Laatst bijgewerkt: 24-4-2022 © Jan Ruiten
|
||
| Of de gevelsteen oorspronkelijk voor dit pand bedoeld was, is nog maar de vraag. De vermeende naamgever, in 1787 primus van het college De Valck te Leuven had in elk geval niets met dit pand van doen. Net zo min als zijn oom en tante, het echtpaar Barbou-van der Vrecken. |
Een gedenksteen of een huisnaam? |
|
ca. 1800 |
de vermeende bewoners... |
|
De paters jezuïeten hadden zich ruim twee eeuwen daarvoor in Roermond gevestigd, in de toentertijd zo genoemde Lombardenstraat. Naast het college en overige kloostergebouwen, hadden de paters het voornoemde huis aangekocht. Dit pand werd in de akten geregeld nog genoemd als "het huis der jesuieten" als buurpand van het hoekhuis waar dit opstel over gaat. Nu is dat Jesuitenstraat 2.
In de huizenlijst van 1780 stond dit huis op naam van sr. Barbou en werd door "verscheijde huurlingen" bewoond. In de lijst van portes et fenêtres uit 1801 staat het huis onder nr. 524 op naam van de weduwe Barbou, met de vermelding "la maison des ci-devant jesuites". Octaaf Barbou (1732-1800) trouwde in februari 1766 met Alexandrina van der Vrecken, de weduwe Brienen. Aanvankelijk woonde het gezin nog in Amsterdam aan de Keizersgracht. Eerst in 1774 vond de verhuizing naar Roermond plaats. Drie jaar later kocht Barbou het groot huis in de Hoge Hegstraat, nu Lindanusstraat 5. In mei 1788 kochten zij van hun oom het buitengoed Heysteren in de Linnerweerd. Zij lieten de pachtboerderij met herenhuis verbouwen tot een royaal kasteelachtig buitengoed. Daar gingen zij in de zomermaanden wonen. De buitenlucht was immers gezonder dan de binnenstad. 'sWinters verbleven zij dan weer in hun statige en meer comfortabele huis in de stad.
Met de aankoop van het pand in de Jesuitenstraat door Barbou en het groot huis op de Hegstraat grensden alle oneven nummers in de volle lengte van de H. Geeststraat achterlangs tegen diens erf. De Nieuwe Koerier van 5 november 1891 deed nog eens uitgebreid verslag van het uitzinnige feest ter ere van de primus in 1787. Terloops werd ook melding gemaakt van bovenstaande gedenksteen, die aan deze gebeurtenis nog zou moeten herinneren. Maar is de schrijver niet iets te scheutig geweest? Ietwat kort door de bocht? Tot kort voordien (1890) prijkte deze steen aan de gevel van voornoemd hoekpand. Maar dan toch niet als gedenksteen?! Dan had daar toch minstens het jaartal van dit heuglijke feit op gestaan. |
||
Voor zover bekend is het citaat uit de krant in nov. 1891 de eerste vermelding, van een tijdgenoot, waar de gevelsteen vandaan kwam. Daarbij maakt hij gewag van een heuglijk feit van één of twee generaties terug. Het echtpaar Barbou-van der Vrecken zou de steen als herinnering aan de primus in de familie aan hun huisgevel hebben geplaatst. Weer een generatie verder, in 1931, werd dit allemaal opnieuw aangehaald. Waar werden voorbijgangers dan wel op gewezen? Geen jaartal. Geen naam. Geen feitelijk gebeuren. Het is immers geen gedenksteen! Het is een huisnaam, zoals In de Gouden Leeuw, In het Wit Paard. Bovendien, genoemd echtpaar, noch andere familieleden hebben ooit bemoeienis gehad met het pand op de hoek van de H. Geeststraat. Dat had de eerste schrijver alleen van horen zeggen. (Links: DNK/MRB dd. 5-11-1891; rechts: J. Huijsmans: Uihangborden en huisnamen. 1931) |
||
|
1750-1900 |
de werkelijke bewoners... |
In de huizenlijst van 1780 stond het huis op de hoek van de H. Geeststraat, als nr. 654, op naam van de weduwe Sybert van Aestenbergh, bakker. Achter die naam ging Liesbeth Laumen schuil. Zij runde hier de bakkerij met behulp van dochter en schoonzoon. Mathias Custers trouwde eind mei 1769 in de kathedraal met Ida Sibilla, oudste van vier kinderen van Sybert van Aestenbergh en Liesbeth Laemen. De bruidegom (ca.1740-1817) was geboortig van Sint-Geertruiden. Het huwelijk werd bij de minderbroeders in juli 1776 om reden opnieuw gesloten. Het bakkersgezin Custers woonde rond 1800 in het hoekhuis aan het begin van de H. Geeststraat. In februari 1794 werd bakkermeester Custers aangeklaagd wegens een openstaande rekening voor geleverd graan. Vier jaar eerder had Abel Tegels hem 41 vat weit (tarwesoort) verkocht ad 1 franse kroon per vat. De bakker wist de betaling "met schone beloften" telkens uit te stellen. (HGR. 231-2906.) Naderhand werd de bakkerij voortgezet door hun zoon Hendrik (1773-1854). Hij was in februari 1800 getrouwd met Maria Agnes Smeets (1758-1809), dochter van Gerard Smeets en Catharina Simons uit Maasniel.
Kort daarop werd hun dochtertje Maria Ida (1801-1875) geboren. Haar jongere zusje stierf kort na de geboorte. Maria Ida trouwde in maart 1829 met schoenmaker Jan-Frans Jennissen (1800-1841). Volgens de kadastrale gegevens stond het hoekhuis in 1843, perceel D.246, Vader Hendrik Custers en dochter, de weduwe Jennissen, runden naderhand de bakkerij en de winkel met inwonend personeel als gezel of dienstmeid. In oktober 1871 nam het echtpaar Leurs-Timmers de zaak over. Het gezin met vier kinderen was afkomstig uit Sittard. Louis H. Leurs begon hier zijn zaak als suikerbakker met wisselend personeel. Volgens het kadastrale jaar 1874 (lees: 1873) verwierf het echtpaar Leurs het hoekhuis in eigendom. Zo'n tien jaar later keerden zij terug naar Sittard. Volgens de bevolkingsregisters uit die tijd kwam hier toen vanuit Antwerpen banketbakker Jean Th. Janssen wonen, met vrouw Jeanne Plaum, zoon en dochter. Volgens onderstaande advertentie al vijf jaar eerder. Inwonend de jeugdige Alfons Plaum als bakkersgezel. Naderhand verhuisde het gezin naar de Hamstraat, om vervolgens in mei 1890 weer naar de Scheldestad terug te keren.
Al een maand nadat bovenstaande advertentie geplaatst was, bood het echtpaar Leurs het huis te koop aan. In 1885 werden opnieuw enkele pogingen gedaan om het huis met bakkerij te verkopen. Voorlopig nog bewoond door een familielid. Als mogelijke redenen kan men denken aan de ouderdom van het huis en de aanwezigheid van een bakkersoven. Ruim twee jaar later werd het huis op de hoek van de H. Geeststraat-Jesuitenstraat opnieuw te koop aangeboden. Ook toen wilde het maar niet lukken een geïnteresseerde koper te vinden. Uiteindelijk deed notaris Linssen eind december 1887 een laatste poging om tijdens een openbare zitting in hotel Houben definitief en onderhands te verkopen. Buiten de advertentie in de krant is er geen melding van te vinden. Ook niet in het repertorium van de notaris zelf. Het kan zijn dat het nog enige tijd heeft geduurd. Het kadaster noteerde de verkoop in het dienstjaar 1889 betreffende de verkoop, wat neerkomt op het voorafgaande kalenderjaar, (begin) 1888. |
||
1890: herbouw van het pand H.Geeststraat 1, voorheen In den Gekroonden Valck en drie eeuwen bakkerij.
|
De nieuwe eigenaar was schrijnwerker Frans Rouleau. Daarmee kwam een einde aan drie eeuwen bakkerij. Zelf zal Rouleau er niet gewoond hebben. Hij was al sinds jaar en dag druk doende met koop en verkoop van woningen, o.a. op de statige Kapellerlaan. Het huis ging spoedig over op winkelier Hendrik van den Bongaert. Hij liet het huis kort daarop afbreken en ging over tot herbouw (in 1890) van het huidige pand. Hij was tevens de nieuwe buurman van zijn ouders, koperslager Hendrik van den Bongaert zlgr. en Hubertina Körner. Zijn vader was kort voordien gestorven.
Uit het bovenstaande blijkt al, dat de steen niets met het grote feest in 1787 te maken heeft. Dit was niet het woonhuis van Barbou, noch een snuisterijenwinkel. Dat de steen losstaat van het driedaagse feest blijkt ook uit het opschrift: IN DEN GEKROONDEN VALCK. Dat geeft al aan dat het hier niet om een gedenksteen handelt, maar als huisnaam is bedoeld. Van een bakkerszaak bijvoorbeeld. In een krantenartikel in 1891 was voor het eerst sprake van de steen met de gekroonde valk, die tot voor kort de gevel van het hoekhuis in de H. Geeststraat sierde. De steen die zou verwijzen naar het volksfeest in 1787. Op de gedetailleerde afbeelding begin 19e eeuw -zie hieronder- is evenwel geen steen te zien. |
|
|
1580-1650 |
wat eraan vooraf ging... |
Al in maart 1588 stond het hoekpand tegenover de H. Geestkerk op naam van Jan van Herkenbosch. Ook wel Jan Linssen van Herkenbosch genoemd. Hij was bakker van beroep, evenals zijn broer Walram Linssen, die zijn bakkerij had aan de poel op de Hamstraat. Hij was een zoon van Lins van Herkenbosch en Anna van Merum. Naderhand, in 1601 (zie afbeelding) en 1603 werd hier Jan van Herkenbosch, de bakker, genoemd. Het huis ging over op zijn erfgenamen, die het pand verkochten. Hij was een oom van Laurens Walrami, van 1606 tot 1636 pastoor te Maasniel. (HGR inv.nr. 311-f.410 en 312-f.107.) In 1636 stond het huis op de hoek van de H. Geeststraat onverdeeld op naam van de brouwer Corst Neijven en zijn vrouw Anna, en op naam van Henrick Beumers en vrouw. Beide partijen verkochten onafhankelijk van elkaar hun aandeel in het huis aan Johan Witlings en Trijnken Schirpen. De een voor 360 gulden en de ander voor 375 gulden. Kort daarop werd het huis met 300 gulden beleend bij het echtpaar Febus-Janssen, met een jaarrente van 15 gulden. (HGR inv.nr. 315-f.104-f.106-f.111.) Corst Neijven kennen we al uit ander onderzoek. Hij werd ook wel Corst de brouwer genoemd en was getrouwd met Anna Vossen. Zij hadden in 1615 het huis met brouwerij in de Neerstraat gekocht, schuin tegenover het pand, dat wij nu kennen als De Stenen Trappen. Hij stond sindsdien ook wel bekend als Corst Neijven In Die Wilde. Hij was een zoon van Hendrick Nijven en diens vrouw Trincke. Zijn moeder hertrouwde in tweede huwelijk met bakker Jan Linssen van Herkenbosch. Uit dit tweede huwelijk werd een dochter geboren, met name Metge Linssen. Metgen stierf, ongehuwd, na haar vaders dood. Het was haar tante Lysbeth Linssen, de weduwe Beunen, die toen de nalatenschap opeiste. Daar kwam Corst tegen in opstand. Hij was als halfbroer immers meer verwant. Hij liet er geen gras over groeien en spande terstond een proces aan. Dat was in 1634. Behalve de erfgoederen in Roermond zelf, waren dat ook de gronden en landerijen te Berg, te Ool en elders. Van de grond te Lerop onder Sint-Odiliënberg is bekend dat hij eigenhandig bezit had genomen, middels de gebruikelijke handelingen van "die schuppe daerinne gesteecken ende een deel daervan umme gegraeven". (HGR inv.nr. 132-763.) Mede-eigenaar Hendrick Beumer was procureur, die namens anderen diverse zaken voor het Hoofdgerecht afhandelde. In die hoedanigheid komt hij geregeld in de stukken voor. Hij was getrouwd met Marie Wondarts. |
||
Nadat zijn huisbaas enkele keren het opmetselen van een bakoven had getraineerd, kocht Johan Witlings in 1636 het hoekpand tegenover de H.Geestkerk. Daar kon hij zijn nering naar behoren uitvoeren. |
Johan Witlings was bakker van zijn stiel. Omstreeks 1630 had hij van Jan Worms een huis in de Schoenmakersstraat gehuurd. Enkele jaren nadien, was hierover onenigheid tussen beiden. Volgens Witlings was het huurcontract nog niet uitgeschreven. Gelukkig kon hij zich wel beroepen op getuigen over gemaakte afspraken. Het ging daarbij o.a. om het aanbrengen van een bakoven. Witlings had al afspraken gemaakt met de metselaars, maar de verhuurder had de uitvoer ervan steeds weten te verhinderen. Met de aankoop van het hoekhuis, kon Witlings zijn beroep als bakker weer opnemen en sijner naringhe verdienen. (HGR inv.nr. 132-754.) In juli 1642 verwierf het echtpaar Witlings nog een ander huis, verderop in de Lombardstraat, in ruil voor een moestuin en 250 gulden in contanten. (HGR inv.nr. 315-f.206.) Trijncken was zijn tweede vrouw. Bij dit tweede huwelijk was afgesproken dat de voor- en nakinderen gelijk zouden delen "in schuld en ontvangst". Zo blijkt uit een akte opgemaakt in mei 1650. Tevens blijkt, dat Witlings dan nog als bakker zijn nering verdiende. (HGR inv.nr. 316-f.106.) Dezelfde Johan Witlings was al in 1618 getrouwd met Driesken Verlynden. In 1621 werd hij aangeklaagd wegens messentrekkerij. Het voorval deed zich voor ten huize van zijn oom Gerardt Witlinghs bij gelegenheid van het huwelijk van diens dochter Neeske. Johan was gevraagd om de gasten te helpen bedienen (tracteren). Daarvoor zouden hij en zijn makker Jan van Swaemen een "keersensnuiter" krijgen. (HGR inv.nr. 123-566.)
Twee decennia na de aankoop werd het huis in september 1656 verkocht aan het echtpaar Wolters-Meijers. De koopsom bedroeg 930 gulden. Het zal geen vrijwillige verkoop zijn geweest. Hierbij trad namelijk de schout namens de heer (lees: de overheid) op als medeverkoper. Witlings was zwaar in de schulden geraakt en het huis was nog steeds met genoemde lening belast. Na uitspraak van het gerecht werd het huis verkocht en van de koopsom werden de schulden afgelost. (HGR inv.nr. 317-f.2.) |
|
....... |
||
|
Gerardt Wolters was afkomstig uit Brugge. Hij was getrouwd met Merrij Meijers. Het huis werd gesitueerd tegenover de H. Geestkerk op de hoek met de Lombardstraat. Daar grensde het huis achterlangs tegen "het huis van de jezuieten" en aan de andere kant langs het erf van Evert van Thoor. Nog geen jaar later verkocht het echtpaar Wolters het hoekhuis voor 1000 gulden door aan Jan Theunissen en Stijncke Putten. De hoge koopsom zal ongetwijfeld gebruikt zijn om de overige schulden af te lossen. Dat was een kapitaal van 30 gulden aan Encken Leutiens, 200 gulden aan de materse van het begijnhof, en met 100 gulden aan de moeder van advocaat Bordels. (HGR inv.nr. 317-f.19.)
De nieuwe bewoners van het hoekhuis zaten beter in de slappe was. Half mei 1665 kochten zij ook het huis ernaast in de H. Geeststraat. Dit huis was eveneens met meerdere kapitalen belast. Beide panden werden niet omgebouwd tot een groter geheel, maar bleven afzonderlijk als woning in gebruik. Wel is naderhand sprake van waterafvoer via het hoekpand en een gezamenlijk gebruik van het secreet. De aankoop van het bijpand was nog geen twee weken voor de grote Roermondse stadsbrand... |
|
Na de grote stadsbrand was Jan den becker al snel begonnen het hoekhuis nieuw op te timmeren. |
Veel inwoners verloren toen hun hele hebben en houden. De buren op de H. Geeststraat verkochten twee jaar later de lege huisplaats voor 335 gulden aan het echtpaar Simons-Wolffs. Ook de twee huizen van Theunissen waren in vlammen opgegaan. Het hoekhuis werd al gauw nieuw opgetimmerd. De lege huisplaats ernaast bleef voorlopig onbebouwd. Daar werd in de tweede helft van 1668 een nieuwe timmer opgericht. Voor deze extra uitgave werd een lening (van 500 gulden) opgenomen tegen een rente van 30 gulden jaarlijks. (HGR inv.nr. 317-f.221.) In juli 1664 namen de buren in de H. Geeststraat een lening van 200 rijksdaalders op hun huis. De buurman links werd toen aangeduid als Jan den Becker. En in april 1667 andermaal. (HGR inv.nr. 317-f.134 en f.199v.) In beide gevallen betrof het hier Jan Theunissen. Hij had dus de bakkerszaak van Witlings voortgezet. (HGR inv.nr. 318-f.245v.) In maart 1701 verkochten hun kinderen het hoekhuis. Het pand grensde achter langs aan het erf van de paters en in de H. Geeststraat aan hun eigen erf met de kleine plaats, tegen de muur van het achterhuis. Die kinderen waren Anthoin Theunissen, kapelaan aan de kathedrale kerk, zijn broer Willem en zus Anna. Zij handelden hierbij ook namens het dochtertje van hun halfzus Gertrui Leeck uit diens huwelijk met Lambert Cnoops. (HGR inv.nr. 322-f.133.)
Voor 600 rijksdaalders waren mr. Hendrick Berbers en vrouw Jenneken Janssen, alias van Wessem, de nieuwe eigenaars van het "oorthuijs aan de Lombartstraet". Er was bedongen, dat de achterste muur tevens de scheidsmuur was, en door beide partijen onderhouden werd. Deze mocht niet hoger gemetseld worden, om het licht in de kamer van de verkopers niet te beletten. De afvoer van het hemelwater en ander water zou lopen via het erf van de kopers. Ook het secreet was voor beiderzijds gebruik en onderhoud "ende in tijdt van noode op de bequaemste plaetse begraeven worden". Berbers en zijn vrouw waren omstreeks 1690 getrouwd. Hendrick kwam uit een familie van bakkers gedurende enkele generaties. Van hier af, werd het huis met de winkel via zoon of dochter doorgegeven. Hun dochter Maria Ida Berbers trouwde in april 1713 met Hendrick (van) Aestenbergh. Met hun zoon Sybert zitten we in de derde generatie. Hij trouwde in september 1736 met Elisabeth Laumen. Het verdere verloop staat hierboven beschreven. Ook Hendrick Berbers was bakker van beroep. In november 1720 waren de bakkers gaan staken. Met Berbers voorop besloten de gezamenlijke bakkers geen brood te verkopen. De burgers kwamen er tegen in opstand. Hendrick Berbers kreeg door de magistraat een boete van 3 goudguldens opgelegd. Het jaar daarop was hij verkozen tot meester van het bakkersambt. (A.F.v.Beurden: Handelingen Magistraat.) In september met st. Michiel 1730 nam het echtpaar Aestenbergh-Berbers een lening op van 50 pattacons bij de procureur Barbers, met onderpand hun roerende en onroerende goederen, zonder nadere specificatie. Zo'n 15 jaar later was het bakkersechtpaar meerdere renteaflossingen schuldig gebleven, hetgeen was opgelopen tot een bijna gelijkluidende schuld bovenop de lening. Een vermelding boven de aanklacht trekt hier de aandacht: "provicioneele redenen van verweijgeringe der ijsere stoove": voorlopig mochten er geen wijzigingen aan het onderpand worden aangebracht. (HGR. 225-2713.) Afbeelding boven: Hoekpand H. Geeststraat 1. |
|
- a. jezuietenklooster --b. het huis van de paters jezuieten ---c. het hoekhuis ---d. H. Geestkerk - |
||
rond 1890 |
afbraak en herbouw... |
|
In juli 1888 woonde het gezin Henri van den Bongaert-Fransen nog in de Schoenmakerstraat. Hun ander huis aan de Godsweerdersingel werd te huur aangeboden. Een half jaar later had de koperslager het pand naast zijn geboortehuis betrokken, waar hij in de achterbouw van de woning een smidse begon. Of hij het huis toen al nieuw had opgebouwd, of kort daarna staat nergens beschreven. In elk geval betekende de herbouw, dat er een einde was gekomen aan zo'n drie eeuwen bakkers-geschiedenis betreffende het hoekhuis in de H. Geeststraat. Koperslager Henri van den Bongaert (1838-1908) was in april 1869 getrouwd met Catharina Fransen. De vrouw was geboortig uit Leeuwarderadeel. Het huis F.118 werd ondertussen omgenummerd als H. Geestraat 1. Na hun overlijden begin 1908, nam hun dochter Josephine van den Bongaert het huis over en dreef er een winkel in galanterie.
Het was begonnen in 1588 met bakker Johan Linssen van Herkenbosch. Vervolgens in 1636 overgenomen door Jan Witlings, die al eerder pogingen had gedaan in de Schoenmakersstraat een bakkerij te beginnen. De kinderen Theunissen verkochten het pand in 1701 aan Hendrick Berbers, waarna de bakkerswinkel van generatie op generatie werd vererfd. Een tijd lang stond het bakkershuis op de hoek van de H. Geeststraat onder het teken van De Gekroonde Valk. Onduidelijk blijft, uit welke periode de gevelsteen stamt en wie daartoe het initiatief had genomen. Maar een gedenksteen is het zeker niet.
Voor enkele andere missers, betreffende historische panden in de binnenstad, is de link hiernaast bedoeld. Onderaan op de betreffende pagina bij elkaar gebracht. Elke ruimte vraagt om inhoud, en wil meer zijn dan een leeg omhulsel. Na de herbouw verhuisde het gezin Hendrik van den Bongaert-Franssen in april 1889 naar het hoekpand. Tevens werd de winkel in huishoudelijke artikelen zoals lampen en andere huishoudelijke artikelen, zoals vazen, tafellampen, beelden, kandelaars, tot dan gevestigd in de Schoenmakerstraat, hierheen verplaatst. Inderdaad. De geschiedenis herhaalt zich. Maar anders dan sommigen het uit hun pen laten vloeien... |
||