Ruijtsen - Te Roer

 

 

 























Laatst gewijzigd 02-04-2015 © Jan Ruiten

JAN RUIJTSEN
HALFER OP BEECKENHOF

Terwijl de een in geen enkel document, register, belastinglijst, niet eens als getuige staat vermeld, hebben anderen duidelijk hun sporen achtergelaten. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval met de halfman van Beecken goed. Hij trok in op de boerderij toen deze op naam stond van Geurd van beeck, schoonzoon ten huize van de familie van Wessem in de stad. Vervolgens onderhandelde hij met diens zoon Adam van Beeck over de bedrijfsvoering en sloot hij zijn laatste contract af met diens schoonzoon jonker Hans Adam van Hoengen gn. Wassenberg.
Hij getuigde als een van de oudere inwoners van Roer in de zaak tussen de Magistraat en de gebroeders Spee over het goed Roerbos. Hij wist het Waeijbroek voor hun neus op te kopen en hij aarzelde niet proces aan te tekenen tegen gewelddadig soldatenvolk.

In maart 1636 was de pachter van Beeckenhof te Roer onderweg met paard en wagen om in Vucht bij Maasmechelen veldvruchten op te halen, toen hij door soldaten uit de vesting Stevensweert werd opgepakt en gegijzeld. Voor een flinke losprijs kon de boer zich weer vrijkopen. Naar hij zei, voor meer dan honderd daalders!

Het was niet de enige keer, dat Jan Ruijtsen te doen had met soldaten, die geregeld de plattelandsbevolking onder bedreiging geld afpersten, om in hun levensonderhoud te voorzien.

De voormalige pachter van de Beeckenhof was in 1659 een van de getuigen in het geschil tussen de stad en de erfgenamen Spee over de jurisdictie van Rourbosch (lees: Hattem). Jan Ruijtsen was afkomstig uit Swalmen, waar hij omstreeks 1590 was geboren. Naar eigen zeggen, verhuisde hij in 1618 naar Roer. Daar komen we hem sindsdien tegen als pachter op de Beeckenhof, waar hij zo’n veertig jaar geboerd heeft. Waarschijnlijk trouwde hij in eerste huwelijk met Elisabeth, de pachterse op de boerderij. We kunnen Jan Ruijtsen dan ook om reden gelijkstellen met Joannes op Beeckenhof, die in 1620 in het kerkarchief van Roermond als doopgetuige werd genoemd. Hij stierf rond 1680 en heeft dus een aardige leeftijd bereikt. (dd. 31-1-1620, doopgetuige Roermond: Joannes op Beeckerhoff)

De boerderij lag weliswaar nabij de Hambeek (nu: Hoflaan 14), maar de naam verwijst naar de eigenaars uit die tijd, Goerdt van Beeck en consorten.


























































































Jan Ruijtsen trouwde (in tweede huwelijk) met Mercken Schepers. Alleen hun dochter Ida (*1641) staat in het doopregister van Roermond ingeschreven. De andere kinderen zijn vermoedelijk in Herten gedoopt.

De eerste vermelding van Jan Ruijtsen en zijn vrouw Mercken stamt uit april 1626. Toen nam het echtpaar 2½ morgen land te Roer aan de Gulickerweg in pandschap voor telkens 50 jaar van (zijn broodheer) Adam van Beeck die toen in Heinsberg woonde. Uiteindelijk is de akker, toen nog voor 235 bescheijdene bourgoensche cruijts rijxdaelders verpacht, zonder opzegging overgegaan op de kinderen en kleinkinderen. In 1652 belastte het echtpaar Ruijtsen de grond met een erfpacht van 12 gulden tegen een eenmalig bedrag van 200 gulden, opgenomen bij de gasthuismeester Nelissen. Buiten Roer had Jan nog vijf morgen (zo’n 170 are) land.

In 1633 werd ‘Jan Rutzen van Rour’ ook in Herten aangeslagen voor 1 bunder en 2 morgen land. Het grondbezit van de boeren over en weer eindigde niet bij de gemeentegrens. (RHCL: 01.004 Hof van Gelder inv.nr. 317, proces tussen de stad Roermond en de gebroeders Spee inzake de jurisdictie van Rourbosch.)

Enkele jaren later, in maart 1636 was Jan Ruijtsen van Roer met zijn paarden in de stad, toen hij min of meer door enkele kooplieden gedwongen werd om in Vucht (bij Maasmechelen) veldvruchten op te halen. Naderhand is de pachter door soldaten naar Stevensweert afgevoerd. Daarop heeft hij zich en zijn paarden moeten vrijkopen, wat hem hem over de honderd rijksdaalders heeft gekost! Het is niet duidelijk of de boer, woonachtigh tot Rour, ten plattenlande bij Ruremunde, enige tegemoetkoming, dan wel een vergoeding voor geleden schade heeft gekregen. (GAR: Hoofdgerecht Roermond, inv.nr. 400-nr. 11.)

Jaren later, in februari 1650, werd Jan Ruijtsen nog steeds genoemd als halfman op Beeckenhof te Roer. En vier jaar later woonde hij er nog steeds. Na jaren van hard werken op de boerderij had hij het nodige geld verdiend om te investeren in huis, hof en land.

Het laatste pachtcontract tussen Jan Ruijtsen en zijn broodheer, jonker Wassenberg werd in 1648 afgesloten. De pacht werd voortijdig afgebroken. In januari 1657 werd door tussenkomst het meningsverschil tussen beide partijen geregeld. De voormalige halfer zou nog anderhalf jaar van de achterstallige hofschat (“gewin ende gewerff”) betalen en de nieuwe pachter het resterende half jaar.
Jan Ruijtsen was een broer van Trincken Reutsen, weduwe van Jan Peuskens uit Swalmen. Zijn zus hertrouwde met Jan Cuijpers van Haelen en ging vervolgens (omstreeks 1660) met hem boeren op de Jongenhof te Lerop. Jan Ruijtsen komen we als getuige tegen (Rm. nov. 1648) bij de doop van een kleindochter van zijn zus en verder was hij (als oom) getuige bij een huwelijks-overeenkomst van Gebel Peuskens en Areth Schoncken in mei 1650.

Een zoon van Peuskens boerde in die tijd (1650-1672) op Kruisbroerenhof te Lerop. (Jo Schreurs: ‘Uit het verleden van de Kruisbroerenhof te Roer’ in Roerstreek ’88, blz. 114.) Jan Jansen was getrouwd met de herbergiersdochter Fijcken Hommen uit Maasniel. Zijn jongste broer Maes nam in 1666 de pacht op Overen over. (GAR: Oud Archief Roermond, inv.nr. 464; RHCL: Hof van Gelre inv.nr.--, proces tussen de stad Roermond en de gebroeders Spee inzake de jurisdictie van Rourbosch.)

Het Varkensbroek

Begin januari 1652 besloot het stadsbestuur, de magistraat, om het Waeijbroeck te Roer te verkopen, om daarmee enigszins de excessieve gemeentefinanciën wat meer op pijl te brengen. De openbare verkoop werd zoals gebruikelijk uitgestreken op drie zitdagen, te beginnen op de 15e. Op het einde van de maand kon Jan Rutsen als hoogste bieder zich eigenaar noemen van de grond, die lag ingeklemd tussen de landerijen van Rourbosch en Beeckenhof en slechts via een smal pad was te bereiken.

Ruim een jaar later in maart 1653 werd Rutsen gemaand om de resterende duizend gulden binnen vier dagen te betalen onder dwang van onteigening. Om aan het nodige geld te komen verkocht het echtpaar 6 morgen (2 ha) uit het Waeijbroeck aan zijn broodheer jonker Johan Adam van Hoengen, gn.Wassenberg. De koop werd gesloten voor 827 gulden, maar wel eerst in april 1654 te boek gesteld. Beide partijen zouden onderling het recht van overpad en veedrift regelen. Volgens de metingen van 1678 had Jan Ruijtsen uiteindelijk nog maar de helft van het oorspronkelijke Waeijbroeck, ofwel bijna 8 morgen.

De natte grond werd vooral gebruikt om er de varkens te “waeijen” en werd daarom ook wel verckensbroeck genoemd. Om het water te lozen had de gemeente voorheen al een sloot laten graven over het land van Rourbosch. Over de graaf lag een brug en werd door die van de hof steeds onderhouden. De erfgenamen Spee, als eigenaren van de boerderij wilden na de overdracht aan Ruijtsen voor de waterloop een vergoeding.

Daarmee was de zaak niet opgelost. Het gemeentebestuur, de magistraat, boog zich over het geschil tussen Ruijtsen en de jonkeren Spee. Midden februari 1657 werd besloten, dat voor de nieuwe eigenaar van het Waeijbroeck dezelfde rechten bleven gelden als van kracht waren voor de verkoop. De akkerman had geen verplichtingen aan de eigenaren van de bouwhof en voor eventuele moeilijkheden kon hij rekenen op steun van de magistraat.

De erfgenamen Spee hebben de graaf toen laten dichtgooien, waardoor de waterloop over hun grond werd gestopt. En zo kon het gebeuren, dat Jan met de zoon van de pachter op Rourbosch naar het hofje van de familie Spee in Ohe en Laek trok om een en ander te bespreken.

De magistraat hield woord en vormde een maand later uit haar midden een (zware) commissie van vijf raadsleden, jonker Zoutelande en de heren Siceram, Wolters, Wessem en Scheijven, die met behulp van burgers de waterloop weer zou openen. (Oud archief Roermond, inv.nr. 5: de zogenaamde Donderdagse protocollen dd. 4-1-1652; dd. 27-3-1653; dd. 15-2-1657. Idem: inv.nr. 464: proces Roermond vs erfg. Spee 1657-1667.)

Deze ruzie om de leigraaf was niet de eigenlijke reden, eerder een plaagstoot voorafgaande aan het proces tussen de magistraat van Roermond en de erfgenamen van Hattard van Spee. Een ‘wapengekletter’ tussen beide partijen dat 10 jaar speelde van 1657 tot 1667 over de jurisdictie van het leengoed Rourbosch. Uiteindelijk bleef alles bij het oude, maar de vele getuigenverklaringen hebben wel een schat aan gegevens over de buurtschap Roer opgeleverd.


1. het huis van Jan Ruijtsen; 2. huis van Jacob Meuren; 3. pachthof van Roerbosch.
(Detail kaart van Roermond e.o. van Jacob van Deventer ca. 1551!)

Akkerman voor z'n eigen


Voormalige huisplaats van Jan Ruijtsen aan het pad naar het Waeijbroeck. (grijs: huidige rijksweg; paars: huidige spoorlijn.)
Jan Ruijtsen zal zo’n veertig jaar als pachter geboerd hebben op Beeckenhof. Daarna is hij voor z’n eigen gaan boeren, zoals hij in 1660 getuigde. Het gezin woonde toen aan het pad naar het Waijbroeck. (Ongeveer ter hoogte van Hoflaan 7. Zie nr. 1 op de kaart.) Naast eigen land heeft hij ook andermans land onder de ploeg gehad, zoals de akker tegenover het huis, dat toen op naam stond van Leen Henckens, pachter op Merwickshof te Herten.

Ook zijn naaste familie komen we hier in de buurt tegen. Zijn zus Trincken Ruijtsen, weduwe van Jan Paeckens, schepen te Swalmen, was in tweede of derde huwelijk getrouwd met Jan Cuijpers, in de wandel Jan van Haelen genoemd. Tegen 1660 hebben zij de halfwinning op Jongenhof in Lerop overgenomen. Haar zoon uit eerste huwelijk Jan Janssen, getrouwd met Fijcken Hommen uit Maasniel, boerde van 1650 tot 1672 op Cruijsbroerenhof te Roer. Diens jongste broer Maes Janssen heeft kapitalen verdiend als pachter op Overen (1665-1690). Hij was daar gaan boeren als opvolger van Maes Nijssen, schoonbroer van Jan van Herten.

Dochter Elisabeth Ruijtsen was de enige van Jans kinderen die eveneens als pachterse de kost verdiende. In 1662 trouwde zij met Engel Cnops. Het echtpaar ging in Leeuwen wonen. Naderhand komen we het gezin in Maasbracht tegen.

Elisabeth is vermoedelijk genoemd naar Elisabeth op Beeckerhof, weduwe van Maes, die omstreeks 1618 trouwde met Jan Ruijtsen van Swalmen. Naderhand trouwde Jan met Mercken Scheepers of Scheupers. De kinderen stammen uit dit (tweede) huwelijk.

Merie regelde ook de zaken na het overlijden van haar man. Dat blijkt uit een ongedateerd stuk, dat bewaard wordt in een map met stukken over de jaren 1674-1685. Naast Mewis van Rour, Paulus (Walraven) en Coen (Jansen) komt Merie, Jan Rutzens weduwe, er drie keer op voor. Het waren geen geringe bedragen, die de bewoners buiten de stadsmuren moesten ophoesten voor een bijdrage aan de schattingen. Maar zij waren dan ook het meest gebaat, wanneer met deze contributies de stad vrij bleef van de Franse belegeringen.

De meeste familiegoederen in Roer gingen naderhand over op Gerardt Ruijtsen (ca. 1650-1727). Verder noem ik hier nog de dochters Gertrudis en Ida. (Kerkregister Roermond: 24-3-1641 * Ida Ruitsen, d.v. Jan Ruitsen en Maria Scheepers; get. Jacobus Straffen en Cornelia Hansen).
 

schoonzoon Engel Knops

In 1661 was dochter Lysbet de lasterpraatjes van Lenardt van Roer zo zat, dat zij zich daarover bij het gerecht beklaagde. Niemand kon haar fatsoenlijk gedrag betwisten. Lenardt had haar zelfs voor ‘hoer’ uitgemaakt en beweerd dat de zoon van Hommen uit Maasniel haar geld had geboden om met een ander te trouwen. Zij voelde zich in haar goede naam aangetast.

Lysbet Ruijtsen moet dan wel meerderjarig en dus minstens 26 jaar oud geweest zijn. Elisabeth (ca.1635-na 1688) trouwde in januari 1662 in de kerk van Sint-Odiliënberg met Engel Cnops (1637-1718). Het jonge paar ging enkele jaren later boeren in Leeuwen (Maasniel). Omstreeks 1680 verhuisde het gezin Cnops naar Maasbracht. Broer Gerard Rutsen en schoonzus Trincken Severijns waren doopgetuige in respectievelijk 1674 en 1682.

Kinderen uit dit huwelijk: Joanna (Asselt 1666), Joannes (Maasniel 1668), Johanna (Mn. 1671), Anthonius (Mn. 1672), Antonius (Mn. 1674), Petrus (Mn. 1678) en Maria (Maasbracht 1682). In 1688 werd Antonius Knops, zoon van Angelus en Elisabeth, onder de vormelingen van Maasbracht genoemd.

Vanaf Pasen 1689 boerde Cnops op de Bosscherhof van de paters kartuizers, te Echt tegen de limiet met Maasbracht. Daar woonde hij in elk geval nog in 1707. Hun zoon Jan trouwde met Maria Raemaecker. Hun kinderen staan ingeschreven onder Echt. Zij woonden op de Bosscherhof van 1722 tot 1727, maar mogelijk had hij de pacht al eerder (1713) van zijn vader overgenomen. Dochter Elisabeth Knops trouwde begin 1694 te Echt met Willem Meuwissen.

Tijdelijk komen we Engel nog in Herten tegen, toen hij oud van jaren zijn ziekbed had in het huis van schepen en herbergier Peter Bongaerts in Merum.

Volgens het bunderboek van 1714 had Engel te Roer samen met Gerardt Ruijtsen een akker aan de Gulickerweg. In Herten had hij ook nog twee stukken land, het ene afkomstig van zijn zwager.

In 1720 kocht Jacob Bongaerts de twee akkers te Herten van de erfgenamen Knops. De verkopers lieten weten dat zij de grond voor een vriendenprijsje verkochten vanwege de goede verzorging voor hun vader tijdens zijn laatste ziekbed. Het overlijden van Engelbertus Knoops werd in juni 1718 te Echt ingeschreven.

De lijn werd in Herten voortgezet door zoon Joannes, getrouwd met Maria Raemaekers. Hun zoon Anton Cnops bleef in Ool wonen. Zijn broer Engelbertus Cnops verhuisde weer naar Maasbracht.

Hoe weinig het eigen grondbezit ook geweest is, de gegevens uit het bunderboek vormen samen met genoemde verkoop wel de sleutel om de familieband te kunnen volgen, o.a middels de kleinzoons Engel Knoops te Maasbracht en Anton Knoops te Herten.

Gerardt Reutsen

Huis, hof en het meeste land ging over op zoon Gerardt Reutsen (ca. 1650-1727). Pas in september 1685 werd hij genoemd samen met zijn vrouw Catharina Severijns. Het echtpaar kocht toen een akker te Roer voor de prijs van 23½ rijksdaalder in geld en in natura 1 vat erwten, 1 vat weit en 3 pond boter.

Tien jaar later kochten zij van de weduwe Dupree nog twee stukken land aan de Hambeek voor 250 gulden en een pot boter van 40 pond. Van de koopprijs gingen 150 gulden naar de parochiekerk (kathedraal) wegens aflossing van een schuld. De grond was verder belast met een jaarlijkse cijns van 10 stuivers aan het kleermakersgilde.

Deze beemd van de st. Annenbroederschap, een andere naam voor het gilde, werd al genoemd in 1526. De meesters van de broederschap klaagden in januari van dat jaar, dat hun gildemeester Hendrick Hillen, de eigenaar van Rourbosch, zijn erf te ver had afgepaald, namelijk op de grond van de broederschap. Hillen verweerde zich met de stelling, dat zijn boerderij een leengoed was, en de zaak dus voor het leenhof diende te lopen. De gildemeesters van hun kant stelden daartegenover, dat hun beemd schepengoed was, en de kwestie derhalve door de gemeente afgehandeld kon worden.

In december 1641 beleenden de erven Goossens de grond voor een bedrag van 400 gulden en in 1648 nog eens voor 500 gulden, telkens voor de duur van 8 jaar. De grond was al belast met een cijns van 5 stuivers aan het kleermakersgilde.

De erven Goossens, dat waren Jan Goossens en zijn kinderen Jacob en Tryncken, de laatste getrouwd met Jan Severijns. We hebben we hier te maken met inwoners van Ool. Jan Goossens was naar eigen getuigenis rond 1590 te Melick geboren en had daar ook zijn jeugd doorgebracht. Hij was schepen te Ool, evenals zijn schoonzoon na hem (1671-1677).

Van de boeren in Roer had Gerardt Reutsen het meest eigen land onder de ploeg. Volgens de meting van 1714 bij elkaar ruim 27 morgen (ca. 9 ha) aan akker- en weiland. Van het Waeybroeck was hem nog 7 ½ morgen gebleven. Aan de zandkuil lagen enkele stukken grond, samen ruim een bunder groot. Aan de Hambeek had Gerardt ook nog eens ruim 12 morgen aan land en gras. Daarbij kwamen nog eens drie tot vier morgen land en beemd onder Herten. Uit een getuigenverklaring in april 1704 gaf hij aan geboren en getogen te zijn van Roer, oud 54 jaar en van beroep akkerman. (RHCL te Maastricht 01.004: archief Hof van Gelder te Roermond, inv.nr. 392 procesnr. 3510.)

Eind 1711 had Gerardt 5 morgen akkerland op het Meulenbroecksken gekocht van de eigenaars van Jongenhof voor 800 gulden. De grond was nog belast met een kapitaal van 200 rijksdaalders bij Guillaume Gijsselen, maar was verder tiendvrij. (GAR: archief Hoofdgerecht Roermond, inv.nr. 286 en 322.)


Een groot deel van hun grondbezit van het echtpaar Reutsen-Severijns kwam van hun beider ouders, zowel van de kant van Ruijtsen als van Severijns. Catharina was vermoedelijk een dochter van Jan Severijns en Tryncken Goossens. Van haar moeders kant kwam o.a. een akker tussen Rourbosch en Beeckenhof. Op die plaats werd naderhand een nieuw huis getimmerd; waarschijnlijk door hun schoonzoon Jacob Meuren, op wiens naam huis en hof in 1714 stond ingeschreven.

Severijn Ruijtsen was voor 1725 getrouwd met Agatha, de dochter van schepen Thijssen in Herten. Het echtpaar bouwde in 1737 hun boerderij aan de Offerkamp aldaar, langs de grote karbaan naar Maastricht. (Zie Jo Schreurs: De grote en kleine Offerkamp te Herten in Roerstreek '72 van de HVR.)