............... BOSSCHERHOFF - Echt - Maasbracht

 

Laatst bijgewerkt: 16-04-2015© Jan Ruiten

DER CARTHUYSEREN BOSSERHOFF
De Bosserhof, gemeente Echt, Bosserhof 1
(51° 7' 53,95 N - 5° 53' 00,65 O.)

"... eenen pachthoff genaemt Bosscherhoff, versien mit een seer schoon gehuchte van huijs, schuijre ende stallinghen, ende besat sijnde mit eenen bossche van allerhande fraaije, dicke boomen ..."

In 1689 werd tussen pater prior van de kartuizers te Roermond en Engelbert Cnops en vrouw de pachtovereenkomst gesloten wegens de pacht en halfwin van de Bosscherhoff te Echt en Maasbracht. De gronden van de boerderij lagen aan beide zijden van de leisteeg, de grens tussen beide gemeenten. De boerderij, midden 17e eeuw nieuw opgebouwd, lag met de moestuin en boomgaard op het grondgebied van Echt tegen genoemde limietweg. Engel Cnops en Lysbeth Reutsen hadden daarvoor in Leeuwen geboerd.

 
 
Liesbeth Reutsen was geboren op de Beeckerhof te Roer. Omstreeks 1665 trouwde zij met Engel Cnops. Hij was waarschijnlijk de zoon van Thoenis op Overen. Ongetwijfeld hebben beiden in de tijd dat ze in Leeuwen (1665-1680) woonden, daar op een van de pachtboerderijen geboerd. Vandaar verhuisde het gezin omstreeks 1680 naar Maasbracht. Het was gebruikelijk, dat de eigenaars van de grote hoeven en landerijen hun bezittingen lieten akkeren en winnen door ervaren pachters, die van vader op zoon gewoon waren deze boerderijen te bestieren. Van sommige halfers is bekend dat zij tot grote welvaart en rijkdom kwamen en hun kapitalen aan kerspels en landedelen uitleenden.
|_____
In de blauwe balken hieronder de tekst
van de pachtcedule
Ao 1655.
De Bosscherhoff te Echt kende een bewogen geschiedenis. De kartuizers van Roermond gaven de boerderij in halfwin uit aan een halfman. In de regel werden de opbrengsten en lasten half om half gedeeld. De pachter verdeelde de oogst in twee partijen, waarvan de prior van het klooster zijn keus kon maken. Zo gebeurde het ook met de dieren. De scheerders, muurders, dorsers en maaiers werden door de prior betaald, terwijl de pachter zorgde voor kost en drank.
Int jaer ons Heeren duijsent seshondert ende vijffenvijfftich, den 10 january hebben die eerw. paters prior ende scheffener van de cartuijsers der stadt Rouremunde hunnen hoff ende goet binnen ende onder het district van Echt ende Maesbracht gelegen, den Bosserhoff genoempt, ter rechter halffscheijt, acker ende ter weuninge vuijtgegeven aen Derick Salden ende Mercken Horst, eheluijden, acht stediger naer eenander volgende jaeren, daervan het eerste jaer aengevangen is op den voorss. dagh ende jaere als boven, ende alsoo gecontinueert worden naer d'inhouden van de conditien ende voorwaerden deser verpachtinge, hiernaer volgende, jedoch soo het den eenen oft den anderen soo lange nyet en geviele, dat alsdan denselven vrij sal staen den halffen tijt daervan aff te staen, mits doende d'opcondinge een halff jaer voor den verschijndagh.

 

De hof tgenen Bosch kwam al in 1472 voor, toen de paters enkele stukken land aldaar verwierven van Arnold, hertog van Gelder en Gulick en graaf van Zutphen. Wat de halfwin betreft kunnen we teruggaan tot 1576, toen Thijs Aelmans en zijn vrouw Freedske opnieuw voor zes jaar de halfwin aangingen van de Bosserhoff, waar zij bissher sicher jairen op tem selven hoff geseten hebben. Het waren roerige tijden. Het was immers nog geen vier jaar geleden dat de legerbendes van de prins van Oranje al plunderend Roermond waren binnengedrongen en soldaten twaalf kartuizer monniken op gruwelijke wijze hadden doot geslaeghen ende ombracht.

Deze crueele deplorabele vermoordinghe van hunne voorsaeten, ende devastatie van hun cloister bij de rebellen van de gereformeerde religie voor desen bedreven, dreunde nog lang na onder hun opvolgers en successoren in het klooster. Overigens hield Johan van Asch, prior in 1596, er bij het uitzetten van de nieuwe pachttermijn rekening mee dat er spoedig weer vredige tijden zouden aanbreken. Onderstaand artikel is gebaseerd op gegevens uit het archief van de kartuizers, ondergebracht in het RHCL te Maastricht, toegangsnummer 14.D049.

De verpachting van boerderijen in halfwin gebeurde ten tijde van Thijs onder gelijke voorwaarden en afspraken, die vanouds gebruikelijk waren. Beide partijen genoten elk de helft van de vruchten op het veld en de helft van de veestapel. Bij het onderhoud aan de gehuchten, de hoeve met stalling en schuur, betaalde de eignaar het loon en de pachter zou de werklieden oberen met kost en drank. De halfman wist al tevoren hoe de algemene zaken geregeld werden.

In het pachtcontract uit 1576 staan dan toch weer bijzonderheden vermeld, die we in de daaropvolgende cedulen niet meer tegenkomen. Hier is nog sprake van de moestuin, wordt er op de Bosserhof nog vlas geteeld. Onderhoud van de gehuchten komt voor rekening van Thijs, nieuwbouw wordt betaald door het klooster. Toen werd de pacht nog afgesloten voor de duur van zes jaar. Anderhalve eeuw later is dat uitgegroeid naar twaalf jaar.

Thijs Aelmans alias Joosten (1545-na 1625), geboortig van Linne, heeft waarschijnlijk drie perioden tot 1594 op de Bosserhof geboerd, waar hij was opgegroeid. In die tijd zijn na een uitslaande brand een nieuwe schuur en bakhuis getimmerd. In de kantlijn staan enkele wijzigingen genoteerd uit 1596, wanneer Dries Philips en zijn vrouw Ercken op de boerderij komen wonen. De akkers waarover hij beschikte, waren volgens meting van Leonhard Oleyschleger teruggebracht tot 40 bunder en 6 bunder grasland.

 
onmogelijke verkoop van gronden...

|_____
kartuizers 1593:
Joannes Slinsius, prior;
fr. Leonardi de Leodio,
vicaris;
fr. Henri Sacrista;
fr. Nicolay Gangelt, procurator;
fr. Petris Bruxellenus;
fr. Joannes Ritory;
fr. Petri Lom;
fr. Henrici Diestensis.

 

Het waren roerige tijden. De inwoners ten plattelande hadden geregeld te lijden van de inlegerongh ende doertochten van legers ende crieschvolck en (niet alleen) de kartuizers gingen gebukt onder de extra lasten en schattingen die werden opgelegd. De prior en het klooster zagen zich genoodzaakt om enkele van hun belangrijkste goederen, "onder het district ende gewalt der rebellen" gelegen, te verkopen of te veronderpanden om de opgelopen schuld van meer dan 20.000 gulden af te lossen.

In november 1593 gaven de kloosterlingen onder leiding van hun prior Joannes Slinsius de griend met de aanwas, behorende tot de Bosserhof, in pand uit tegen een bedrag van 825 gouden realen of gouden koningsdaalders (bijna 2.200 gulden). Aanvankelijk voor de duur van twaalf jaar, maar kon stilzwijgend verlengd worden tot de aflossing toe. Telkens voor gelijke twaalf jaar. De pandnemers waren Christoffel Puytelinck, burgemeester van Maaseik, en zijn vrouw Anna Becx van den Hove. (De werkelijke datum was 30 oktober 1592.)

Met de 12 bunder akkerland (merendeels wust ende ongebowt), die toen aan het echtpaar verkocht werden, kwam men uit op 4240 gulden. Tot verering werd door Puijtling aan de verkopers een ton haring en een hoeveelheid stokvis gegeven.

De koster van Maasbracht werd (achteraf!) verzocht om met Pasen de aanwezigen te laten weten, dat na de mis op het kerkhof een mededeling werd gedaan. Toen werd kond gedaan dat de kartuizergriend en het land aan de linde verkocht zouden worden voor 5.400 gulden voor de duur van twaalf jaar. Wie meer wilde betalen kon dit binnen acht dagen laten weten, onder het motto: "Spreeckent nu, ende swijgent hernaemaels." Maar de koop was toen al gesloten!

Dit verschil in genoemde geldsommen, komt ook in de stukken uit 1624 voor. Daar wordt opgemerkt: "ende was in die publicatie der cooppenningen op 5400 gl. getaelt, die niet meer en was dan 4200 gl." Toen de kartuizers dertig jaar na dato de panding wilden inlossen, kwamen de misverstanden pas goed boven tafel.

Ten eerste was daar de kartuizergriendt met de aanwas in de Brachter Ohe, met de gerechtigheid van drift en veeweg. (Zie ook: "Gestechel over de veedrift" elders op deze site.) Dan was er nog een perceel akkerland van 12 bunder uit het Bosserveld tegenover de boerderij, enerzijds naast de weg naar de drie linden en aan de andere kant naast de heide. Tenslotte nog 4 bunder lichte hei naast het vorige stuk. De Bosserhof-gronden werden in 1593 opgemeten door Jan Ohms, gezworen landmeter uit Maaseik, bijgestaan door een man die hem hielp de meetroede te dragen.

Genoemde percelen werden met deze overdracht dus aan de Bosserhof onttrokken. Naderhand blijkt, dat beide partijen een half jaar later onderling nog wijzigingen hadden aangebracht. Daarbij werd een stuk van 19 bunders teruggetrokken door de prior en van de overige 15 boender heeft hij het bos behouden. Bleven nog 12 bunder "woest, ledig ende onfruchbaer landt", dat aan Puijtelinck werd overgedragen. Hetgeen toen ook op de pandsom in mindering is gebracht.

Zeker drie of vier bunder van het resterende deel was met heggen, bremmen en onkruid begroeid. Jan Ruthen had er in die jaren nog de schapen op laten gaan, alsof het heidegrond was. De grond was alleen met zware arbeid te bewerken. Daarbij waren vier of vijf ploegen gebroken. Naderhand werd geopperd, dat de kwaliteit van genoemde akkers "bij faut van miste en beterije" met de dag verergerde.

Over de griend (met zijn schoine ende heerlicke weijden) daarentegen (die daegelicks meer ende meer aenwassen) waren de boeren meer dan tevreden. Willem Nelis kreeg daarvan wel twintig wagens hooi, waarmee hij zijn paarden, schapen en het overige vee goed kon voederen. Dat stond dan weer in schril contrast met hetgeen de prior aan het kapittel generaal had geschreven. De griend was ver van de hof gelegen (wel een uur gaans) en bovendien onvruchtbaar, liet hij weten.

Daarbij kwam nog, dat de griend deel uitmaakte van de schenking uit 1472, met het daaraan gekoppelde anniversarium, elk jaar op st. Jeronimusdag (30 sept.). Deze goederen werden daarbij vrijgesteld van alle lasten, zoals tiende en cijnzen. Dat hield tevens in, dat het convent de grond langs de Maas nooit aan derden had mogen verkopen.

Een ander verwijt was, dat de prior er beter aan had gedaan, indien hij de stukken land openbaar met de kaars had aangeboden. Dat zou dan meer hebben opgebracht. Mogelijk moet de Paasboodschap op het kerkhof zo gezien worden, om de gemaakte fout te verdoezelen. Aan zijn overste had de prior immers gemeld, dat de verkoop per opbod zou geschieden.

In maart 1594 werd te Maaseik in de herberg Den Gulden Rinck een pachtcontract gesloten tussen het echtpaar Puijtlingh enerzijds en Thijs Aelmans met zijn vrouw Grietten betreffende de 12 bunder akkerland te Maasbracht aan de Molenweg, afkomstig van de Bosserhof. Daartoe zou de verpachter een lading mergel per schip laten aankomen, dat vervolgens door Thijs naar het perceel akkerland gebracht zou worden, om daarmee de grond te verbeteren. Ook de heide ernaast zou hij gebruiken om het land te bemesten. Daartoe zou de pachter elk jaar op st. Remigy (1 okt.) leveren 8 malder rogge, 4 malder boekweit en 4 malder haver en met Maaseiker kermis een vette hamel. (Archief kartuizers, inv.nr. 317.)

Het (langdurig) proces tussen het klooster en de weduwe Puijtelinck resulteerde in de terugkoop van zowel de Maasgriend als ook de gronden tegenover de boerderij door het klooster. Naderhand zien we dan ook dat pachters van de Alden hof, de Beeckerhof en de Wijher te Swalmen, evenals die van de Thuserhof en Wijerhof te Maasniel, (weer) hun hooi betrokken van griend te Maasbracht. Deze boerderijen maakten deel uit van de kartuizer-goederen verspreid buiten de stadsmuren.

En in diezelfde lijn liet ook de halfman op Munnicksbosch zijn hoornvee grazen op de weiden tussen Ool en Herten, eigendom van het Munster.

Kopie van de pandbrief november 1593. De kartuizers van Roermond geven enkele goederen van de Bosserhof in pand uit aan het echtpaar Puytelinck te Maaseik voor de duur van telkens 12 jaar. Voor een grotere weergave, klik op deze link: pandbrief.
(Archief kartuizers, inv.nr. 317.)

1. In den eersten sal den voorss. hoff mitte landerijen, bewoenen, ackeren, misten ende bouwen bij naebeuren prijs, soo ende gelijck eenen vroemen ende ervaeren halffman toestaet. Den halffman sal goede sorge draegen dat de voorss. landerijen in derselver gerechticheden ende bepaelinge verblijven, sonder eenige te veronrechten laeten. Ende daerenboven oock goede sorge draegen voor den brandt, dat door sijn oft sijns dienstenboeden versuijm geenen schaede aen de gehuchten en geschiede. Den hoff sullen sij mit hunner beijder beesten als peerden, koye, schaepen ende verckens daertoe noodich, tot hunner nutbaerheijt besetten, ende wat aentregh daervan vallen wierdt, sal tot beijder proffijt commen, oock wat desweghen oft sunsten op den hoff deijlbaer wierdt vallen, sal den halffman setten en den heerschap kiesen.

In 1596 heeft Joannes Slinsius als prior van het kartuizerklooster de Bouscherhof in halfwin gegeven (ter helffte te wynnen gegeven) aan Dries Philips en zijn vrouw Ercken voor de duur van 6 jaar. Daarna werd de pacht nog enkele keren verlengd.

Zo'n twintig jaar later, waarschijnlijk in 1614 werd een contract opgemaakt tussen de prior namens het klooster enerzijds en Driessen unseren halffman uff Bosscherhoff wegens de pacht van het gebroken land in de heide te Echt en Bracht, ter grootte van zo'n 33 bunder. De pacht werd gesloten voor de duur van zes jaar, ingaande op St. Andries (=30 nov.) 1616. Dries zou daarvoor jaarlijks 50 gulden betalen. De resterende 5 bunders heide zou ten goede komen aan het klooster, niet aan de pachter. Naderhand zou het land aan de Bosscherhof zijn toegevoegd.

In 1624 werd de pacht van de boerderij door Ercken de weduwe voortgezet, daarbij geholpen door haar schoonzoon Gerardt Hintkens, in huwelijk met Heylken Philips. De pacht werd afgesloten voor de tijd van liefst twaalf jaar. In die tijd woonde haar zoon Dries Philips te Maasbracht, waar hij eveneens een niet nader genoemde boerderij in halfwin had gepacht.

 

rampspoed over de Bosserhof...

Tussen 1633 en 1655 moest de halfman van de Bosscherhof te Echt het zonder de behuizing, schuur en stalling doen. De boerderij was geheel vervallen en de huisplaats lag er verlaten bij. Wat er aan vooraf was gegaan, had zich afgespeeld aan de rand van de grotere gebeurtenissen in de strijd tussen de Republiek en de Spaanse koning. Tijdens zijn Maastocht begin juni 1632 gelukte het Frederik Hendrik achtereenvolgens Venlo, Roermond, Stevensweert, Maaseik en Sittard te veroveren. De zegetocht eindigde in Maastricht. Kort daarop wisten de Spanjaarden het Eiland in de Maas weer in te nemen. Zij begonnen meteen met het dorpje in een vesting te veranderen.

Uit een schrijven van de licentiaat Gerardt van Lom in 1664 namens de prior en kloosterlingen vernemen we, wat er toen gebeurd was. Het klooster had te kampen met de zware lasten en contributies, die betaald moesten worden aan de gemeente. Andere grootgrondbezitters klaagden met hem mee. De prior laat ons weten, hoedat de kartuizers in voorbije tijden onder den clockenslagh van Echt een pachthof bezaten, genaamd Bosserhoff. De boerderij was voorzien "mit een seer schoon gehuchte van huys, schuijre ende stallinghen ende besat mit eenen bossche van allerhande fraije dicke boomen," en was toenmaals wel meer dan 2500 rijksdaalders waard, tot onderhoud van hun solitair cloosterlijck leven.

Het gebeurde in 1632 na het innemen en optimmeren van Stevensweert, toen het "fort van Sinct Stevensweert is worden gebouwt, niet alleen het voorschreven gehuchte (de Bosserhof) en is affgebroecken, maer oock de boomen van denselven bossche t'eenemael affgecapt ende allen tsaemen gebrocht naer tselve fort totte opbouwinghe van dyen". Daarbij werd de Carthuijserhoff door de soldaten totaal geruineerd, waarvoor zij nooit enige vergoeding hebben gekregen.

De huisplaats is vervolgens zo'n twintig jaar onbebouwd gebleven. Pas in 1655 is er opnieuw sprake van een nieuwe boerderij, die de paters daar hebben laten optimmeren. Maar ook daarna is nog zo'n dertig jaar de helft van de landerijen, te weten 55 bunders braak en als vogelweijde blijven liggen, zonder dat daarvoor korting in de landschat werd gegeven.

Ook Willem Groenen, stadhouder en schepen tot Echt, verklaarde dat de pachthof van de kartuizers met het bos bestaande uit "allerhande schoone dicke eijckeboomen", samen wel 2500 pattacons waard, door de soldaten uit de vesting Stevensweert is afgebroken en gekapt, en vervolgens naar de fortificatie gevoerd hebben. Sindsdien is zeker de helft van het grasland als "vogelweijde" blijven liggen.

Ook de 80-jarige Houb van Rour werd als getuige opgeroepen. Hij had in zijn jonge jaren op de pachthof gediend, eerst als verckensheert, daarna als scheeper en vervolgens als peerdtskneght. Goerdt Vercoulen, 40 jaar, had ten tijde van het fortificeren van Stevensweert op de boerderij heeft gewoond als bouwknecht.

Er zijn in die tijd de gronden in de gemeente meerdere keren opgemeten ten dienste van de landschat.

Mocht ergens sprake zijn van de Bosserhof te Echt tussen 1633 en 1655 dan betreft het niet de boerderij maar de afzonderlijke hoflanden van de voormalige hoeve. Het was overigens niet alleen de pachthof van de kartuizers, maar veel andere behuizingen, meer dan dertig werden toen met geweld neergehaald en afgebroken.


2. Den halffman sal oock gehalden sijn hem met genoechsam getael van dienstboeden te versien opdat de landerijen van den hoff wel bebouwdt worden, ende dat bij gebreke vandyen, de heeren verpachteren vrij sal staen de noodige arbeijders bij te stellen tot laste van den halffman.
3. Voor den onderhalt van de peerden sal den halffman all jaers hebben drye boenre voirlandts, nyet van de beste ende oock niet van den arghsten, die hem door de heeren verpachteren alle jaers aengewesen sullen worden. Item het vierdendeel van den groeten grient tusschen beijde der Maesen tot Maesbracht gelegen, mits daervoor aen de heeren verpachteren jaerlijckx suijver vuijtreijckende de somme van vijffthien rijckxdlrs. als wesende voor de wederhelft des halffmans, tot onderhoudt der voorss. peerden, ende beesten, sonder tselve op andere plaetsen tot sijn particulier proffijt te distreheren, opdat deselve peerden ende andere beesten wel moegen werden onderhouden.

verpachting van land...

Met ingang van januari 1655 nam de nieuwe halfman Derick Salden, alias Bossers, met zijn vrouw Mercken Horst en de kinderen intrek op de nieuwe boerderij. De bedoeling was voor een periode van acht jaar, maar halverwege heeft een van beide partijen de pacht opgezegd. Het contract is op deze pagina in delen, van woord tot woord weergegeven. Vanaf Pasen 1659 werd de halfwin overgenomen door Jan Reijners en Encken Maesen.

Nog in 1653, nog ier den hoff getimmert waes, werd het land aan de overkant van de Lijsteeg in percelen van een half boender voor de duur van 6 jaar. Het eerste (lopende) jaar werd de pacht betaald met 2 gulden, daarna met 1 tot 2 vat koren, afhankelijk van het aantal hoogsels bij de verpachting geboden. Ook ander land, waarvan de pacht nog niet verlopen was, bleef aanvankelijk nog afzonderlijk beakkerd.

Zowel in de 17e eeuw als ook nog lange tijd daarna, hebben de kartuizers hun overige bezittingen te Echt per bunder aan meerdere boeren in pacht gegeven. Zoals daar waren 12 boenders uit een stuk van de dertig boenders en de landerijen van de Bosserhof aan de Cromme Graef. Deze percelen akkerland, waren dus onttrokken aan de halfwin van de boerderij.

In 1649 werd aan Hubert van Lin een stuk van 6 bunders bij de Bosserhof aan de Crummenwegh verpacht voor de duur van 8 jaar tegen 7 gulden per bunder. De pacht moest met St. Andries betaald worden. Mocht de pachter het geld tegen Kerstmis nog niet betaald hebben, dan werd de dubbele prijs berekend. Tevens zou hij ook het rijshout en heide mogen gebruiken op aanwijzen van hun pachter Jennis Philips.

Kleinere stukken land werden in de komende jaren aan andere boeren verpacht tegen 6 gulden per boender. Daarbij werd opgemerkt, dat "in soferne dat Bosserhof opgetimmert woort, 't sal de Heeren verpachteren vrij sijn die voors(chreven) landerien onder den hof te trecken"! Ook daarna werden de eerste twaalf morgen aldaar nog aan afzonderlijke boeren verpacht voor 2 rijksdaalder per bunder.

In 1672 tekenden Jan Daemen en Heijncken op de Koul een "heimelijk" pachtcontract betreffende 5 boenders land uit het stuk van de Dertig Boender, en wel voor de vriendenprijs van 5 gulden per boender. Mocht het echter gebeuren, dat "het niet heijmelick en blijft, ende dat andere pachters dat comen te vernemen", dan zouden beiden alsnog de volle prijs van 2 rijksdaalders betalen. (Archief kartuizers inv.nr. 299.)

4. Tot de onderhalt van de koijen ende hoerenbeesten sal hij hebben den baendt toe Cruchten op de Maese vuijtschietende, ende eenen aen het Oeveren ontrent Stevenswerdt. Des sal den halffman gehalden sijn aen de heerschappen alle jaers voor lenigen(?) te leveren tachtentich pont boeters in den meij opgesteken, oft hondert pont daernaer.
5. Ende tot onderhalt van de verckens sal den halffman alle jaers genieten een vaet boeckweijts voor jeder vercken, die de heerschappen sullen toegedeijlt werden.

In 1659 sloot de prior een halfwincontract met Jan Reijners en Encken Maesen voor de duur van acht jaar. In 1667 werd de overeenkomst verlengd voor een gelijke periode van acht jaar. "Den hoff sullen sij besetten mit hunner beijder beesten als peerden, koijen, schapen ende verckens daertoe noodich besetten tot hunner nutbaerheijt."Het eerste jaar met 80 schapen, het volgende jaar met 100 schapen enz.

Hier is nog sprake van zuivere halfwin. Alle opbrengsten zouden half om half gedeeld worden tussen het klooster en de pachter. Dat gold eveneens voor het aanwezige vee. Voor de paarden kreeg de halfman de beschikking over 3 bunder gemiddeld voerland (niet van de beste, maar ook niet van de slechtste). Voor de schapen kreeg hij twee vimmen -een bepaald aantal bijv. 120 schoven- welgebonden rogge. Ook kreeg hij de beschikking over het vierde deel van de grote griend tussen de twee Maesen te Bracht, tegen 25 pattacons.

Voor de koeien en het hoornvee kreeg de pachter de beemd te Cruchten en aan het Oeveren tegenover Stevensweert aangewezen, tegen de 100 pond meiboter. Voor elke baggendragende kreem kreeg de pachter 4 vat boekweit.

Elk jaar werden de daken van nieuw stro voorzien. Daartoe diende de halfman 1000 of meer schoven leveren. Tevens zou hij de wanden van de gehuchten "in goede reparatie houden". (Archief kartuizers inv.nr. 301.)

Voor het vele werk diende de halfman het nodige personeel van dienstboden en arbeiders aan te trekken. Of anders zou het klooster dat doen op kosten van de pachter.

Of de pacht door Jan Reijners en zijn vrouw in 1675 opnieuw werd verlengd, is niet bekend. Het eerste pachtcontract dat bewaard is gebleven stamt uit 1689. Engel Knops en Elisabeth Reutsen hadden daarvoor zeker twaalf jaar in Leeuwen gewoond, waarschijnlijk op een van de pachtboerderijen daar. Onder de doopgetuigen herkennen we vooral andere pachters uit Leeuwen. Rond 1680 verhuisde het gezin naar Maasbracht.

Elisabeth was een dochter van Jan Reutsen en Maria Scheepers op de Beeckerhof te Roer. Engelbert was een broer van Peter Knoeps, herbergier op De Heuvel te Sint-Odiliënberg, beiden zoons van Thonis Heijhuijsen, alias Knoeps, op het goed Overen. Die verwantschap wordt nog bevestigd door de aanwezigheid van Adam Cnops op De Heuvel als getuige in 1707 als naaste verwant.

In augustus 1705 stierf de pachterse van Bosserhooff. Kort daarna, in mei 1707 draagt Engel Knoops zijn bezittingen op de hof over aan zijn zoon Jan en schoonzoon Willem, die de pacht voorlopig samen zullen overnemen. In ruil zullen zij hun vader onderhouden. Als naaste vrienden (lees: verwanten) werd de overeenkomst ook door Adam Cnops en Gerardt Ruijtsen, resp. neef en oom, ondertekend. Kort daarop verbleef de pachter in Merum ten huize van de herbergier en schepen Peter Bongaerts, waar hij gedurende zijn ziekte verzorgd werd. In juni 1718 werd de voormalige pachter van de Bosserhof te Echt begraven. (Archief kartuizers inv.nr. 303; GAR, archief Daelenbroek inv.nr. 265, dd. 17-1-1720.)

Vervolgens hebben Jan Knops en Maria Raemaeckers de pacht alleen voortgezet, tot 1727. Hij bleek niet bij machte om de pachtgelden en de bijkomende kosten naar behoren te voldoen. Gedurende meerdere jaren stapelden de schulden zich op. Wegens de paarden was hij nog 65 pattacons schuldig gebleven. Uiteindelijk veroordeelde het Hoofdgerecht van de stad Echt hem alsnog tot betaling van 240 pattacons aan de verpachters, plus de gerechtskosten ad 18 gulden. (Archief kartuizers inv.nr. 303.)

6. Den halfman sal oock gehouden sijn alle jaers duijsent scheuff en meer te maecken tot onderhalt van het gehucht, ende dieselvige daer het van nooden wesen sal te laeten decken, ende den decker den cost ende dranck geven ende de heerschappen den loen. Ende soo deselve daeraen nyet noodich en sijn, alsdan int cloester tot Rouremunde te brengen, ende sich wel wachten van eenige schouff ofte stroye den hoff aengaende te vercoepen.
7. Sal van gelijcken oock gehouden sijn de wenden tot d'eerste rij holters in goede reparatie te houden, wie oock alle de graeven indyen deselve quaeme te breken ende neder te vallen. Ende bij faulte van dyen soude alsdan gehouden sijn in plaetse van de vijffthien rijckxdaelers van het hoije, twintich rijckxdlrs te betaelen.

Vanaf Pasen 1727 werd de halfwin op de kartuizerhof te Echt overgenomen door Jan Heijthuijsen (1701-1750), in huwelijk met Margaretha Wackers (1705-1784). Het gezin gaat op de boerderij wonen tegen nabuurprijs. Het onderhoud van de gehuchten zal hij op eigen kosten doen, terwijl de verpachter het loon aan de werklieden zal betalen. Het jaarlijkse onderhoud van de wanden komt voor rekening van de pachter; en voor het dekken der daken dient hij de nodige schoven leveren.

Jaarlijks met st. Andries (30 nov.) zou hij op het klooster leveren 25 malder rogge en 30 malder half gerst en half boekweit; alles in schoon, zuiver en welgewante vruchten. Dit was dus afwijkend van de gebruikelijke halfwin. Die gold alleen voor het eerste en het laatse jaar, dat beide partijen gelijk zouden delen. Daartoe zou hij het koren inschuren, dorsen en op den denne in twee gelijke hopen verdelen. Het klooster en de halfman zouden elk twee dorsen aantrekken voor het werk.

Behalve de weiden nabij de hof kreeg hij ook 5 bunder grasland toegewezen op de Brachter griend. Voor het weiden en het houden der schapen betaalt de pachter jaarlijks met st. Jan (24 juni, hoogzomer) 48 pattacons en 100 pond meiboter.

Bij de aanvang van de pacht heeft Heijthuijsen van de paters aangenomen een 3 jarig hengst-veulen en een merrie, voor 28 pattacons. Verder 5 melkgevende koeien tegen 32 pattacons en 3 runderen met een kalf tegen 13 pattacons. Voor de kreem met de 3 vasel-verckens betaalde hij 9 pattacons en de 44 schapen en 32 lammeren werden berekend op 49 pattacons.

|_____
huisplaats van de Bosserhof in 1680 en daaronder ca. 1840

Johan was enig kind van wijlen Jacob Heijdthausen en Mechteld Baeten of Booden. Johan Elzholt, eigenaar van het goed Schöndelen onder Melick, trad in september 1701 op als peetoom. Niet veel later stierf de pachter. In februari 1704 hertrouwde de weduwe Heijthuijsen met Leonard Wackers.

In april 1722 trouwde de jongeman met Johanna Margaretha Wackers (1705-1784), dochter van Lenardts broer Jan Wackers en Margaretha van Heell. De jonggehuwden waren resp. 20 en 17 jaar. Ook voor die tijd niet gewoon. Meestal werd gewacht tot de leeftijd van 26 jaar. Maar Johan had toen ook al zijn moeder verloren. Binnen de familiekring zou dan dit huwelijk besproken zijn. (Met dank aan Beate Rothen-Heithausen voor de vriendelijke informatie.)

Aanvankelijk woonde het jonge gezin nog in Maasbracht. In 1627 werd met de paters kartuizers de halfwin gesloten betreffende de Bosserhof voor de duur van twaalf jaar. Men moet wel groot vertrouwen hebben gehad in de nieuwe pachters, gezien de problemen met hun voorganger. Nog in 1745 werd de pacht andermaal verlengd, maar om de een of andere reden werd al het jaar daarop de halfwin overgenomen door Anthon Wackers en Helena Beckers.

In 1739 was er sprake van 6 bunder weiland. De jaarlijkse leveringen was verhoogd tot 31 malder koren, en 42 malder half om half. Voor het overige waren er geen merkelijke verschillen. Bij het verlaten van de hof, zou hij naar keuze van de verpachters zoveel beesten achterlaten, waartegen het klooster hem 131 pattacons zou crediteren.

De nieuwe pachter van de Bosserhof op de grens van Echt en Maasbracht was een broer van Margaretha Wackers. Ook nu werd de halfwin afgesloten voor de duur van twaalf achtereenvolgende jaren en vervolgens nogmaals verlengd. Anthon Wackers stierf in april 1765.

De muurankers in de voorgevel verwijst naar de herbouw anno 1767. Tussen de archiefstukken zijn daarvan geen rekeningen of andere verwijzingen te vinden. Het jaar daarop werd opnieuw voor de duur van twaalf jaar een pachtcontract gesloten met de zoon, Herman Wackers (1735-1792). Deze trouwde in oktober 1769 met Maria Catharina Heijthuijsen (1744-1796). Inderdaad, de dochter van. Uit een bijschrift volgt dat de eerste zes jaar zijn moeder als hoofdbewoonster nog de pacht op zich zou nemen. De resterende zes jaar zou Herman het boerenbedrijf beheren.

8. Den halffman sal tot stuijr van de schattingen, soo tot Echt als tot Maesbracht vuijtgeseth sullen worden, alle jaers betaelen vijffentwintich rijckxdlrs., biss dat hij alle de landerijen van den hoff onder sijne ploege sal hebben, ende alsdan betaelen hondert gulden bb., oft het derden deel van de voorss. schattingen, alles tot keur van de heeren verpachteren.
9. Als die schaepen geschoeren sullen werden, sal den halffman de scherers den cost ende dranck geven, ende de heeren verpachteren den loen, mit een halff aem biers off meer, naer advenant van 't quantiteijt der scherers, mits dat die heeren verpachteren alsdan voorvuijt sullen hebben ende trecken een keurhamel ende keurlam.

Al ruim voor het einde van de 18e eeuw hing er verandering in de lucht. Lang voor de Franse Revolutie klonken ook hier in deze streken, ja zelfs bij de bestuurders ten plattelande, stemmen op van gelijkheid onder de mensen van alle rangen en standen. Maar de grote veranderingen werden in de eerste plaats van bovenaf ingevoerd. Het begon met het wereldwijd opheffen van de orde der jezuïeten in 1773 door de paus Clemens IV. Van de ene op de andere dag moesten de paters te Roermond hun zwarte habijt verruilen voor burgermanskleren en het klooster verlaten. Hun uitgebreide bezittingen her en der werden meteen door de landsheren opgeëist. Terwijl men in Maasniel (vrijheerlijkheid Daelenbroek, Oostenrijks Gelder) meteen begon de Spickerhof in delen te verkopen, verviel het goed Hoosden te Sint-Odiliënberg (Ambt Montfort, Staats Overkwartier van Gelder) in zijn geheel aan de Domeinen van de prins van Oranje.

Tien jaar later was het keizer Jozef II die voor en na de kloosters in zijn rijk liet sluiten. In juli 1783 werd het klooster der kartuizers in de Swalmerstraat gesloten. Vrij kort daarna werden de kloostergoederen onder Echt en Maasbracht bij openbare zitting in delen verkocht. Zo ging de kartuizergriend te Maasbracht over op Jan Bernard Mertz uit Roermond. De Bosserhof met enig land daarbij werd aangekocht door het echtpaar Smeets-Janssen te Echt. Voorlopig bleef Herman Wackers nog op de Bosserhof boeren, zij het onder nieuwe afspraken. Mogelijk heeft hij daartoe ander land, dat was vrijgekomen apart in pacht genomen, zoals een deel van de Maasgriend.

10. Van gelijcken sullen de heerschappen oock genieten de helft van de broeckrueben ende moeren, soo daer eenige gesaijdt ende gegraeven worden, die den halffman gehalden sal sijn tot Rouremunde int cloester te brengen.
Den halffman en sal oock geene vruchten invaeren, voor ende aller hij sal eerst ende voorall de heerschappen daervan den weete gedaen hebben, om deselve te laeten tellen. Indyen het hun gelieven sal, wie oock de vruchten in twee verscheijdene ende meer bermen te vaern, ende alsdan de heerschappen den keus daervan vuijt te hebben.
Ende die vruchten alsoo ingevaeren sijnde, sullen deselve met irer beijder dorssers gedorssen worden, die den halffman gehouden sal sijn cost ende dranck te geven ende de heerschappen den loen vor de helfft van de dorssers. Des sal den halffman van jeder dorsser van der heerschappen weghen gestelt, t'daeghs hebben eenen cop coerens, soo ende gelijck sij deselve daegelijckx sullen sijn dorssende, vuijtgesondert van den saet, dan naer advenant. Ende die vruchten vuijtgedorssen sijnde, sal den halffman gehalden sijn deselve tot Ruremunde te vaeren int cloester van sijne heerschappen.

Deze kaart is samengesteld met gegevens van het Kadaster omstreeks 1840. Van Brachter-zijde is precies bekend welke grond van oudsher tot de Bosserhof behoorde aan de hand van het zakboekje van de landmeter in 1680. Aan Echter-zijde, weten we wel dat de grond aan weerszijden van de boerderij hiertoe behoorde. Evenals enige landerijen aan De Cromme Gracht.
Maar zeker 14 bunders aldaar werden ook afzonderlijk aan de boeren verpacht.
De Leijsteeg vormde tevens de limiet tussen beide gemeenten.
De blauwe lijnen geven de landerijen aan die in 1840 nog tot de Bosserhof gerekend werden.
De overige grond was in talrijke kleine percelen op anderen overgegaan.
11. Ende aengaende die beesteschattingen sal halff ende halff betaelt worden ende de meerrest van de extraordinarisse lasten sal den halffman alleen betaelen.
12. Den halffman sal sich oock wachten int afftrecken van den hoff eenigen onbehoirlijcken sayinge te doen, ende alle het stroije ende beterije daerop laeten. Ende sullen alsdan oock jeder sorte van de beesten apaert vuijtgesath ende vergeleken worden, daervan de heerschappen den keuss sullen hebben, naer landts gebrouck.
 
In juli 1828 liet Maria Agnes Smeets, de weduwe Gulpen te Maastricht, noodgedwongen de Bosserhof bij openbare zitting aan de meestbiedende verkopen. De boerderij, met bijbehorende landerijen te Echt en Maasbracht, ging voor 9525 Nederlandse gulden over op A.G. van Mulbracht, advocaat en procureur te Roermond. Kort daarvoor had hij al 55 percelen gemeentegrond onder Echt en masse opgekocht, ter grootte van 62 ha. Van Mulbracht verwierf tevens de Munnicksbos, de Aerwinckel en meer andere landgoederen. Nieuwe tijden, nieuwe heren...
Ende sijn hiervan twee gelijckluijdende pachtcedulen gemaeckt, waervan de heerschappen ende den halffman jedereen eene naer hun genoemen hebben, die sij wedersijden beloeft hebben, gelijck sij sullen beloeven mitz desen in alle derselver conditien ende voorwaerden promptelijck altoest te sullen voltrecken, onder verbinrenis van des halffmans gereijde ende ongereijde goederen, hebbende ende verkrigende, geene daervan vuijtgescheijden. Hebbende daernboven tot meerdere sekerheijt alnoch tot borge gestelt Syll Jansen ende Jan Pijpers dewelcke present sijnde, deselve borghtochte geaccepteert hebben (stellen hun derhalven ter parate executie mit submissie aen alle richteren ende signantelijck voir den Hoive van Gelrelandt) onder verbintenis als naer recht, ende in waerer oirconde dese beneffens de voorss. eerw. pater prior, scheffenaer, den halffman ende sijne huijsvrouwe ondertekent tot Ruremunde op dagh, maent ende jaere als boven.
fr. Antonius Otterstadt, prior, fr. Hubertus Beeckman, procurator, Dit is Derick Salden merck. Dit is Syll Janssen merck, Jan Peijppers.