............ De Gouden Valk

Laatst gewijzigd: 21-10-2016 © Jan Ruiten

HET WIJNHUIS
DE GULDEN VALCK

IN DE NEERSTRAAT

Voor de grote stadsbrand eind mei 1665 stond hier al een groot huis, dat voorheen De Gouden Valck of kortweg De Valck werd genoemd. Na de stadsbrand begon rentmeester Boschuysen meteen met de herbouw van zijn twee huizen, beter bekend onder de naam De Steenen Trappen. Hieronder de voorgeschiedenis van huis, hof, stalling en moestuin aan de Neerstraat met de poortweg in de Oliestraat.

1559: Lambrecht Huegen in Den Valck

 

 

De oudste vermelding van het huis De Valck (in de Neerstraat) stamt uit 1559. In dat jaar verkoopt Lambrecht Huegen in Den Valck een jaarrente van 2 gulden uit zekere rentebrief door aan magister Bado, pastoor te Montfort. (GAR, G.v.Bree Regesten 3572, archief Hoofdgerecht 311-f.128.)

Enkele jaren later is sprake van een lening, staande op het huis van Lambrecht in Den Valck in de Swalmerstraat tegenover Bethlehem. Hetgeen niet uitsluit, dat hij als waard in De Valck in de Neerstraat zou hebben gewoond. Het huis in de Swalmerstraat was afkomstig van zijn schoonfamilie (RG-3926, Hoofdgerecht 311-f.162.)

Lambert Hugen was getrouwd met Mery Engelbrechts. In mei 1552 nam het echtpaar, samen met hun (schoon)broer Johan Engelbrechts een lening op het halve huis in de Swalmerstraat. In april 1563 verkocht Lambert namens zijn vrouw hun recht en deel in een niet nader genoemd huis. (RG-2319, hoofdgerecht 311-f.37; RG-4007, Hoofdgerecht 311-f.166.)

Het onderzoek naar het huis In den Valck komt uit bij Goerd van Reess en vrouw Berbke. Eind 1568 verkopen zij het huis in de Neerstraat, tussen Johan van der Kraicken en Rectors goed aan het echtpaar Haemechers. Reess en zijn vrouw hadden het huis kort voordien in november 1565 gekocht van Stoffer Orgelmecher en vrouw Gertrudis. Laatstgenoemd echtpaar had om de hoek in de Oliestraat nog een huis naast De Maen, dat zij kort voordien met een nieuwe aankoop hadden uitgebreid. (Hoofdgerecht 311-f.177 en f.209; G.v.Bree: RG.4150 en RG.4420.)

Het was in die jaren dat de Roermondenaren hadden te lijden onder het brute geweld van de geuzen, die de stad hadden veroverd. Zo lieten de buren, Johan van der Kaicken en zijn vrouw Jenne, in april 1573 weten, hoe slecht het hen vergaan was en hun huizen "verdurven" waren. Een van hun drie huizen zouden ze moeten verkopen om met het geld de andere twee te herstellen. (RG-4886, Hoofdgerecht 311-f.257.)

In januari 1580 droeg Marie, weduwe van Peter Haemechers haar tochtrecht op het huis over aan Johan Cupers als voogd van haar kinderen. Johan verkoopt het huis nog dezelfde dag door aan Thijs Severijns de jonge. Daarbij staat Cupers borg, dat de kinderen naderhand de verkoop niet zullen aanvechten. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr. 311-f.320.)

In april 1580 verkoopt Thijs Severijns op zijn beurt het huis door aan zijn zwager Hieronymus van Meegen en zus Elsken Severijns. Links daarvan lag Hoeuffts huis (nu de kapel) en rechts Kraicken-huis.

1578: Jeronymus in Den Valck

Jeronimus In den Valck
Hieronymus en Elsken kopen diezelfde dag, midden april 1580, ook het huis van de buren. Jenne Goltseijns, weduwe van Johan van der Kraicken, draagt het weduwenrecht op het huis over op haar dochter Catharijne. Johan Kraicken had midden 16e eeuw zowel een huis met poortweg op de hoek van de Oliestraat met de Neerstraat, alsook een huis tegenover de Ezelstraat. Dit laatste ging over op het echtpaar Van Meegen, dat sindsdien beschikte over de twee huizen naast elkaar.

Haar man had het huis met de achterplaats en de poortweg in de Oliestraat eerder verworven van zijn broer Derick van der Kraicken. Huis en hof werden via bemiddeling van Arnoldt Goltsteijn als naaste bloedverwant doorverkocht aan het echtpaar Van Meegen. Het besluit hiertoe zouden Johan en zijn vrouw al in december 1577 hebben laten vastleggen. (Hoofdgerecht 311-f.323/324.)

De aankoop van Kraicken-huis ging als volgt. In april 1580 verkocht Jenne Goltsteyn, weduwe van Johan van der Kraicken, draagt over aan haar dochter Catharina haar weduwenrecht op het huis met de plaats en de poortweg in de Oliestraat, zoals haar man voorheen van zijn broer Derick had verworven. Catharina verkoopt het volle bezit door aan Jeronymus van Megen. Om te voorkomen, dat anderen gebruik zouden maken van hun beschudrecht, trad Arnolt Goltstein als naaste bloedsverwant op als beschudder en verkocht het huis meteen door aan het Jeronymus en zijn vrouw Elske.

Kort daarop blijkt dat het huis van de weduwe Haemecher nog was belast bij o.a. de gewandmakers, hetgeen bij de verkoop niet vermeld was. Om de aankoper schuldeloos te stellen, vermaakte de vrouw aan Van Meegen een lening van 100 gulden, staande op het huis van Johan int Lavoir en het malder rogge dat Jaexke op Muggenbroek haar jaarlijks schuldig was. (Hoofdgerecht 311-f.326)

Tussen de twee huizen liep in die tijd nog een winde, een smalle doorgang om achterom te komen, tevens liet men hier het overtollige water naar de straat aflopen. Bij de eerstvolgende verbouwing door Jeronymus, die de twee huizen samenvoegde van de twee panden verviel de winde met de waterloop.

Hieronymus en Elsken kopen in juli 1580 het (aangrenzende) huis van de weduwe Fynemans in de Oliestraat. Precies drie jaar later maken zij een laatste wilsbeschikking ten gunste van de langstlevende. Hun aandeel in het huis, afkomstig van Elskens vader, in de Oliestraat, zou dan verkocht mogen worden, om daarmee de schulden op het huis De Kraecke af te lossen. Hiermee werd het huis bedoeld, dat zij in april 1580 hadden gekocht van Jenne Goltsteijn. (Hoofdgerecht 311-f.360.)

Het is mogelijk, dat Hieronymus en Elsken al ruim voor de aankoop in De Valck hebben gewoond en dat meerdere herbergiers bij hem wijn betrokken. Dat blijkt uit het proces dat Jeronymus van Meghen in 1596 aanspande tegen Henrickske van de Velde, de weduwe in Die Kirch. Bijvoorbeeld toen haar man, Nicolaes Camp, in 1578 bij Jeronimy Inden Valck 34 q. (kwarten?) wijn kwam ophalen.

... En wie zien we daar, het moet in '78 geweest zijn, onder de stamgasten ten huize van Jeronymus in den Valck? Merten Montenacken (uit de Swaen), Arnoldt van den Veldt (de zoon uit Die Kirch), Jacob Strangen (de kerkmeester), Gerhart Kogh (in De Fonteyn), Stoffer Kogh (in de Alde Aptheke), Sensus Rour (Vincent Roeders), Jacob Boms en Arnolt Goldsteins, de schoonbroer van Jeronymus.

Naast wijn uit het Rijnland, was er ook sprake van Spaanse wijn. (GAR, Hoofdgerecht inv.nr. 106-51.)

 

 

 

 

 

Elsken Severijns was een dochter van Thijs Severijns de oude. Uit haar huwelijk met Hieronymus zijn naast Elske en Alet als oudste dochters nog meer kinderen bekend. In mei 1593 verkopen de erfgenamen Severijns een stuk land aan het Muggenbroek. Van het geld werd het aandeel van de kinderen Van Meegen belegd tegen een rente van “de zestiende penning”. Hiervan werd de jaarrente betaald, die de huisarmen hadden uitstaan op het huis De Valck, op naam van de kinderen. (Hoofdgerecht 312-f.18.)

De zestiende penning was een rente die van hogerhand werd voorgeschreven, o.a. bij leningen uit geld van minderjarigen, gelijk aan 6¼ procent.

Genoemde kinderen zijn geboren in het eerste huwelijk van hun vader met Elsken Severijns. Ondertussen was Jeronymus van Meegen hertrouwd met Hilleken Bomelen. In 1596 verzoekt hij, namens zijn vrouw Hille, aan het Hof te Roermond heropening van een proces tegen Bartholomeus Nijbergh, voorheen gevoerd te Duisburg en vervolgens voor het Hof te Erkelenz voortgezet.

Daarbij was er verschil gerezen over de gemaakte kosten, volgens Megen voor meer dan 4300 daalders! Volgens het gericht te Erkelenz waren daarvan slechts de kosten t.b.v. 1200 daalders gerechtvaardigd. (RHCL te Maastricht 01.004: archief Hof van Gelder te Roermond, inv.nrs 290-59 en 292-165.)


De eis t.b.v. 4390 daalders van Hylckenn Bomelen dd. 4-10-1595 aan Barth. Nybergh.

In de overdrachten komt het pand onder de bescherming van De Valck het eerst voor in maart 1593, wanneer buurman Aelmans zijn huis verkoopt. Maar, zoals bovenstaand proces uitwijst, stond het huis al ruim voordien onder die naam bekend.

Hieronymus wordt daarna nog meerdere keren genoemd. In februari 1599 draagt hij de helft van een rente van 31 hornse guldens ten laste van de stad Roermond over aan zijn zwager Thijs Severijns.

1608: Den Valck in de Neerstraat

In augustus 1608 stonden de kinderen van wijlen Hieronymus van Meegen garant met hun huis De Valck in de Neerstraat, ten gunste van Stoffer Widtman van Straatsburg, aangetrouwde oom van moeders kant. Het betrof enkele erfpachten in rogge, hoenders en geld, die hun vader had verworven van de prior te Berg (Sint-Odiliënberg?), die nu dus te betalen waren aan hun oom. (Hoofdgerecht 313-f.8.)

In die tijd werd ook gesproken dat voordien De Valck beschikte over een brouwhuis achter het voorhuis. Dat zou dan wel 60 jaar geleden zijn, dus voor de stadsbrand van 1554. (Hoofdgerecht 379-20.)

Hieronymus en Elsken hebben acht kinderen nagelaten, vijf dochters en drie zoons. De meesten hadden stad en streek toen al verlaten. (Zie stamboom verderop.)

In september 1608 verkoopt Elisabeth Hoeufft, de weduwe Cremers de lege huisplaats tussen De Valck van de erfgenamen Van Megen en herberg De Marienborgh aan Christopher Braets, schout van Roermond. Deze protesteert, dat het water van De Valck over zijn erf moet aflopen. Hij had vernomen, dat voordien het water middels de winde in het huis van zijn buren afliep.

In 1613 werd overeengekomen, dat het erf van de schout Braets naar de straat zou weglopen. In ruil mocht hij naar behoeven mogen koeten (balken leggen) in de zijmuur van het voorhuis van De Valck. Daarachter lag in die tijd de grote zaal. (GAR, Hoofdgerecht inv.nr. 145-1130.)

In november 1612 beleent de jongste, met name Johan Andries van Meghen zijn kindsdeel in De Valck met 185 gulden. (Hoofdgerecht 313-f.109.)

In september 1613 verkoopt zijn zuster Liesbeth, getrouwd met Caspar Visschers, Churfl. Deurchl. zu Coln etc. des Stifts Freisingh in Beyeren Overste Jegermr., al haar erfgoederen en vorderingen, afkomstig van haar ouders (en van haar broers Gootse en Dirck) aan haar zwager Otto van Rosenberg, getrouwd met haar zuster Anna. (Hoofdgerecht 313-f.131.)

1616: De Gouden Valck in de Neerstraat

1617: het groot huis Den Gulden Valck

Uiteindelijk zijn het de overgebleven kinderen met hun aanhang, die in juli 1616 het huis De Gouden Valck in de Neerstraat verkopen aan 4.500 gulden verkopen aan Hildebrand Holtman en zijn vrouw Marie Stricken. (Hoofdgerecht 313-f.212.)

Kort daarop doen de schuldeisers van zich horen. Gertrudis Bordels, de weduwe Cox, in tweede huwelijk getrouwd met Philip Reynarts heeft nog geld tegoed van Johan Andries van Meegen. Deze was ook nog 47 rijksdaalders schuldig aan verteerde kosten bij een herbergier uit Geresheim. (Hoofdgerecht 313-f.220.)

Dirck in De Maen liet beslag leggen op het aandeel van Hans Jacob van Huckelhoven, schout te Horn, in huwelijk met Mettel van Meegen, voor een bedrag van 140 gulden. Zijn ouderlijk huis stond in de Brugstraat. (Hoofdgerecht 312-f.97 en f.163.)

Zijn tante, de weduwe Widtmans, had zelfs nog 375 gulden van Huckelhoven te vorderen.

 

Hillebrandt Holtmans
Midden augustus 1613 geeft Jeronimus Botz, erfgenaam van huis, herberg en brouwerij De Wolfskeel, volledige volmacht aan zijn oom Dederich in De Maen en aan zijn neef Hillebrand Holtmans, om zijn goederen te verpachten of te verkopen, en het geld daarvan vervolgens tegen rente uit te zetten. Buiten het Wolfskeel-huis onder aan de Bergstraat worden o.a. genoemd zijn land aan het Zwartbroek en de Wolfskeel-kamp te Ool. (Hoofdgerecht 313-f.136.)

Al enkele jaren later geven Hillebrand en zijn vrouw te kennen, dat zij een testament willen opmaken ten gunste van de langstlevende. Zijn vrouw Marie ligt dan ziek te bed, maar is nog helder van verstand. Buiten de schepenen Creyarts en Horpes zijn ook zijn zwager (en buurman) Mathis van der Ae en neef Bernd Hack zijn daarbij aanwezig.

Mits in het belang van de kinderen, mag de langstlevende vrij over het huis in de Minderbroersstraat beschikken, dat dan bewoond wordt door mr. Hendrick Bress, om te verkopen of te belenen. Ook mag de langstlevende het huis De Gulden Valck belenen. Omdat het huis tamelijk groot en vervallen is, mag De Valck ook verkocht worden, waarna het geld namens de kinderen wordt uitgezet. (Hoofdgerecht 313-f.252.)

Hillebrand en Marie realiseren zich dat ze met de wijnhandel geregeld schulden maken. De meeste wijn wordt ingekocht van Lenardt Clinckenbergh, koopman te Keulen. Omdat beiden ondanks de grote lasten desondanks met de wijnhandel “noch wel wijders doen muchten”, laten zij vastleggen met hun goederen garant te staan. Dat was eind 1618. Ruim vier jaar later, in april 1623 bevestigde Clinckenberg dat het echtpaar alle schulden had betaald.

Volgens een overdracht, opgesteld in augustus 1627 zouden Marie Stricken, Windel, de vrouw van Mathis van der Ae, en Geertge de moeder van genoemde Hendrick Bress, drie gezusters zijn geweest. Hun familienaam komen we tegen als Stricken, Strecken en Stroicken. (Hoofdgerecht 314-f.171.)

Schoonbroer en buurman Thies van der Ae en zijn vrouw Windel Stricken bezaten enkele pachthoven buiten de stad, te Leeuwen, Linne en Posterholt. Deze goederen werden van generatie op generatie, van moeder op dochter doorgegeven: dochter Catharina (x Johan Palandt), Willem Palandt (x Agnes Puijl), Windel Beatrix Palandt (x Francis Cox, landscholtis). De pachthof van de weduwe Boshuijsen te Linne (aan de Breeweg) en de pachthof van de erfgenamen Pallandt (in het dorp aan het Neerveld) hadden meerdere percelen aan elkaar palende, deels ook van gemeenschappelijke herkomst.

1629: De Valck van Hillebrandt Holtmans

Vanaf 1623 bespeelde Hillebrandt Holtman het kerkorgel, tot 1631. In december van dat jaar is sprake van de weduwe Holtmans. Kort daarop geeft de weduwe nog een lening van 300 gulden uit aan de weduwe Zoutelande, die in 1695 wordt afgelost bij Maria Holtman, de weduwe van landscholtis Boshuysen. In augustus 1633 was Maria Stuecken peettante van haar eerste kleinkind.

Na 1629 werd de naam van De Valck niet meer in de overdrachten vermeld. Het huis had lang daarvoor al een uitgang in de Oliestraat, grenzend aan de moestuin achter het huis. Toch blijkt naderhand, dat het huis tot aan de stadsbrand eind mei 1665 nog steeds onder het teken van De Valck bekend stond, en gedurende die tijd ook aan de straatkant over de volle breedte was bebouwd.

In mei 1636 jaar verkochten Ewalt Holtmans (1610-1638) en zijn vrouw een huis op de Bergstraat. Ewolt was in oktober 1632 getrouwd met Windel van Lin, dochter van Frans van Lin en Stofferke Stoffers, alias Pouwels. Het jonge paar kreeg drie kinderen. Hij was armenmeester vanaf december 1634 tot aan zijn overlijden enkel jaren later.

Windel hertrouwde met burgemeester Peter Bosman. In juli 1655 verzocht hij voor zijn 18-jarige "schoonzoon" Francis Holtman een plaats in het Roermondse studentenhuis te Keulen. (Te lezen als: stiefzoon.)

Maria Stricken overleefde haar zoon. In november 1648 verkocht Derick van Linne en zijn mede-voogd namens de oude vrouw en namens de kinderen van haar zoon Ewalt een huis op de hoek van de Minderbroedersstraat. (Hoofdgerecht 316-f.77.)

In juli 1653 kocht zij een pandbrief op ter waarde van ruim 1100 florijnen. De vrouw stond in die jaren nog midden in het leven, ook al moet zij zich in zaken laten vertegenwoordigen door een manspersoon.

Joanna Holtman (1605-1666), de oudere zus van Ewalt, stierf aan een besmettelijke ziekte. In de zogenaamde Donderdagsprotocollen, de besluiten van de raad, werd verordonneerd dat iedereen die heeft meegeholpen het lijk te rekken, te strekken en te versieren diende twee weken lang binnenshuis te blijven. Een jaar na de grote brand had de stad te lijden onder buikloop en pest. (Donderdagprotocollen p.160 e.v.)

 

De Steenen Trappen
Maria Holtman, enig nagebleven kind van Ewaldt Holtman zlgr. en Windelina van Linne, trouwde in oktober 1663 onder huwelijkse voorwaarden met rentmeester Peter van Boshuijsen, zoon van Lodewijck van Boshuijsen en Aeltgen Peters van Spijck.

De bruidegom bracht zijn "hoffplaetse mitte aengehorighe landerijen" te Maasbracht, de Mispadenhof, mee in het huwelijk. De bruid van haar kant het huis Den Valck in de Neerstraat, waarvan haar moeder nog het tochtrecht bezat. Verder het te verwachten deel in de erfenis van haar meune Johanna Holtmans.

Vervolgens werden alle mogelijke erfeniskwesties vastgelegd, betreffende een tweede huwelijk van de langstlevende, en de nalatenschap in geval er geen kinderen uit het huwelijk (of in de derde generatie) zouden geboren worden, of overleven.

Dit laatste zou naderhand nog tot een proces leiden tussen J.F. Pollardt en de erfgenamen van diens vrouw Maria Rosa van Boshuysen.

Buiten de twee echtelieden ondertekenden de moeder en tante van de bruid de akte, een oom van moeder zijde en vervolgens Aeltgen Jacobs (als goede bekende van de bruid?), Henr. van Thoor, pastoor van Odilienberg, oudoom Johan Bress (of diens zoon) en meer andere naaste vrienden. (RHCL 16.0674: archief Michiels van Kessenich inv.nrs. 969-971.)

Aanvankelijk woont het jonge gezin in de rentmeesters woning op het kasteel te Montfort. Bij de doop van hun tweede kind is Windila Lin getuige, de weduwe Bosman. O.a. in maart 1664 worden als echtpaar genoemd: de sindicus Peeter Bosman en zijn vrouw Windelyna van Linne. (Hoofdgerecht 316-f.200.)

Bij de grote stadsbrand eind mei 1665 gaat ook het huis van van Den Valck in vlammen op. Het echtpaar Boshuijsen koopt in oktober 1665 van Hendrick Luijtiens een afgebrande huisplaats in de Oliestraat, grenzend aan hun eigen erf. Met de bouw van hun nieuwe huis in de Neerstraat, naar een geheel nieuw bouwplan, zou spoedig begonnen worden.

In de zomer van het volgende jaar wordt nog druk aan de nieuwbouw gewerkt. Met de buren worden de nodige afspraken gemaakt vanwege de water afvoer enerzzijds en de lichtinval anderzijds. De bouwheer krijgt dan toch problemen met de buurvrouw Catharina van der Ae, de weduwe Palant, en haar schoondochter Agnes Puijl.

De dames komen terug op eerder gemaakte afspraken. Hun klachten, dat de nieuwbouw achterlangs het licht beneemt, en de stank van het privaat, doet de rentmeester af als blaublomekens en loze aantijgingen.

In maart 1667 verkoopt buurman Daem Adams het recht van waterloop, zowel van hemel- als van stortwater, van “leuter” en van stokviswater, dat uitkomt achter de twee huizen van Boshuijsen en verder afloopt via het erf van Adams tot op de straat. Boshuijsen, secretaris van Echt en landrentmeester van het ambt Montfort, betaalt daarvoor eenmalig 40 rijksdaalders, 2 malder rogge, 3 malder gerst en 1 malder boekweit. voor een goede afloop van het water, zal Boshuysen op buurmans erf een goot van Naamse steen laten aanleggen, tot aan de straat.

Twee jaar eerder was met de weduwe Palandt nog overeengekomen, dat het overtollige water van haar huis, via een cisterne (goot) door een gat in de scheidsmuur over de huisplaats In den Valck zou mogen aflopen. In ruil mocht de rentmeerster langs zijn erf naar achteren een muur bouwen, zoals nader in de overeenkomst was afgesproken. (GAR, Hoofdgerecht inv.nr. 145-1130.)

In december 1668 is dan sprake van de twee nieuw huizen van Boshuijsen (De Steenen Trappen) met stallingen, opvaart en moestuinen in de Neerstraat en uitkomend in de Oliestraat. (Hoofdgerecht 317-f.251.)

Rentmeester en landscholtis Boshuijsen stierf eind november 1683. De goederen binnen en buiten de stad werden sindsdien beheerd door zijn weduwe. Haar dochter Maria Rosa van Boshuysen trouwde in 1702 in eerste huwelijk met haar achterneef Theodorus Chanoine, zoon van Bernardt Chanoine en Aletgen van Lin.

De weduwe Boshuijsen stemde ermee in dat het jonge paar bij haar in huis zou komen wonen, alwaar zij, voorlopig voor de duur van twee jaar, de tafel gratis zouden genieten. Mocht het echter gebeuren, dat een van beide partijen hiervan afwilde, dan kon Theodorus en zijn vrouw het halve huis als hun eigen woning inrichten. Tevens zou aan de toekomstige bruidegom tot stuur van het aanstaande huwelijk de pachthof (aan de Breeweg) te Linne toekomen, mits daarvoor ook de lasten te dragen, evenals de helft van de lasten van het Groot Huis in de Neerstraat. Door het voortijdig overlijden van Theodorus kwam binnen drie jaar een einde aan dit huwelijk. Kort nadien stierf ook hun zoontje, dat vernoemd was naar de beide grootvaders. De jonge weduwe hertrouwde in 1708 met François Pollart. (Hoofdgerecht inv.nr. 211-2411.)

De tekening geeft de toestand weer volgens de kadasterkaart van 1843. Het schema betreft de eigenaren en naburen tot op de hoek.