Laatst gewijzigd: 17-11-2020 © Jan Ruiten
Het is niet de eerste keer, dat een duik in de archieven andere zaken aanleveren dan verwacht (lees: gewenst). Dat is ook het geval met het onderzoek naar het verleden van het statige herenhuis en beschermd monument Swalmerstraat 104. Het was geen vrijblijvend onderzoek, maar met een zeker doel voor ogen. Zouden er lijnen te trekken zijn tussen de voormalige bewoners en het aangrenzende kartuizerklooster? Dat zou het pand immers nog meer historische waarde geven. "Liepen er lijnen tussen advocaat A.W. van Mulbracht en de kartuizers?"-was een van de vragen. Niet erg aannemelijk, gezien zijn geboorte in februari 1778 en de sluiting van het klooster vijf jaar eerder in juli 1773. Toen de jonge advocaat zijn blik richtte op de stad zijner voorvaderen, was het klooster al enkele keren van eigenaar gewisseld. Hadden dan misschien de vorige eigenaars eventuele banden met de kloosterorde onderhouden? Of was het huis in vroeger tijden, eigendom van de kartuizers geweest. Ook dan blijft een bevestigend antwoord achterwege. Dat is dus niet de zo gewenste uitkomst, maar dan nog: don't shoot the messenger! Het is natuurlijk extra sneu, wanneer blijkt dat het gezin Mulbracht aanvankelijk intrek had genomen in het pand nu nummer 102. Huis, tuin, koetshuis en stal, samen 9.45 are groot, hebben in het verleden namelijk wel onderdeel uitgemaakt van het complex, zij het als burgerwoning, voor zover is na te gaan. In 1784 was het huis met tuin enz. in elk geval in huur uitgegeven. Andries van Mulbracht heeft het huis lange tijd zelf in bezit gehad. (Zie kaart hieronder.) In 1843 stonden drie huizen naast elkaar op zijn naam. Het pand, nu nr. 102, dat daarna werd verkocht, en de twee huizen ernaast, nu samen nr. 104. Alle drie gelegen in de ochtend-schaduw van het voormalige kartuizerklooster. |
|
Links: het kloostercomplex van de kartuizers anno 1671, evenals de overige gebouwen en huizen omgeving Swalmerstraat-Steegstraat in vlammen opgegaan. |
|
|
|
Hierboven: in rode lijn het huis met de moeshof, door Mulbracht, kort voor zijn huwelijk aangekocht, bestaande uit huis, tuin, koetshuis en stal, samen 9.45 are groot. De twee panden noordwaarts, kadastrale nummers 233 en 234, samen gemeten op 5.25 are, vormen nu nummer 104. Zij hebben dus, in tegenstelling tot het vorige pand, nimmer deel uitgemaakt van het kloostercomplex, maar zijn daarentegen steeds burger-woningen geweest. Na enkele jaren van leegstand, namen hier aan de Swalmerstraat de kloosterlingen van St. Gerlach uit Amby hun intrek. Zij verwierven de gebouwen van het voormalige kartuizer-klooster in eigendom. In 1797 werd het klooster door de Franse overheid bij opbod verkocht.
Het hele complex ging voor 19.900 livres over op burger Joseph Cousturier uit Maastricht namens de nonnen van St. Gerlach. Het huis, hierboven in rood aangegeven, hoorde daar niet bij en stond in 1807 nog op naam van de "douanes de l'empire", ofwel het douane-kantoor. Vijf jaar later woonde hier het gezin van advocaat Mulbracht. |
|
In het voorjaar van 1811 werden te Maastricht 14 objecten, afkomstig van voormalig kerkelijk goed, te koop aangeboden. Post 14 betrof het hierboven beschreven huis. (De overdrachtsakte volgt binnenkort voor nadere gegevens.) Bij deze verkoop in maart/april 1811 handelde het zich om het huidige pand Swalmerstraat 102, toen al de woning van advocaat Mulbracht. (Zie pijl) Daartoe behoorde ook de moestuin, helemaal links. De twee panden direct links van het afgebeelde (hoek)huis, tegenwoordig samen nr. 104, staan niet op bovenstaande kaart, vanwege de simpele reden, dat de twee huizen van Klinkhamel en diens buurman geen deel hebben uitgemaakt van het kloostercomplex. Niet in 1740 en niet in 1784. In de huizenlijst van 1812 werd Andr. van Mulbraght aangeslagen voor een huis met poortweg en 12 portes et fenetres. Het huis grensde links aan het pand Klinkhamel en met de moestuin aan de hof van de weduwe Winckels in de Steegstraat. Uit een notaris-akte midden 1808, blijkt dat advocaat en procureur André van Mulbracht toen al zijn woning in de Swalmerstraat had. (GAR, arhcief not. Crispin 9.19-49, dd. 13-6-1808.) In die tijd werden enkele huizen van het kloostercomplex afgebroken, wegens bouwval en stonden al enige tijd leeg. De grond werd als tuin gebruikt. Volgens de huizenlijsten zou het gaan om panden aan de Swalmerstraat richting Betlemstraat. |
|
Dit opstel over Swalmerstraat 104 volgt uit een verzoek om een verband te vinden, of mogelijk te reconstrueren tussen de bewoners begin 19e eeuw en het kartuizerklooster. Het verzoek had een zakelijke achtergrond. Al gauw bleek dat niet aan die verwachtingen kon worden voldaan. Het pand, noch de opvolgende eigenaars, hadden enige band met het klooster. Erstens kommt es anders, zweitens als man denkt. Zo ook hier, en net zoals ook met het huis De Kar, met de sociëteit De Hemel, stadsherberg Het Hertzhoorn, of het vermeende woonhuis van de "meester van Elsloo": het blijft voor sommigen nog steeds moeilijk, om de akten zelf te laten spreken. |
|
In de Swamaekerstraat van die tijd stonden meerdere grote panden, merendeels met een eigen wagenpoort en oprit. Daar woonden de grootgrondbezitters die ook buiten de stad pachtboerderijen en edele woonhuizen bezaten. De familie De Maes (Heijstershof, Linne), De Wevelinckhoven, Michiels (Hattem, Jongenhof) Jochams en Costerius, Van Afferden (d'Oudenborgh, Merum), Van der Renne, Janssens en de erfgenamen Coolen (Raevenhof, Linnerweerd), De Splinter en Van Straelen. Geruime tijd daarvoor, in de 17e eeuw, waren het vooral de herbergen in deze straat, die de aandacht trokken. Tegenover de kartuizers enkele huizen naast elkaar, zoals De Baertman en 't Lavoir en In den Pijnappel; halverwege De Zon, De Beer, De Kat en Die Scheer. Vooraan vanaf de markt In den Keijser en De Gouden Leeuw. Verderop De Witte Leeuw, Het Witte Peerdt en De Wildeman. |
|
Het huis, dat advocaat Andries van Mulbracht naderhand aankocht en samenvoegde met de woning ernaast, is vermoedelijk identiek aan het huis, dat het echtpaar Wittemaeckers in januari 1650 verkocht. De kopers waren Lodewick Muller en vrouw Catharina, die dit huis op de Swalmerstraat verwierven voor 250 gulden en voor Catharina 2 souvereinen als verteringsgeld. De woning lag enerzijds naast het erf van Sijb de timmerman en aan de andere kant naast de kartuizers. Achterlangs grensde het huis tegen de muur langs boomgaard van het klooster.
De nieuwe eigenaar van het huis, Ludovicus Muller was in september 1642 getrouwd met Catharina Colen. (De twee getuigen, en met name Mattheus Wolfskeel als koster, werden in die tijd geregeld als zodanig bij huwelijken genoemd.) Kinderen uit dit huwelijk zijn niet bekend. Na de stadsbrand in 1665 stond het huis nog steeds op zijn naam. Naderhand is dan nog sprake van eventuele rechtmatigen op de vierde stijl van het huis. Mochten daarover problemen ontstaan, dan zouden verkopers hiervoor garant staan met een stuk akkerland. Dat gaan we nog eens uitzoeken. (HGR inv.nr. 316-f.95 en f.108.)
Ook het huis van buurman Sijb den timmerman komen we in de akten van die tijd tegen. Het blijkt hier te gaan om Sijb Visschers, weduwnaar van Lysbeth Knibis. Volgens het huwelijks-register dd. 27-11-1631 hebben we hier te doen met Sibert Vissers van Merum en Liesbet Crieps. Het huis was van haar afkomstig. Sijben had na het overlijden van zijn vrouw enkel nog het tochtrecht als weduwnaar. In januari 1659 verkopen de erfgenamen van zijn vrouw het huis. Sijbens blote eigendom wordt met 5 rijksdaalders afgekocht. (GAR-Hoofdgerecht inv.nr. 317-f.39, dd. 21-1-1659.)
In de opdrachtbrief gesitueerd: "... binnen der stadt Ruremundt, in die Steegh, voorheupts den carthuijser hern gelegen..." (* Adolf de kuiper is ofwel de huurder, ofwel een verschrijving. Voor en na -in 1643 en 1665- stond het huis op naam van het echtpaar Verhagen-Suverich.) Het huis van wijlen Lysbeth Knibis werd gesitueerd in de Steeg, tussen de erven van wijlen Adolf de kuiper (links) en Lodewijk Mulleners. Dit deel van de Swalmerstraat werd geregeld ook wel genoemd als "in de Steeg", zoals hier. Bij de terugkoop van het huis enkele maanden later, staat dan weer vermeld: in de Swalmerstraat. (GAR-Hoofdgerecht inv.nr. 317-f. 47, dd. 11-6-1659.)
Bij die gelegenheid werd het huis verkocht aan Peter van Selsten en Trincken Obers en vervolgens vererfd op hun minderjarige dochter Marie.
Bij de tweede stadsbrand ging ook het huis van Selsten verloren. Derick Nijssen en Jan Dijckers, als voogden van Merrije van Selsten, verkochten in oktober 1665 de afgebrande huisplaats aan Marie Beckers, weduwe van Engel Peters. Naast de ligging van huis en hof, werd in bovenstaande akten ook de last van een halve rijksdaalder aan de kellerij van het Munster vermeld. (GAR-Hoofdgerecht inv.nr. 317-f. 171, dd. 13-11-1665.)
|
|
Een eeuw later werden Peter Libot en Hendrina Cremers genoemd als eigenaars van het huis, dat rechts en achterlangs grensde aan het erf van de kartuizers. In september 1791 gingen hun kinderen over tot de verkoop. Het huis ging over op hun schoonbroer en zus, het echtpaar Klinckhamel-Libot. Ieder was gerechtigd voor 35 pattacons, 5 schellingen en 71/7 stuivers, Kleefs geld. Mede-verkopers waren Johan Libot* en Helena terVooren uit Nijmegen, “broer en schoonzus” van Anna Catharina, en verder nog hun nicht Barbara Libot. De totale waarde kan aldus geraamd worden op 250 pattacons. Het huis aan de Swalmerstraat werd gesitueerd enerzijds grenzend aan de abdij van St. Gerlach en aan de andere kant de hof van de erfgenamen Janssens (in 1780 nog schepen Luytgens). Het echtpaar Klinckhamel nam een lening van 325 pattacons bij advocaat J. Clout, met als onderpand hun woonhuis en het huis vlak om de hoek in de Steegstraat. (HGR invnr. 344-f.146 en f.19.)
|
|
"De tuin van het kartuizerklooster is waarschijnlijk na de tweede stadsbrand van 1665 tot stand gekomen, toen alle omringende percelen opgekocht waren." Dat de kartuizers na de tweede stadsbrand eind mei 1665 afgebrande huisplaatsen, grenzend aan het klooster, zouden hebben aangekocht, blijkt in elk geval niet uit de overdrachten van die tijd. De monniken waren immers zelf druk bezig het afgebrande klooster nieuw op te bouwen. Ook na de eerste stadsbrand in juli 1554 zijn er geen meldingen te vinden van enige aakopen van afgebrande huisplaatsen door de kartuizers, om daarmee het territorium van het klooster uit te breiden. "Het is mogelijk dat de twee voorgangers van Swalmerstraat 104 ook een relatie hebben gehad met het klooster in een bepaalde periode: het klooster ontving vaker giften van particulieren, waaronder gebouwen en percelen in de stad." Dit vermoeden stoelt nergens op; gewoon een slag in de lucht. |
|
|
Historisch onderzoek, waarbij vooraf een gewenst resultaat wordt verwacht, loopt nogal eens uit de hand. Zeker wanneer de archiefstukken zwijgen en men zelf een eigen verhaal probeert te construeren. Wanneer dit dan ook nog wordt gepubliceerd door erkende onderzoekers, of instanties die een zekere faam hebben opgebouwd, dan zijn we toch verkeerd bezig. Zie onderaan deze pagina. Ook bij het onderzoek van bovenstaand relaas werd fanatiek gezocht naar enig historisch verband, dat er in feite nooit geweest is. Men kan dus stellen, dat het onderzoek niets heeft uitgehaald. In elk geval niet de oorspronkelijke opzet. Maar ieder pand herbergt zijn eigen (verborgen) verleden, dat vaak nog mooier is, dan sommige "deskundigen" (al dan niet tegen betaling) er van proberen te maken. |
= laat meer ruimte tussen fictie en werkelijkheid = |
|
Bijgaand opschrift geeft aan, dat hier rond 1500 mogelijk het atelier was gevestigd van "de meester van Elsloo", waarmee sommigen de beeldsnijder Jan van Ool, identificeren. Eeuwen later was hier het atelier van Jozeph Thissen (1840-1920) gehuisvest. Dat is dus een mooie link naar het verleden. Edoch, Jan van Ool heeft niet in dit huis aan het straatje (achter de poort) gewoond, maar aan de andere kant, in zijn tijd het tweede huis vanaf de hoek. De tekst hiernaast schept dus verwarring. Ook al spreekt men van "vermoedelijk". Het is het een of het ander. In het boek "Roermond, biografie van een stad en haar bewoners" lezen we "waar de Neerstraat overgaat in de Minderbroedersstraat op de hoek met de Begijnenstraat". Nee dus. Bijgaand gevel-plaatje mag dus de prullenbak in. Dit was niet het huis van beeldsnijder Jan van Oell! |
|
Het pand Kraanpoort 1 wordt ook wel aangezien als het woonhuis van burgemeester Jan Baptist Sijben eind 18e eeuw, toen ook bekend als het huis In den Hemel. (Zo genoemd in het vuistdikke standaardwerk "Roermond", met als boventitel "biografie van een stad en haar bewoners" (blz. 264). Het huis werd, zoals de gevelsteen al aangeeft, in 1764 (deels) nieuw opgetroken, maar niet door Sijben, noch door een ander lid van zijn familie. Het pand Den Hemel stond namelijk enkele huizen verderop. Toch heeft Sijben met zijn kinderrijke gezin niet zelf in het pand Kraanpoort 7 gewoond, maar in het grote huis achter de Luif, afkomstig van de familie Maroyen. Kraanpoort 1 was herbouwd door Adam van den Weegh (1723-1784), nadat hij het huurvaardersambt had uitgekocht. Hij was naast kerkmeester ook mede-directeur van het hospitaal. Dit was niet het pand De Hemel van J.B. Sijben! |
|
Het verleden van Brugstraat 7 werd in de jaren veertig van de vorige eeuw in de archieven nader onderzocht. Verder was van belang, dat sommige oude documenten van generatie op generatie waren meegegeven, telkens wanneer het pand van eigenaar wisselde. Zo ook een regeling onder enkele naburen in de Brugstraat betreffende de afvoer van overtollig (riool)water. In dat document is sprake van het huis De Karre van Lenardt van Loosen. Sindsdien wordt dit pand abusievelijk geïdentificeerd met die naam. Lenardt was toen een van die naburen, maar niet de eigenaar van dit pand! Hij woonde namelijk verderop, straat afwaarts, waar het water zich in zijn beerput verzamelde. Bijgaand plaatje kan dus bij deze de prullenbak in. Dit was niet De Kar en niet de woning van Lenard van Loesen!! |
|
Na een gedegen bouwkundig onderzoek binnenshuis werd gekeken naar eventueel historisch materiaal over dit pand. De niet te onderschatten historicus Jos Linssen, sprak voorzichtig het vermoeden uit, dat het hier wel eens kon handelen over de stadsherberg "In de Hertzhorn" waarvan al vroeg sprake was. In 1497 zelfs nader omschreven als “geheyten int Hertzhoeren (…) in der Nederstraeten by den merckt neest der gatzen”. Met de gebruikelijke gemakzucht wordt dit vermoeden nog steeds gebezigd om het verleden van dit pand meer aanzien te geven. Nieuw onderzoek heeft echter uitgewezen dat het pand, dat lange tijd tot midden 17e eeuw deze naam droeg, aan de andere kant van de gats stond. Met die wetenschap zou men kunnen verwachten, dat men deze vergissing alsnog zou corrigeren. Edoch, men verschuilt zich achter het woord "verondersteld", of "waarschijnlijk". Maar kan men nog langer hieraan vasthouden, wanneer het tegendeel is aangetoond? Het pand Marktstraat 8 is nooit een herberg geweest en heeft nooit de naam van De Hertzhorn gedragen. Het blijkt toch moeilijk te zijn dit te erkennen. Dit was niet de aloude stadsherberg De Hertzhorn! |
|
Sommigen houden het pand in de Neerstraat, waarin o.a. het Historiehuis is gevestigd, identiek is aan het voormalige logement In den Keijser. Daar zou in 1781 de Oostenrijkse keizer Jozef II gelogeerd hebben. Daarmee werd evenwel het latere pand Cillekens op nr. 34 bedoeld, dat voorheen wijd en zijd bekend stond als het uitspansel Den Keijser. Ook weer niet te verwarren met het 19e eeuwse hotel L'Empereur verderop in de Neerstraat. Het huidige pand Neerstraat 11 voerde toen al geruime tijd de naam Den Gouden Leeuw, voor het eerst in 1773 als zodanig in de akten vermeld, toen het huis van eigenaar veranderde. Nadat de herberg omstreeks 1790 was aangekocht door het echtpaar Bongaerts-Plaum, nam het pand steeds vaker een centrale rol in van het uitgaansleven in de stad. Naderhand vonden hier de grote jaarvergaderingen en festiviteiten plaats en enkele keren zelfs congressen op landelijk niveau in de grote achterzaal. Dit was dus niet het pand De Keijser! |
|
Ook bij het cultuur-historisch rapport betreffende Munsterstraat 10 werd selectief en onnauwkeurig onderzoek verricht, waarbij het waarheidsgehalte geweld werd aangedaan. Zo wist men brandgangen aan te wijzen, die er nooit geweest zijn. Werd zoals vaker (o.a. commandeurshuis) gewag gemaakt van de bouwmassa parallel met de straat, zoals gevorderd was door het stadsbestuur. Had men dan anders kunnen bouwen bij panden met een brede gevel? Het heeft er alle schijn van, dat zulke rapporten meer plichtmatige dan getrouwe verslagen zijn, die vervolgens ongelezen in de kast verdwijnen. Zo ook in het historisch rapport over De Kroon, betreffende de opvolgende eigenaars in de 19e eeuw. |
|
Eind 18e eeuw zou dit pand het huis zijn geweest van het welgestelde echtpaar Barbou-vanderVrecken. Zij zouden hier een winkel in luxe en exclusieve artikelen drijven. Toen hun neef Gysbert van der Vrecken, student aan het college de Valck, in 1787 als primus afstudeerde aan de universiteit van Leuven, organisserden oom en tante een bruisend stadsfeest, waarbij kosten nog moeite werden gespaard. De gevelsteen van de gekroonde valk zou hieraan herinneren. (Ruimetelijk maart 2020.) |
|