 8 schepels, 2
koppen, 3 maatjes en 5 vingerhoeden. Niet min noch temeer.
Meerdere boeren
in het Reutje verdienden de kost als dagloner. Zo ook
Jacob Bonné. Hij moest zich goed kunnen verstaan met de buren,
daar beiden genoodzaakt waren het erf met elkaar te delen. Naast huis
en tuin had hij verder geen ander land van z’n eigen. Waarschijnlijk
had hij wel enkele akkers gepacht, waarop hij koren verbouwde. Bij zijn
overlijden lag immers nog een voorraad ongedorst graan in de schuur. In
de stal stond slechts een koe.
Na het overlijden van beide ouders werden
nog zes van de zeven kinderen genoemd. Zoon Willem trouwde in oktober
1877 met Dina Demarteau. Zij woonden verderop aan Reutjes veestraat. Zijn
broer Jacob (1860-1937) trouwde in oktober 1885 met Aldegonda Heynen (1861-1903).
Het meisje was opgegroeid op het Houtkempke aan de andere kant van Linssenhof.
Twee jaar later werd de boerenwoning
van de kinderen Bonné aan de meestbiedende verkocht. Huis, schuur,
stal en erf en de tuin daarachter, samen 6.15 are groot, gingen voor 80
gulden en de halve erflast over op Jacob.
Ook de inboedel werd
geveild, zodat alle erven daarvan hun aandeel zouden krijgen. Dat bracht
in totaal nog eens 160 gulden op. De meeste spullen bleven in de familie
en dan nog hoofdzakelijk aan Jacob zelf. Naast het gebruikelijke huisraad
komen we op de inventarislijst onder andere een spinnewiel tegen en een
aardappelploeg. Het duurste stuk was een wijwaterbak, waarvoor Lambert
Stoks liefst f.4,20 neertelde. De veldvruchten bestonden hoofdzakelijk
uit een grote voorraad aardappelen en een partij grommet. Catharina en
Willem Bonné kochten samen de dragende roodbonte koe voor 80 gulden,
terwijl Jacob 17 gulden betaalde voor het zwartbonte rund.
Voorlopig woonden daar ook zijn broers Jan, Hendrik en Lambert en hun
neef Peter. Negen kinderen werden hier geboren.
In 1894 verwierf Jacob uit de erfdeling
van de weduwe Van den Bosch vier akkertjes in het Reutjesveld, samen 32.45
are. De grond was afkomstig van zijn schoonfamilie. Daartoe kwamen nog
twee percelen grasland in het Reutjesbroek. Huis, hof en de 60 are akker-
en weiland werden na het overlijden van zijn vrouw in mei 1903 bij elkaar
berekend op 800 gulden.
De inboedel, zoals stoelen, tafels, bed
met toebehoor en het keukengerei, werd geschat op 50 gulden. In de stal
stond een koe met haar kalf. In september 1907 verwierf Jacob van de weduwe
Heynen voor 175 gulden ook het buurhuis in eigendom. Na het overlijden
van zijn vrouw is Bonné niet meer hertrouwd. Hij bleef achter met
de negen kinderen in leeftijd tussen twee en vijftien jaar. Dat hield
in, dat zijn oudste dochter al vrij jong het werk in huis overnam, terwijl
de andere kinderen na hun schooljaren elders in dienst gingen. In 1910
had de weduwnaar 170 are land onder de ploeg. Het merendeel was gepacht.
Op stal stonden een koe en een kalf.
De oudste dochter, Marie Bonné (1887-1928), trouwde in januari
1913 met Hendrik Schmitz uit de straat. Zijn ouders hadden verderop in
het Reutje een huis gekocht. Aanvankelijk woonde het jonge gezin bij hen
in. Begin 1916 verhuisden zij naar Posterholt. Na het overlijden van zijn
vader, keerde Hendrik vier jaar later met vrouw en kinderen naar huis
terug. Hij verdiende de kost als klompenmaker.
Sef Paulissen woonde met zijn ouders een tijdlang in
Duitsland. Terug in het Reutje trouwde hij in mei 1912 met Odiel Bonné.
Voor haar huwelijk heeft het meisje zelf ook in Erkelens gewerkt. Aanvankelijk
woonde het jonge paar aan de Aerwinkelsweg. In 1916 verhuisde het gezin
naar Posterholt. Naderhand woonde Sef Paulissen met vrouw en kinderen
in Heerlen. Hij was toen in de mijn gaan werken.
St.-Petrusstraat 5
Bair Bonné (1895-1986) was in 1922 naar Linne verhuisd. Ook Jacob
en Theo zijn elders gaan wonen. De twee huizen naast Linssenhof werden
dat jaar overgeschreven op hun broer Willem (1888-1952). Het oude huis
met de stal werd afgebroken. Kort daarop onderging ook het andere huis
ernaast hetzelfde lot en op de oude fundamenten werd een nieuwe woning
gebouwd. Willem Bonné was in mei 1915 getrouwd
met Anna Muysers (1892-1974), geboren op de Roskammerheide. Voor haar
huwelijk werkte het meisje als dienstbode in Roermond. Nu nam zij het
werk in de mannenhuishouding over. Willem verdiende de kost als mijnwerker.
Daarnaast had hij nog tijd over om op het land te gaan werken. Hij bezat
immers zo’n 100 are akker- en weiland en een stukje moerasgrond.
Bie Keupkes
|