............ DE GOUDEN LEEUW

Laatst gewijzigd: 04-08-2020 © Jan Ruiten

UIT DE HISTORIE VAN
HET HISTORIEHUIS
HARMONIEZAAL

DE GOUDEN LEEUW
IN GHEN OLYPHANDT

NEERSTRAAT 11

Rond 1800 beheerde herbergier Henrik Bongaerts uit Echt het hotel De Gouden Leeuw in de Neerstraat. Hij was in april 1782 getrouwd met Margriet Plaum uit Scherpenseel. Beiden woonden toen al in Roermond, waar de bruidegom de kost verdiende als dienstknecht. Het zou ruim een eeuw duren vooraleer de naam officieel werd omgedoopt tot Hotel du Lion d'Or.

Tussen 1782 en 1795 werden in Roermond hun zes kinderen gedoopt, twee zoons en vier dochters. Maria Bongaerts (1783-1846) trouwde naderhand in april 1806 met burgemeester Francois Guillon, geboortig uit Mailly sur Ville. Carel Bongaerts (1792-1869), de jongste zoon, trouwde in september 1824 met Johanna M.C. Naus, dochter van Peter Mathias Naus en Maria Helena Beckers, als zodanig een nazaat van het echtpaar Naus-Coenen, rond 1700 herbergiers in De Valck te Leeuwen. Huis en hotel De Gouden Leeuw was overgegaan op de vier ongehuwde kinderen Gerard, Helena, Catharina en Margareta. Dat was niet geheel toevallig.

Bij het huwelijk van Sybilla Margareta Plum werd Marienberg als geboorteplaats genoemd. Daar waren haar ouders in 1749 getrouwd. Bij haar overlijden werd als geboorteplaats Scherpenseel opgegeven. Beide dorpen liggen naast elkaar, vlak over de grens met Waubach. Haar ouders woonden in Scherpenseel, parochie Marienberg.

In 1843 stond het pand op naam van Gerard Bongaerts (1787-1870) en zijn ongehuwde zussen, logementhouders, bestaande uit huis, koetshuis en stallen, samen 8.45 are groot. In 1821 was het huis gemeten op 6.30 are, op naam van de erven Bongaerts. Het huis De Gouden Leeuw was afkomstig van Johan deMan, herbergier. Hij was getrouwd met Anna Maria LaForce.

... nu genaemt Den Gouden Leuw...

Bij de verkoop van het huis in november 1773 was voor het eerst sprake van De Gouden Leeuw, waarschijnlijk pas sinds kort door de verkopers Peter van Loosen en Maria Catharina Verstegen gebezigd.

gouden gelderse rijder

...In gen Olyphant

Nog voor de eerste stadsbrand, om precies te zijn in juli 1553 lieten Louis Gruyters en zijn zussen Ida en Anna vastleggen dat Heynrich van der Ae en vrouw Catrijn van een lening van 450 rijderguldens het derde deel hadden afgelost. Tot zekerheid van deze lening had het echtpaar zijn huis In ghen Oliphant ingezet. In november werd het resterende bedrag volledig afgelost. (GAR, Hoofdgerecht inv.nr. 311-f.47 en f.50..)

Daarna is geregeld sprake van het huis Den Olifant. Of het pand ook onder de grote brand geleden heeft, is niet bekend. In september 1554 ging men over tot optimmering van het huis rechts ernaast. De bijbehorende plaats, langs de poortweg van Den Oliphant, werd door de buren verkocht aan genoemd echtpaar Heynrich en Catrijne van der Ae. De verkopers waren de gebroeders Willem en Peter Neven uit Berg namens hun minderjarige neef Jacob Suete, eveneens afkomstig uit Berg. Het echtpaar van der Ae zou de jongeman jaarlijks 4½ rijdergulden betalen. (Wat neerkomt op een koopsom van 90 gelderse rijders voor de lege plaats.) Er werd tevens afgesproken, dat de lening, de koopsom, eerst bij meerderjarigheid van Jacob zou worden afbetaald. Dat gebeurde alsnog in mei 1589. (GAR, HGR inv.nr. 311-f.61.)

In mei 1562 werd De Oeliffant gesitueerd tussen het erf van This van Lin en van Aret Smyetz. De naam van Den Olifant heeft in de akten stand gehouden tot in april 1613.

... dat der gangk tusschen diesen und den kleynen huyss geleghen, voer thot den kleynen huyss blieven, en dairan ingebouwt sal werden thot an seine camer, aver volgens sall voert der gangk dienen und allein blieven tot den Olyphandt ...

We hadden het al over de poortweg van De Olifant, met de lege plaats van de buren. Zo'n dertig jaar later in december 1586 krijgen we een verdere beschrijving. Het groot huis met het klein huis (rechts) was overgegaan op de drie kinderen. (Hierbij zij opgemerkt, dat het klein huis mogelijk op de lege plaats getimmerd was.) Hendrick van Ahe en zijn zus Nese verkochten hun aandeel in beide panden aan hun broer Johan van Ahe en diens vrouw Joostgen. Dat was in februari 1581. Vijf jaar later, eind 1586 verkocht het echtpaar het huis Den Olyfant met het brouwhuis, de put achter de stalling en de moestuin (gaerde) aan Johan van Reijdt en vrouw Eefke van Gangelt. (HGR inv.nr.311-f.394.)

De gang tussen beide huizen zal tot aan de kamer aan het klein huis blijven, het overige aan de Olifant toevallen. Johan van Ahe zal de kamer tegen de keuken van de Olifant niet hoger mogen opbouwen dan nu het geval is, vanwege de lichtinval. Van de laatste stijl van deze kamer zal hij boven de gang tot aan de stal van het klein huis mogen betimmeren, zo hoog dat een kooldrager met een korf er door kan. Het hemelwater zal aflopen over het erf van het klein huis. Wel zal Johan van Reijdt op zijn gang tegen zijn keuken twee ijzeren tralies daarvoor zetten om alle onvledigheit* buiten te houden.

* onvledigheit
Duits: Unflätigkeit
= vuiligheid

Voorlopig behielden Johan van Ahe en vrouw Joostgen het klein huis. In april 1588 namen zij ook De Olifant in pandschap over, tegen de zogenoemde "penning 16" (= 6¼ %), losbaar met 700 gulden. Jan van Rhee had tijdens zijn leven al 500 gulden afgelost. Zijn weduwe Eefke van Gangelt, ondertussen hertrouwd met Paul Nelissen van Linne, betaalde in april 1595 de resterende 200 gulden.

Eefken had uit beide huwelijken samen drie kinderen. De voorzoons Johan en Sibert van Reidt en de nadochter Marie van Lin. In september 1607, na het overlijden van haar tweede man, kwamen zij overeen dat elk gelijk in haar roerende goederen zou delen. (HGR inv.nr. 312-f.39.)

Paul van Linne, en in zijn kielzog Mathis van Ae, waren nauw verwant met Peter van Lin. (o.a. mede-erfgenaam van het huis en brouwhuis De Croon aan Minderbroeders en van het groot huis op de hoek van de Brugstraat) Deze verwantschap is op te maken uit de getuigenis van diens vrouw Barbara Hecx in augustus 1600. Peter van Lin was notabene mede-eigenaar van het pand (links van De Olifant) waar dit opstel over handelt. Zie verderop. (HGR inv.nr. 312-f.99.)

Sibert van Reijdt had het ongeluk, dat hij samen met Jan Janissen de schrinewerker, toen zij van Daelheim kwamen, door de vijand werd opgepakt en als gijzelaar naar Deventer afgevoerd. Zij konden pas vrijkomen nadat ze ieder 275 gulden hadden betaald voor hun rantsoen. Janissen kon naar zijn vaderstad terugkeren, om het nodige geld te vergaren, terwijl zijn kompaan als borg achter bleef. Volgens Sibert had Janissen hierin wenich flijtz ahngewandt, want hij heeft daar nog negen weken in hechtenis gezeten, vooraleer hij zich had kunnen vrijkopen. Naar eigen zeggen heeft Sibert er naderhand sijn erff und goet voor moeten verkopen, om beider schulden te kunnen betalen.

Aanvankelijk had Janissen het gerecht te Roermond verzocht om hen uit de nood te helpen. Daar wilde men eerst weten, of het hier om een eerlijke zaak handelde en geen bedrog in het spel zat. Ook de abdis van Daelheim, waar beiden hun diensten hadden aangeboden, werd hierin betrokken.

Naderhand werd de schrijnwerker belast om aan Sibert 83 daalders te vergoeden en 10 daalders aan de bode voor zijn diensten in deze zaak. (HGR inv.nr. 150-20, proces anno 1592.)

 

In november 1611 verkopen Sibert van Rhey en zijn vrouw Catharina van Ae, hun helft van De Olifant in de Neerstraat voor 2000 gulden aan zijn broer en mede-eigenaar Johan van Reij en vrouw Marie Theuwen, dochter van Jeuck Theuwen en Alet Wijnen. Zij zetten de brouwerij voort. Dat blijkt uit een schuld-bekentenis van Stoffer Sieben en vrouw Clara, betreffende 210 gulden voor geleverd bier. (HGR inv.nr. 313-f.79 en f.99 en inv.nr. 117-421: proces anno 1615.)

Ook Mathijs van der Ae hield herberg aan zijn huis, getuige een proces uit 1615. Enkele personen waren in zijn huis gekomen om de verkoop te regelen van het sterfhuis van Hendrick Celis. Na afloop hadden zij voor 21 gulden aan bier gedronken. De waard moest naderhand het gerecht inschakelen om hun schuld betaald te krijgen. (HGR inv.nr. 117-396.)

Na het overlijden van Johan van Reij, verhuisde zijn weduwe Joostgen naar Heinsberg. Van daaruit gaf zij volmacht aan haar zoon Hans van der Ae om het huis in de Neerstraat te verkopen. Als weduwe bezat zij het zogenaamde tochtrecht. Bij de erfdeling tussen de twee broers Hans en Thijs van der Ae, was het huis (De Olifant) aan Hans toegevallen. Bij openbare verkoop ging het huis in april 1612 over op Johan van der Smitsen en zijn vrouw Catharina. De koopsom bedroeg 1480 gulden plus 95 gulden aan hoogsels.

Het bedrag zou in termijnen betaald worden. Bij wanbetaling zou het huis met St. Remigius (1 okt.) teruggevorderd kunnen worden. En inderdaad, tegen het eind van de maand, op 29 oktober, werd het huis weer aan de verkopers overgedragen.

Het echtpaar Van der Smitsen kon de aanbetaling van 437 gulden spoedig terug verwachten. Maar in januari werd het bedrag als lening op het huis geplaatst. Twee jaar later werd de terugbetaling opnieuw uitgesteld voor een jaar. (HGR inv.nr. 313-f.93 en f.107.)

In oktober 1617 namen Hans van der Ae en zijn vrouw Hendricxken Schommaers een lening op het huis tegen een rente van 18 gulden en 3 oortgulden, jaarlijks te betalen aan de meesters van het gewandmakers-ambt. (HGR inv.nr. 313-f.250.)

1 oortgulden is 1/4 gulden; 1 oortje is 1/4 stuiver, de vier oorden zijn de vier windrichtingen, en een oorthuis is een hoekhuis; waar twee wegen zich kruisen, treft men vier hoeken aan. Het woord oorthuis werd ook voor andere hoekhuizen gebezigd.

Niet voor lang overigens. In maart 1622 verkopen Hans en Henrica het huis voor 1200 gulden aan de buren, burgemeester Johan van Rhee en Mericken Theuwen. Het groot huis en het klein huis ernaast zijn weer verenigd. (HGR inv.nr. 314-f.20.)

Uit het huwelijk van Johan en Marie zijn (onder voorbehoud) drie kinderen bekend. Jan van Reij in huwelijk met Mettel Nijssen, dochter Jaecxke van Reij, getrouwd met Derick Dencken, en Heijnerske van Reij, in de echt verbonden met Jacob Segers, naderhand Segers van Loon genoemd. Jan van Reij was burgemeester in 1620, een titel die men een leven lang en zelfs tot in het graf behield.

Soms werd een huis uitgebreid met een aanbouw, een afbehang, al of niet open of dicht. Wanneer de aanbouw een afzonderlijke woning werd, sprak men van het oorspronkelijke huis als het groot huis, en de nieuwbouw als klein huis.

Rond 1700 speelde het proces tussen de voogden van wijlen Johan Segers van Loon en diens weduwe. In de nalatenschap kwam de naam van wijlen burgemeester Jan van Reij nog enkele keren voor. O.a. vanwege twee koeweiden naast zijn land op Hatenbour en vanwege diens testament, samen met zijn vrouw in 1640 opgemaakt. (HGR inv.nr. 200-2172.)


= Deze stamboom is deels samengesteld uit een proces anno 1640 betreffende verwantschap
en aangevuld met gegevens uit de overdrachten. =

van Rey – van Rhey - van Reijdt – van Reidt – van Rhe – van Reij – van Reide – van Rheyde – van Rhee – van Rheedt
van Ae – van Ahe – van Ahr – van der A – van der Ae

opeenvolgende eigenaars:

...in de Neerstraat op de Berg

Links naast de Olifant stond het huis van Lenard Hecx en Naele Bijns. Wij komen dit echtpaar en de directe verwanten ook al tegen bij het onderzoek naar De Croon aan Minderbroeders en het groot huis op de hoek van de Brugstraat en de Marktstraat. Zij waren tevens eigenaars van een pachtboerderij te Lerop, naderhand Keijsershof geheten.

1553
Alverta v.d. Lynden
w.v. Anthoin Hecx

Het huis was afkomstig van hun ouders Anthoin Hecx en Alverta van der Lynden. In november 1553 had de weduwe Hecx haar huis belast met een lening van 250 gelderse rijderguldens tegen een rente van 12½ gelijke guldens. (HGR inv.nr. 311-f.50.)

ca. 1580
Leonardt Hecx en
Naele Bijns












verkoop 1600
Reyner Cupers
van Melick en
Peetgen Dencken

Lenard Hecx en zijn vrouw werden in de tachtiger jaren van de 16e eeuw meerdere keren genoemd als naaste buren van het huis De Olifant. Na het overlijden van haar man, vermaakte Naele Bijns het huis aan de kinderen van diens broer Hendrick, met name Barbara en Abraham. Dat was in november 1600. Zij verkochten het huis in de Neerstraat diezelfde dag door aan Reiner Cupers van Melick, de brouwer, en zijn vrouw Marie. (HGR inv.nr. 312-f.102.)

De verkopers woonden toen in Heinsberg. Zij hadden Roermond al eerder moeten verlaten wegens de godsdienst-twisten in de bisschopsstad. Het is dus aannemelijk, dat het gezin van Cupers het pand al enige tijd in huurd heeft bewoond.

In juli 1606 lag Peetgen Dencken, de weduwe van Reyner van Melick, ziek te bed. Maar zij was nog goed bij zinnen om haar wilsbeschikking door te geven. Zij vermaakte al haar goederen binnen en buiten de stad, die zij tijdens haar huwelijk met haar man had aangekocht voor de helft aan haar broer Johan Dencken. En verder de helft van haar roerend goed. Aan de kinderen van haar broer Dries en aan haar schoonzus Lysken Cupers ging de andere helft in de goederen en het gereide goed, die zij beiden half om half zouden delen. Ook zouden beide partijen de schulden half om half dragen. Zo had haar man het gewild. (HGR inv.nr. 312-f.198.)

Lysken Cuijpers van Melick verkocht in mei 1610 haar vierde deel in het huis aan Sybert van Rey en vrouw Catharina. Anderhalf jaar later, in november 1611, verkochten zij hun aandeel in het huis tusschen den vercooper ende sijnen broder Jan van Reij noch ongedeelt sijnde aan Willem Nijssen van Selst, voor 320 gulden en 3 el laken (ad 8 gulden per el). Naderhand werd het huis gesitueerd "in de Neerstraat op de Berg" (HGR inv.nr. 313-f.40 en f.77.)

In januari 1607 lieten Hendrick Smitz en vrouw Alitgen vastleggen, dat zij een zegelbrief, waarin sprake was van een rente van 4 gouden gelderse rijders uit een groter kapitaal, hadden verkocht aan Ifken van Rhe. Deze rente werd betaald uit het huis als geheel. Naderhand, in maart 1615 werd opgeschreven, dat Willem Nijssen het kapitaal had afgelost. Dat gebeurde bij mededeling van voornoemde Sybert van Rhey. (HVG inv.nr. 312-f.207.)

1611/12
Willem Nijssen van Selst

Het is dan toch alweer februari 1612, wanneer de overige erfgenamen, bij monde van Jan Gruysen voor een vierde deel, en Arent Stoffers wegens de halve eigendom van het huis verkopen. Van de koopsom gaan 320 gulden naar Grusen en 635 gulden naar Stoffers. Van nu af staat het huis op naam van Willem Nijssen en zal gedurende een lange periode van generatie op generatie worden doorgegeven. Het hele huis droeg de last van 4 gouden gelderse rijders aan Sybert en een erfrente aan de pastorie. (HGR inv.nr. 313- f.87.)

Toen Willem Nijssen van Selst het huis aan het klein bergske kocht, was hij weduwnaar uit eerste huwelijk met Maria NN. Uit dit huwelijk zijn twee zoons bekend, Derick en Areth. Kort daarop hertrouwde Willem in tweede huwelijk met Anna Wolters. Vier kinderen zouden volgen.

In maart 1640 liet hij vastleggen dat zijn vrouw Enken Welters evenveel als hijzelf in het huis gegoed was. De aflossing van de koopsom was mede van haar geld betaald. Het gerecht ging daarmee accoord. De belangen van zijn voorkinderen was er immers mee gemoeid. (HGR inv.nr. 315 -f.169.)

ca. 1650
Derick Nijssen
x Catharina Cox











 

 

 





ca. 1700
Frans van Wessem
x Marie Nijssen




De eerstvolgende in de erfopvolging was Derick Nijssen in huwelijk met Catharina Cox. Volgens een akte, opgemaakt in september 1656, bezat Nijssen een huis, palende aan de erven van enerzijds de weduwe Jan van Reij en aan de andere kant de weduwe van Ewoldt Holtmans. De eerste was Marie Theuwen (zie bovenstaande stamboom) en met de andere weduwe werd bedoeld Windel van Lin in De Gulden Valck.

Het echtpaar Nijssen nam in september 1656 een lening van 1000 gulden op hun huis in de Neerstraat op de Berg. Het geld was afkomstig van de minderjarige kinderen van hun (schoon)broer Areth Nijssen. Op verzoek van hun dochters Margriet en Marie Nijssen in januari 1705 werd de lening, die twee jaar voordien was afgelost, doorgestreept. Het huis was vanouds belast met een jaarrente van 36 suivers aan de pastorie. (HGR inv.nr. 317- f.2.)

Dirck Nijssen was brouwer van zijn stiel. O.a. in 1665 werd hij meester van het brouwers-ambacht genoemd. Of hij het vak van zijn vader heeft geleerd is niet bekend. Naderhand zal zijn schoonzoon, zelf afkomstig uit een brouwersfamilie huis en brouwerij overnemen.

In december 1657 werd het voorhuis voor 1800 gulden verkocht aan Thomas Schaffers en Catharina Slijpen, te weten de keuken en de kamer tot aan de ovenkuil en tot aan het raam van dezelfde kamer en tot aan het gat in de straatmuur. Op de plaats achter de kamer werd een tralie gespannen, om een raam (licht) te maken in de kelder, die bij het achterhuis bleef behoren. De jaarrente zou voortuin uit het voorhuis betaald worden. (HGR inv.nr. 317- f.6.)

...bestaende in neren, keucken ende camer bis achter aen de oevens koul toe, recht vuijt tot op oft tegens het venster van de camer dat opengaet, mitsgaeders het plaetsken gaende van de tanderingen oft hoeck van de voorss. camer recht toe tot op het gaet in de straetmuijr...

Een kleine veertig jaar bleef deze opdeling stand houden. In juli 1696 verkocht de weduwe Schaffers, met instemming van de voogden van haar kinderen, voornoemde aankoop terug aan de weduwe Nijssen voor 881 gulden. Hiervan werden 550 gulden in mindering gebracht, die al die tijd als lening op het voorhuis was blijven staan. Het voorhuis was bouwvallig en nauwelijks nog bewoonbaar. Daarbij kwam, dat de weduwe Schaffers geen middelen had om die reparaties te laten uitvoeren, boven op de lasten op het huis en met kleine kinderen om voor te zorgen. (HGR inv.nr. 321-f.85.)

...tegenwoordigh geheel bouwvalligh is, dusdaenigh dat hetselve nauwelix meer can worden bewoont ... ende dat sij suppliante oock sijn onversien van middelen om tselve wederom op te bouwen ende in noodighe reparatie te brenghen...

In de akte anno 1696 werd ook genoemd de schoonzoon van de weduwe Nijssen. Dat was de burgerkapitein Frans van Wessem (van het Minderbroeders- en Neerstraat-kwartier). Hij was getrouwd met Marie Nijssen. Frans van Wessem, bierbrouwer en (burger)kapitein, stierf in januari 1722. Dochter Anna Maria van Wessem was in maart 1704 getrouwd met Lenardt van Loosen, als zoon van Willem van Loosen en Marie Baertmans eveneens een telg uit een brouwersgeslacht.

ca. 1720
Lenerd van Loosen
x Anna Maria van Wessem
Vervolgens werd het huis vererfd op hun zoon Peter. Hij trouwde eind mei 1739 in de kerk van de kruisheren met Anna Catharina Verstegen. Of Loosen en zijn vrouw ook hier gewoond hebben, is nog maar de vraag. Hij was namelijk ook (mede-)eigenaar van huis en brouwerij De Halve Maen verderop in de Neerstraat, ongeveer tegenover de Oliestraat (Paredisstraat). Peter van Loosen was wel degene die het huis en de herberg op het Klein Bergske de naam van De Gouden Leeuw gaf.
verkoop 1773 door Peter van Loosen
aan Jan deMan

In december 1773 verwierven Johan deMan en zijn vrouw Anna laForce het huis in de Neerstraat met achterliggende moestuin van Peter van Loosen en Catharina Versteegen voor 525 hollandse gerande dukaten. Huis en moestuin waren belast met een erfcijns van 2 gulden aan het huurvaarders-ambt. Toen al droeg het huis de naam De Gouden Leeuw. Tussen dit huis en het huis van de buren Croonenbroek (rechts) lag een loden goot, door beiden te gebruiken en te onderhouden. Loosen had het pand verhuurd aan twee jonge gezinnen met kinderen, die het pand samen deelden. Dat waren meester-kuiper Matthijs Dorremans en zijn vrouw Marie Winants, en Willem Rosbender, getrouwd met Marie Timmermans. (HGR inv.nr. 342-f.72.)

Johan deMan (ca.1730-1815) was afkomstig van Wamel en zoon van Pieter deMan en Liesbet de Leeuw. Hij trouwde in april 1774 met Anna Maria Laforce (1738-1801). Zij was een dochter van Pieter Laforce en Gertrudis Geraedts uit Roermond.

Bij de verkoop van het huis in 1773 was sprake van De Gouden Leeuw, waarschijnlijk pas sinds kort door de verkopers gebezigd. In de beschrijving van de stadskwartieren in 1765 werd dit pand -aan het Bergske- ook al zodanig genoemd. In de lijst van 1780 werd Johan deMan vermeld als herbergier. Zo ook hun oudste zoon Pierre Antoine Deman (1775-1818) in juli 1805. Hij was toen al een klein decennium getrouwd met Anna Maria van Voorst. Het gezin woonde toen verderop in de Neerstraat, in het huis genummerd 270. (GAR 1004 not. Crispin: 09.14-122.)




Hendrik Bongaerts
Sibilla Plaum


...het testament

De uitbreiding tot hotel heeft toch wel decennia in beslag genomen. In 1780 stond het huis nog op naam van Jan deMan. In 1796 werd Henri Bongaerts genoemd als eigenaar van De Gouden Leeuw.

In 1780 werden de huizen op het Bergske niet aangeslagen voor hun onderkomen. Metselaar Sivré betaalde 4 schellingen, terwijl de volgende in de lijst, herbergier Johan DeMan voor het dubbele, 1 pattacon, werd aangeslagen. De volgende in rij was de weduwe Croonenbroek met 2 pattacons. Drie huizen verderop woonde secretaris van Dungen, die 3 pattacons in het zakje deed. (GAR Oud Archief inv.nr. 463a.)

De eerstvolgende schatlijst -op ramen en deuren- stamt uit 1801. Het huis van Caspar Sivré, waar de weduwe Lubers woonde, werd aangeslagen voor 4 portes et fenêtres. Aubergiste Henri Bongaerts voor liefst 15! Plus een poortweg. (Men zou zeggen, dat er al enige uitbreiding had plaatsgevonden). De volgende in rij was het huis van de erfgenamen Leemans met 5. Rentenier G. van Dungen tenslotte voor 21 portes et fenêtres en de poortweg. (GAR I-5 kanton-en-gemeente inv.nr. 3621.)

Hendrik Bongaerts (1757-1818) was een zoon van Gerard Bongaerts en Johanna Catharina Engelen uit Echt. Hij trouwde in april 1782 met Sibilla M. Plaum (1750-1813), dochter van Peter Plaum en Anna Catharina von Wirtz uit Scherpenseel. Beiden woonden bij hun huwelijk al in Roermond.

Het echtpaar Bongaerts-Plaum zal omstreeks 1790 de herberg aan het Bergske verworven hebben. Die gegevens zijn op te diepen uit de kerkregisters. Zowel bij huwelijk als bij de de doop van hun derde kind eind 1787 was Bongaerts nog als dienstknecht werkzaam. In december 1785 als hovenier. In februari 1792 was Hendrick Bongaerts dan toch al bedrijvig als herbergier. Het echtpaar onderhield goede betrekkingen met de familie Van der Renne-Lintgens, als doopgetuigen; al dan niet persoonlijk aanwezig.

De eerste uitbreiding vond plaats begin december 1806. Toen verkocht deurwaarder Pierre Louis Sivré zijn huis op het Kleyn Bergske voor 400 francs aan buurman en aubergiste Henri Bongaerts en dame Sibille Marguerite Plaum. Het huis had hij voor de helft uit erfenis van zijn vader Caspar Sivré en de andere helft middels aankoop in augustus 1804 van de erfgenamen Jean Fabry. (GAR archief notaris Milliard 7.220-340.)

1818
Gerard, Helena, Catharina en Magareta Bongaerts

Deurwaarder Peter Ludovicus Sivré (1749-na.1820) was in eerste huwelijk te Lotharingen getrouwd met Madelaine Grandidier (1747-1804). Uit dit huwelijk werden te Roermond zeven kinderen geboren, vijf jongens en twee meisjes. Sivré hertrouwde in april 1817 in tweede huwelijk met de jongedochter Maria Agnes Janssen uit Maasniel. Uit dit huwelijk volgden drie kinderen.

In april 1840 kochten de kinderen Bongaerts het aanpalende huis met tuin van buurman Jan Frans Vogels op het Bergske. In 1821 werd de huisplaats van de Gouden Leeuw gemeten op 6.30 are en twintig jaar later op 8.45 are. (GAR archief notaris J.A.Dirix 13.83-84.)

detail prentbriefkaart ca. 1900 m.d.a.
Ruud Lamboo
uit zijn collectie

 

 

 

 

 

Mogelijk dat huis en herberg rond 1800 ook onder de Franse benaming Lion d'Or in de akten genoemd werd. Het was toch niet de naam die de herbergier zelf bezigde. In oktober 1813 stierf Sibilla Margareta Plaum in de leeftijd van 77 jaar. Aubergist Henri Bongaerts bleef achter met de zes kinderen, twee jongens en vier meisjes. Hij volgde zijn vrouw vijf jaar later in het graf. Enkele dagen voor zijn overlijden maakte hij zijn testament. Zijn handtekening laat zien, dat hij de pen nog slechts met moeite kon voeren.

Het ging hem voornamelijk om zijn herberg "De Gouden Leeuw", geschat op 12000 francs, waarvan de helft, na het overlijden van hun moeder op naam van de kinderen stond. Zijn aandeel zou overgaan op zijn ongehuwde kinderen. Zijn dochter Maria, in huwelijk met Frans Karel Guillon kreeg haar deel in geld uitgekeerd. Dat zou ook gebeuren, met de volgende die ging trouwen. "... moet hij de zelve herberge verlaaten en een jaar daarna zal hij uytgaande van de ooverige ontvangen..."

De overige goederen stonden hier los van en zouden hoofdelijk verdeeld worden. Marie Bongaerts had al bij haar huwelijk enig beddegoed en andere huismeubelen meegekregen ter waarde van zo'n 800 francs. Deze zouden gekort worden op de 1000 francs die zij zou erven uit huis en herberg. (GAR archief notaris Milliard 7.521-140.)

De jongste zoon Carolus (1792-1869) trouwde in september 1824 met Joanna Naus, dochter van Peter Naus en Maria Beckers. Hun dochter Maria trouwde in juli 1850 met Frans Fouquet, doctor in de medicijnen. Zijn ouderlijk huis stond op de hoek van de Marktstraat.

Opnieuw werd het pand De Gouden Leeuw uitgebreid met de aankoop van het pand van buurman Frans Vogels en zijn zus Marie, kooplieden. Zij verkopen hun huis op het Bergske, afkomstig van hun ouders en nader gesitueerd tussen de panden Bongaerts en Weickman. Voor 1800 franken wisselt het huis met de plaats in april 1840 van eigenaar. (GAR notaris Dirix 13.83.)

Het huis was afkomstig van hun ouders Sibertus Vogels en Anna Helena Smeets. Daarvoor waren het haar ouders Arnold Smeets en Joanna Mullers die hier hun huis op het Klein Bergske hadden. De uitbreidingen hebben dus steeds richting Bergstraat plaats gevonden. Niet alle overdrachten zijn terug te vinden in de archieven. Naast het huis van huisschilder Sivré was er het pand Frans Geijger (1740-1805), later op naam van zijn weduwe Maria E. Cremers (1744-1823). We komen dan uit op de volgorde: Deman (ca. 1790), Sivré in 1806, Geijger (ca. 1820) en Vogels in 1840.


























1852
Marie Dorothée Vinckeroy, de weduwe Goebbels


















In juli 1845 maakten Gerard Willem (1787-1870), Magdalena (1789-1863) en Margretha Bongaerts (1794-1853) elk een gesloten testament, waarin zij elkaar als erfgenaam benoemden. Zodoende zou de nalatenschap uiteindelijk aan de langstlevende overgaan. Het pand De Gouden Leeuw, bestaande uit huis, koetshuis en stal, met de plaats voor het huis werd in maart 1852 verkocht. Dat is dus kort voor het overlijden van laatstgenoemde. (GAR archief notaris Dirix 13.124-125-126.)

Gerard Willem Bongaerts en zijn zus Maria Magdalena verhuisden na de verkoop naar hun huis in de Hegstraat. Gerard was in de jaren zestig van die eeuw wethouder van de gemeente Roermond. Naderhand, oud van jaren, werd hij als rentenier ingeschreven, met inwonend dienstpersoneel.

...hoog bezoek

In juni 1868 vond het Nederlandsch Landhuishoudkundig Congres plaats te Roermond, met natuurlijk vergaderingen, besprekingen, een vee-tentoonstelling en concerten in de feestzaal gelegen in de Nieuwstraat te Roermond. Voor de deelnemers werden meerdere restaurants binnen de stad aanbevolen. Voor de overnachtingen verwees men naar Hotel Lion d'Or van de weduwe Goebbels en Hotel de l'Empereur van Dahmen-Wackers, beide in de Neerstraat.

En beide uitzonderlijk met een deftiger klinkende benaming. In officiële akten, zoals bij de verkoop in 1773 en in zijn testament in 1818 door Bongaerts sr. gedicteerd en door de weduwe Goebbels bij haar vertrek in 1871 en ook daarna werd de naam De Gouden Leeuw gebezigd. De Franse benaming komt ook in de kranten slechts zeer sporadisch voor.

De weduwe Goebbels, dat was Marie Dorothée Vincqueroy (1804-1876), geboortig uit Luik. Zij kwam in maart 1852 vanuit Spa naar Roermond en nam haar intrek in het hotel met in haar kielzog haar zeven kinderen uit haar huwelijk met Johan Peter Göbbels. De twee oudsten waren in Luik geboren en de overigen in Keulen. (De jongste in 1844 in Spa.) De weduwe had kort voordien het hotel met bijbehorende goederen in koop verworven. Naast het wisselend dienstpersoneel, woonde ook een kindermeid in huis. (GAR, Nieuw-Archief, bevolkingsregister 1850-1860 dl. 2.)


= reclamekaart van wed. Goebbels te Spa =

Hoog bezoek aan de stad werd gewoonlijk in De Gouden Leeuw ontvangen. In juni 1862 verbleef hier niemand minder dan de prins van Oranje in zijn functie als luitenant-generaal der cavalerie, in gezelschap van zijn adjudanten. Hij logeerde toen in Hotel de Gouden Leeuw. Bij fakkellicht werd die avond een serenade gegeven door o.a. de Koninklijke Harmonie en door de beide Liedertafels.

Des avonds ten acht ure werden Z.K.H. voor deszelfs hôtel De Gouden Leeuw luisterrijke serenades bij fakkellicht gegeven, successievelijk door de Stafmuziek, de Koninklijke Harmonie en de beide Liedertafels, die tot omstreeks half elf ure voortduurden, en waarbij eene menigte volks, uitgelokt door het heldere weder op de been was. (M.&R.-bode 7-6-1862.)

In maart van het daaropvolgende jaar hielden de leden van de Liederkrans hun jaarlijks diner in de grote zaal van hotel De Gouden Leeuw. Enkele maanden later verbleef hier dhr. J.R. Thorbecke, minister van Binnenlandse Zaken. Aan dat bezoek had Roermond uitbreiding van het station voor het treinverkeer te danken. (De Volksvriend dd. 11-7-1863,)

1871
Johan Fr. van den Brink
x Aleida Lexis
In maart 1871 vond een grote boedel-verkoop plaats van beddegoed tot meubels, serviezen, glaswerk, wasbakken met lampetkannen, meerdere historische schilderijen van Napoleon en enkele godsdienstige taferelen. Bedspreien, tafellakens, gordijnen, tafels en stoelen, consoles, kachels, klokken enz. (M.&R.-bode 11-3-1862.)
1883
Mathijs Hendriks
x Christien Lucas

In een advertentie bedankte de weduwe bij haar vertrek naar elders haar vrienden en bekenden, met een aanbeveling van haar opvolger Johan F. van den Brink uit Rotterdam. Hij was in juli 1860 te Melick-Herkenbosch getrouwd met Alijda H. Lexis, geboortig van Roermond.

In maart 1873 stond een advertentie in de krant betreffende verkoop-wegens-afbraak van o.a. deuren, ramen, kozijnen, planken, ribhout, een eikenhouten wenteltrap en een gewone trap in Hotel du Lion d'Or. Het zou kunnen wijzen op (gedeeltelijke) herbouw. (M.&R.-bode 1-3-1873.)

Zij bleven hier als hotelhouders tot januari 1883, toen zij werden afgelost door Mathijs J. Hendriks (1847-1899) uit Nijmegen. Hij was in september 1874 in Roermond getrouwd met Christien Lucas (1844-1935) uit Roermond. Behalve een dienstknecht en enkele dienstmeiden hadden zij ook een koetsier in dienst. De naam Lion d'Or kwam sindsdien vaker voor, terwijl anderen nog steeds spraken van De Gouden Leeuw.

Vergaderingen en feestelijke bijeenkomsten werden hier in de grote zaal van De Gouden Leeuw gehouden, zoals in september 1895 de jaarvergadering van burgemeesters en secretarissen uit het hele land, zo'n 120 tot 150 personen, waaronder oud-minister Six. (DNK dd. 17-9-1895.)

Naderhand gingen huis en hotel over op August Raymann (1869-1950) en Anna Maria Dupont (1876-1943), beiden uit Roermond.

Hotel du Lion d'Or begin vorige eeuw m.d.a. Ruud Lamboo
uit zijn collectie

In de De Nieuwe Koerier / Maas- en Roerbode van 29 oktober 1921 schreef gemeente-archivaris A.F. van Beurden een uitgebreid artikel over de teloorgang van de fraaie huizen, waarvan er nog maar weinig over waren. Zoals het gothieke huis in de Brugstraat met een gemoderniseerde onderpui. De Steenen Trappen, nog goed in wezen, maar met een quasi-renaissance gevel ernaast, die er niet bij past. En verderop "den Gouden Leeuw in de Neerstraat, met geteerde koppen, die hard om herstel roepen, evenals de geheele gevel" ...