.......... Breewegshof - Linne
















|_____
De.Breewegshof.komt al.in.1343/44.voor.in.de rekeningen.van.het Overkwartier.van.Gelder als.een.domeingoed. (G.Venner: Linne in de 13e.eew,.in Roerstreek.'87.).
Naderhand werd de
boerderij dus in leen
uitgegeven.






























Laatst bijgewerkt: 19-05-2014 © Jan Ruiten

DE BREYWEGS HOFF TE LINNE
Breewegshof: gemeente Maasgouw, kerkdorp Linne, Bergerweg 2. (51° 9' 13,35 N - 5° 56' 45,55 O.)

De Breijweghshoff te Linne was van oudsher een leengoed, ooit in een grijs verleden door de graaf, danwel de hertog van Gelder in leen uitgegeven, ofwel door de toenmalige eigenaar in leen aan hem opgedragen. Deze leenverhouding is van generatie op generatie doorgegeven tot de Franse Tijd toe.
Een vrij eigen goed werd voor de schepenbank overgedragen en daarom ook wel schepengoed genoemd. De overdracht van een laatgoed vond in de regel plaats voor de laatbank. Vererving, danwel verkoop van een leengoed vond plaats voor het leenhof, in dit geval het Hof van Gelder. Bij de verheffing van het leen Breewegshof werd aan de heer naast de eed van trouw een gift van 15 goudguldens gegeven.
Het kan zijn, dat tot de boerderij ook land behoorde, dat oorspronkelijk niet bij het leen betrokken was. Het bijzondere aan dit leengoed was, dat het in 1614 in twee afzonderlijke lenen werd opgedeeld, die evenwel onlosmakelijk met elkaar verbonden bleven. Nog voor het einde van de 17e eeuw, kwamen beide helften weer in handen van een eigenaar: de koning van Engeland en na diens overlijden in 1702 aan zijn successor, zijn erfgenaam in deze.

De Breeweg liep vanaf het dorp Linne ter hoogte van de Visserstraat richting de Montforterweg, een verbindingsweg vanuit Roermond via Merum naar Montfort dwars door het Linnerveld. Halverwege de Breeweg lag al in verre tijden een pachtboerderij. Daartoe behoorde een grote kamp van 14 bunders, die doorliep tot aan genoemde Montforterweg. Het overige grondbezit lag verspreid, zoals enkele graslanden aan de Maas.

De boerderij lag een eindweegs buiten het dorp. In het verlengde van de Breewegshof lagen nog andere goederen, zoals de Roelaerd, de Lyllaert en het Hoberd. De laatste twee nog tot in het laatste kwart van de 17e eeuw eveneens met boerderij. Dus ver van de bewoonde wereld in het Linnerveld.

Gerairt Kremer en Catrijne Roeders hadden nog bij leven in augustus 1557 den hof opgen Breydenweghe samen met andere goederen bestemd voor hun dochter Catharina, in huwelijk met Christoffer van Wessem. Van de drie kinderen waren alleen zoon Gerairt en dochter Catrijne over. Uit de akte blijkt verder dat de pachthof toen nog was belast met een jaarlijkse cijns van 15 malder rogge, 21 malder haver, 4½ malder boekweit en 5 goudguldens. (Een eeuw later werden andere getallen genoemd.)

Evenals de Haenen- of Roerderhof*, die Christoffer had verworven uit erfenis van zijn ouders, omvatte het leengoed aan de Bredeweg ook grond onder de dingbank van Herten. Dat waren zo'n 10 bunder land en wei te Merum en Ool; o.a. een baand aan de Princesterten, eigendom van de prins-bisschop van Luik. (*In de 17e eeuw vooral bekend als de Beeckerhof.)

Catharina's broer verwierf de halve hof te Dasselrayde achter Sint-Odiliënberg en meerdere inkomsten uit jaargelden en cijnsen. (GAR, Kleine familiearchieven nr. 159; G.v.Bree: RensGestae 3358.)

Een belangrijk deel van de Breewegs-gronden zijn terug te voeren tot de bezittingen van Beatrix van Mereheim in de 14e eeuw. Middels een latere schenking zijn deze goederen aan de hertog van Gelder gekomen, die zijn persoonlijke bezittingen in de streek aan burgers en riddermatigen in leen uitgaf.

Het was de derde generatie dat de boerderij op de dochter(s) werd doorgegeven. De pachthof was immers afkomstig van Cathatina's vader, Christoffer Roeders, Arntszoon. In 1506 stond der hof op Breijwegh op naam van Aert Roeders. Ook toen al met de bijbehorende goederen te Herten en Linne. In 1522 erfde zijn zoon Christoffer de boerderij. (RHCL: 16.1117 archief Kasteel Baarlo, inv. nr. 19.)

Vermoedelijk was de Breewegshof bij de erfdeling onder de kinderen Van Wessem in eerste instantie in onverdeeld bezit toegevallen aan de dochters Maria (x Adam van tZevel) en Anna (x Anthon Slicher). Catharina van tZevel, dochter van eerstgenoemd echtpaar trouwde voor 1606 met Isaac Slieger (Schlicher enz.). De derde in lijn was dan kleinzoon Abraham Sleigher, koopman te Maastricht.

In de familie Van Wessem, en aanverwanten, blijkt het gangbaar te zijn geweest om de goederen telkens op twee loten over te dragen. Dat zien we ook bij de vererving van andere boerderijen en huizen. Dat hield natuurlijk de familieband in stand, maar was op den duur minder werkbaar. Tegen het einde van de 17e eeuw werden de goederen voor en na verkocht. De belangen der nakomelingen lagen ondertussen elders.

In 1614 werd het leengoed de hof Breyweg (misschien om die reden) in twee afzonderlijke lenen gesplitst. De ene helft op naam van Haar Schlicher en vrouw Catharina van tZevel, en de wederhelft aan de heren Elias Decxeel en Francois de Wulff. Deze helft werd terstond doorverkocht, namelijk voor 2/3 aan Christoffel Hoeufft en voor het resterende derde deel aan Philip van Ophoven.

Deze gegevens stammen uit een afschrift van een kleine eeuw later. Voornoemde personen komen we ook in een tijdeigen document tegen, namelijk het overdrachtsregister van Roermond. Daaruit blijkt tussen partijen een min of meer gelijke relatie te liggen met de herberg In De Gouden Leeuw op de Swamakerstraat. (RHCL: 16.0674 archief Michiels van Kessenich, inv.nr. 1650; GAR: archief Hoofdgerecht Roermond, inv.nr. 313.)




























|_____
Voorideitekstivanihetigedicht: klikiopideiprentihiernaast.

Handelaren in kanonnen

De kinderen van Stoffer van Wessem en Catharina Cremers hadden hun geboortestreek verlaten. De zoons Hendrick en Gerard werden in juni 1569 als gevolg van hun deelname aan de beeldenstorm voor eeuwig uit de bisschopsstad verbannen. Weldra zouden de overigen, de een na de ander, hen volgen. Niet zozeer uit godsdienstzin, maar elders was in de groeiende koopvaardij goed geld te verdienen. De erfgoederen in Roermond, in de vrijheerlijkheid Daelenbroek en het land van Montfort werden door opeenvolgende rentmeesters beheerd.

Leden van de familie Schlicher uit Aken hadden eveneens hun geboortestad verlaten om in Holland handel te drijven. Kooplieden waren gewend om te reizen en overal nieuwe connecties aan te gaan. In de evangelische kringen uit die tijd waren bijbelse namen, vooral uit het oude testament wijd verbreid en komen veelvuldig onder de zonen van deze protestantse families voor.

Op 19 juni 1614 deed Isaack Sligher (e.v. Catharina van tZevelt) afstand van de helft van genoemd huis op de Swamakerstraat t.g.v. zijn oom Anton Sligher te Amsterdam. De andere helft van voornoemd huis stond al op naam van de heren Elias van Geel en Franshois de Wulff. Hun zaakgelastigde verkocht met mandaat van beide partijen het hele huis aan Christoffel Hoeufft en Philips van Ophoven.

Elias van Geel, koopman te Amsterdam, dreef zijn handel in de wapen-industrie met de verkoop van kanonnen aan diverse overheden, evenals Dirck Hoeufft te Dordrecht, broer van Christoffel. Voornoemde Anthon Slicher (1558-1623) was in eerste huwelijk (1588) getrouwd met Anna van Wessem en in tweede huwelijk (1599) met Janneke de Wolf uit Haarlem. Ook hij verdiende zijn geld o.a. met een kopermolen buiten Amsterdam. Familiale en zakelijke contacten waren hier nauw met elkaar verweven.

Geel en de Wolf blijken volgens de leenboeken geen vreemden te zijn. Beide kooplieden waren getrouwd met de dochters van Anthon uit diens eerste huwelijk met Anna van Wessem. Elias van Geel was getrouwd met dochter Catharina, en Francois de Wolff met Geertruyt Slicher. Van laatstgenoemd echtpaar blijkt zelfs een bruylofs-ghedicht in drukvorm te zijn verschenen bij gelegenheid van hun huwelijk in april 1612 te Amsterdam. Twee jaar later verhuisde het paar naar Aken. Van daaruit werd alsnog afgezien van de erfgoederen in en buiten Roermond.

Epitalamivm Of Bruylofs-ghedicht, Ter eeren vanden Eerentfesten ende vromen Iongman, Francoys de Wolf. Ende de Eerbare ende deughd-rijcke Ionghe Dochter, Geertrvyt Slicher. Versamelt inden Huwelicken staet den 10. April, 1612. - T’Amstelredam, Ghedruckt By Cornelis Fransz. Boeck drucker, woonende in Pieter Iacobs steech. 1612. (Bruilofts-gedicht in 7 strofen van 12 regels.) (Foto en tekst: Faculteit der Wetenschappen Universiteit Amsterdam, werkgroep onder redactie van P.J.Verkruijsse; © Koninklijke Bibliotheek, Den Haag: 853 A 121.) Voor eerdere pogingen het echtpaar te identificeren, zie:
http://cf.hum.uva.nl/bookmaster/fransz/archivalia_gheselius.htm

Opdeling in twee lenen
















 

 























































Bij de verheffing van een leengoed werd door de nieuwe hulder naast een vast bedrag, hier 15 goudguldens, de eed van trouw afgelegd. De leenman beloofde in tijden van nood zijn leenheer, hier de koning van Spanje als hertog van Gelder, te hulp te schieten. In werkelijkheid bleek deze belofte een lege formule te zijn, die werd afgelegd in de handen van de kanselier van het Gelders Hof, voorheen gevestigd te Gelder, maar ondertussen te Roermond zetelend.

Zoals hierboven kort genoemd werd, dienden de erven Van Wessem met hun handel in oorlogstuig eerder de jonge Republiek, dan hun landsheer in het verre Spanje. De kanonnen werden per schip naar het noorden richting Zweden vervoerd, danwel over de Rijn naar landsheren in oorlog.

Van Geel en consorten wisten in 1618 van plaatselijke vorsten toestemming te krijgen, om tolvrij over de Wezer te passeren met hun schepen, beladen met 500 stukken geschut en kogels. Het jaar daarop verwierf hij namens zijn compagnie van de keurvorst van Keulen het monopolie op de uitvoer van geschut uit Waldeck en Westfalen. Dit alles terzijde, want zijn belangen in stad en streek alhier had hij ondertussen aan familieleden overgedaan. (Resolutien der Staten Generaal, deel 3-NR.)

In oktober 1605 verzocht Isaack Sleicher vanuit zijn woonplaats Stolberg aan Philips van Ophoven om zijn zaken hier te lande te regelen. Hij behoorde tot de Kupfermeister die vanuit Aken daarheen waren getrokken en bloeiende werkplaatsen van oorlogsmaterieel wisten op te zetten.

Een half jaar later namen Isaack en vrouw Catharina de ouderlijke goederen in de stad over, te weten het halve huis In de Gouden Leeuw op de Swalmerstrat en de helft van anderhalf huis op de hoek van de St. Jansstraat aldaar. (Overdrachten te Roermond uit GAR: Archief Hoofdgerecht inv.nr. 313.)

In januari 1613 werden zaken binnen en buiten de stad geregeld. De 23e droeg Anthon Sleicher, koopman te Amsterdam, al zijn rechten op de Breewegshof, afkomstig van Isaack, over op diens broer Abram. Daarop verzocht Abram zijn broer deze rechten namens hem te verkopen.

Anthon was een volle neef van de broers, maar middels zijn eerste huwelijk met Anna van Wessem een aangetrouwde oom van Isaack. Nogmaals, familiale en zakelijke banden waren nauw met elkaar verweven.

Isaack zou zich onrechtmatig eigenaar noemen van meerdere erfgoederen zowel binnen de stad (zie boven), alsook in het ambt Montfort (met name te Linne) en onder Daelenbroeck (lees: Herten). In de overdrachten van Roermond (dd. 24 januari) is sprake van beslag op deze goederen door Anthon Slicher. (Gegevens leenakten: RHCL, 01.004 Archief Hof van Gelder te Roermond, inv.nrs 1060-1093.)

Daarop maakte neef Stoffer Hoeufft weer bezwaar en beweerde dat deze goederen te Roermond niet eens aan Isaack toekwamen. In juni 1614 deed deze afstand van zijn aanspraken op De Gouden Leeuw ten gunste van zijn neef. Het huis werd daarop door diens schoonzoons Elias van Geel en Francois de Wolf overgedragen aan hun "neef" Stoffer Hoeufft c.s. die het huis eerder dit jaar al had doorverkocht.

Wat betreft de Breewegshof hield Isaack voet bij stuk. Met Catharina en Gertrudis, dochters uit het eerste huwelijk van zijn neef Anthon Slicher met Anna van Wessem, kwam men toen tot het besluit om het leengoed in twee afzonderlijke lenen te splitsen.

In het leenregister staat bij de verheffing in 1613 vermeld met betrekking tot (het inmiddels opgedeelde leen) de Breewegshof, dat Isaac het goed enkel als dominy utilis, ofwel vruchtgebruiker toekwam. (RHCL, 01.004 Archief Hof van Gelder te Roermond, inv.nr. 1084.)

In augustus 1614 stemde de leenkamer in met de opsplitsing van het leengoed in twee afzonderlijke delen. Isaack behield zijn helft als afzonderlijk leengoed, terwijl de andere helft voor de leenkamer eveneens als afzonderlijk leengoed overging op Christoffel Hoeufft (voor 2/3) en Philip Soetermans (voor 1/3), rentmeester van de familie in Roermond en omgeving.

Het voordeel voor de leenheer was dat uit beide delen afzonderlijk bij verheffing de gebruikelijke som van 15 goudguldens werd betaald. Dat was al in juli 1619 het geval, toen Catharina van tZevel "den halven hoff op den Breedenwegh" middels haar hulder in leen opdroeg na overlijden van haar man. Tegelijkertijd verkocht zij haar huis in de St. Jansstraat aan Philips van Soetermans, alias van Ophoven. Zij deed dat vanuit haar woning in de voorstad van Mazieres, Frankrijk.

In 1649 werd het deel van Soetermans in leen opgedragen door Luffrid van Oosterwick c.s., schoonzoon van Hoeufft. Omdat hij in Emmerick woonde en werkte, werd hij bij de leenverheffing vertegenwoordigd door zijn hulder Johan Engels. Een brief hierover, gericht aan Engels, is eveneens bewaard gebleven en bevindt zich in een archief van de familie van Hardenbroek te Utrecht.

Ook Catharina, toch alweer 30 jaar weduwe van wijlen Isaacq Sleicher, liet zich twee maanden later vertegenwoordigen door haar hulder Lenart Spee. (RHCL te Maastricht, 01.004: archief Hof van Gelder te Roermond, inv.nr. 1064.)

Philip Soetermans alias van Ophoven komen we geregeld tegen als zaakwaarnemer van de families Hoeufft, van Wessem en Beeck, zowel wat betreft diens bezittingen in als buiten de stad. In 1714 was hij zelfs compagnon van Hoeufft, zowel bij de aankoop van het huis op de Swamakerstraat, alsook bij de halve eigendom van de hof Breyweg te Linne.

Toch waren de aspiraties van Philip te hoog gegrepen. Hij deed meer aankopen dan hij uit zijn beurs kon betalen. Zijn derde deel van de halve pachthof te Linne was door zijn erfgenamen in onderpand gegeven aan de weduwe Marie in de Karre, ofwel Jan van Loesen, beiden woonachtig in de Brugstraat te Roermond. (RHCL te Maastricht, 016.0674: archief Michiels van Kessenich, inv.nr. 1650.)













































































|_____
Beeckerhof te Roer

Gelderse Leenboeken

In de leenboeken van de leengriffier van het Hof van Gelder te Roermond staan de leenverheffingen door de opeenvolgende eigenaren vermeld.

De opsplitsing in twee afzonderlijke lenen heeft voor de pachter op de Breewegshof waarschijnlijk geen gevolgen gehad in de bedrijfsvoering. Bij een beschrijving van de boerderij in december 1658 blijkt er van opsplitsing der landerijen geen sprake te zijn. Het stuk werd door de eigenaars van beide delen te Emmerick ondertekend. (RHCLte Maastricht, 016.0674: archief Michiels van Kessenich, inv.nr. 1650.)

De Breewegshof was belast met een erfpacht van 4 malder weit, 14 malder rogge, 18 malder haver en met 5 overlandse Kurfurstliche Rheinsgulden aan het huis Montfort, jaarlijks te leveren op Sint Andries. Over de halfwinning van de boerderij worden we ingelicht middels het pachtcontract uit 1695 tussen de koning van Engeland enerzijds en het echtpaar Reijner Neven en Margriet Janssen als de nieuwe pachters. (Zie vorige noot.)

In april 1616 verpachtte Christoffer Hoeufft (1575-1638) zijn deel van de hof aan Jan Phoetten of Potten en vrouw Maria voor de duur van zes jaar volgens de overeenkomst uit 1612, buiten een vet kalf en een vet lam.

In 1631 werd voornoemde cijns (voor wat betreft het deel van Hoeufft) afgerekend tussen Engelbert van Offenbeeck, rentmeester van het ambt Montfort, en Jan Poeten over de afgelopen 13 jaar. Voor elk jaar gerekend een totaal van 4 malder rogge, 4 malder en 4 vat haver, 1 malder weit en 2/3 deel van 3 goudguldens. Het malder rogge kon met 12 gulden betaald worden en de haver met 6½ gulden per malder.

Johan Putten komen we in die tijd (1619) ook in Berg tegen, wanneer de weduwe Nees Horst laat weten, dat zij aan hem een half bunder land op Hoosden in bruikleen heeft gegeven in ruil voor gemaakte schulden. (Utrechts Archief: archief Familie van Hardenbroek, inv.nr. 4-2; met dank aan dhr. J. van Meerwijk, Utrecht.)

Na overlijden van Hoeufft ging zijn deel in de landerijen over op zijn dochter Anna, in huwelijk met Luffridt van Oisterwijck, schepen te Emmerick.

In die tijd werd het beheer van meerdere pachthoven uit het omvangrijke familiebezit in en buiten Roermond waargenomen door Jan Engels, burger te Roermond. Wij kennen hem als zodanig als opvolger van Philip van Ophoven, alias Soetermans.

De wederhelft van het leen Breijweghshoff stond toen (1658) op naam van Abraham Schlicher, koopman te Maastricht, uit erfenis van zijn ouders. Volgens de burgerboeken van Maastricht was hij omstreeks 1613/14 geboren in de Franse plaats Maisieres. Deze plaatsnaam komt vooral in Noord-Frankrijk meerdere keren voor. Het meest komt hiervoor in aanmerking Mazieres-les-Metz. In Metz is zijn oom Stoffer Hoeufft werkzaam geweest als secretaris van de koning van Frankrijk.

In augustus 1645 werd aan Abraham Sleighers het poorterschap van de Maasstad verleend, als lid van het gewanmaeckers ambacht.

In juli 1649 schrijft Luffridt vanuit Emmerick een brief naar Engels over de goede ontvangst van de leenbrief van de boerderij en gaat akkoord dat Engels als hulder namens Oisterwijck en vrouw en hun mitgedelinge (mede-eigenaren) het leengoed zal verheffen en ontvangen. De gemaakte kosten hierover zouden later verrekend worden.

Verder blijkt uit dit schrijven, dat zijn schoonvader Christoffer Hoeufft zaliger, jaren geleden een nieuw pachtcontract met de halfman op de boerderij had afgesloten, terwijl hij toch slechts 2/3 deel van de halve hof bezat!

Letterlijk schrijft hij: "Oock gelieve U.L. (J. Engels) den halfman op den hoff Bredenwech in onsen naeme te seggen, dat hij volgens de pachtbrief van de pacht, die hij mit ons vaeder Christoffer Hoefft sal. voor lange tijt gemaeckt heeft, de verckens mit ons op den voorss. hoff stellen, ende oock aen ons van de beesten boter leveren moet, want hetselve moet hij doen volgens den pachtbrief hierboven verhaelt." (Utrechts Archief: archief Familie van Hardenbroek, inv.nr. 12; met dank aan dhr. J. van Meerwijk, Utrecht.)

Terloops vroeg Luffridt nog naar het adres van neef Hans Adam van Wassenbergh in de stad. (Beiden bezaten het onverdeelde bezit van de boerderij Beeckerhof te Roer en een nog niet met name bekende boerderij te Vlodrop.)

In maart 1681 werd het deel van Hoeufft in de Breyweghof beleend door Reiner Vorstermans als hulder namens Anna Maria van Oosterwijck, na overlijden van haar vader. (Er staat: "haar broer".) Sinds de aankoop in 1614 van dit deel door haar grootvader was het alweer de derde generatie. De familiebanden met de eigenaars van de andere helft waren dus al meer verwijderd.



Domeingoed van de koning

In juli 1693 blijkt dat beide helften van de Breyweghof waren overgedragen ("geabandonneerd") aan Willem van Oranje, koning van Groot-Brittannie, prins van Oranje, in zijn rol als heer van Montfort. Hier te lande staat hij bekend als stadhouder Willem III.

Bij de overdracht van het ambt Montfort in 1653 verwierf de prins van Oranje de Domeingoederen als zijn persoonlijke bezittingen. Hieronder vielen toen o.a. het Steenhuis te Lerop, het huis Frimersum, de Borgshof te Posterholt en de voorhof van het kasteel Montfort. Veertig jaar later werd de Breewegshof dus aan dit rijtje toegevoegd.

Verderop in het verlengde van de Breewegshof lag de boerderij op gen Lillart, eveneens een Gelders leengoed. Hiervan kwamen zo'n 18 morgen, het deel van Geurd Cals, in handen van de heer van Montfort. Van het huis Lillart was toen geen sprake meer.

Aan de overdracht van de Breewegshof aan de prins van Oranje als heer van Montfort blijkt nog het een en ander te zijn voorafgegaan. Het dingregister van die tijd, dat overigens niet erg scheutig is in details en achtergronden, maakt gewag van een schuldvordering door Matthijs Vernick van Thoor uit Roermond. Volgens slot van rekening uit juli 1684 blijken de heren Hoeufft, Fagel, Joris en consorten hem nog ruim 882 gulden schuldig te zijn. Tijdens de zittingen blijkt daar nog een schuld van 427 gulden bij te komen. De drie heren lieten niets van zich horen. De eerste melding vond plaats op de zitting van 16 januari 1691, en vervolgens kwam de zaak met tussenpozen van telkens twee weken opnieuw aan de orde. Uiteindelijk werd half mei de zaak beslist ten gunste van de schuldeiser en ten nadeel van "de heren bezitteren van Schrover- en Breywegshoven".

Welke personen achter bovenstaande namen schuilgaan is niet duidelijk. Na het overlijden van Christoffer Hoeufft, koopman te Dordrecht, waren het alleen zijn dochters die aandeel hadden in de boerderij. Mogelijk gaat het om Daniel Hoeufft te Keulen in verband met de Schroverhof. Fagel zou een lid kunnen zijn van de gelijknamige Amsterdamse familie, afkomstig uit Antwerpen. Ik noem hier Nicolaes Fagel, burgemeester van Nijmegen, of diens zoon Frans. Zij waren in elk geval tijdgenoten. Waarschijnlijk was hun aandeel middels aankoop verworven. Enige verwantschap met de vorige eigenaars is (nog) niet aangetoond. Met dhr. Joris werd mogelijk Rochus Joris, dan wel diens vader Matthis bedoeld, beiden burgers en inwoners van Roermond. (RHCL te Maastricht 01.017: archief schepenbank Linne, inv.nr. 5 dingregister 1688-1710.)

In april 1701 werden beide helften van de Breewegshof opnieuw verheven door de rentmeester van het ambt Montfort als hulder van de koning van Engeland. Dat gebeurde telkens met een betaling van 15 goudgulden (voor elk deel) aan de leenheer. In die hoedanigheid was de koning van Engeland, als heer van Montfort, dus een leenman van de koning van Spanje, als hertog van Gelder.

In februari 1696 werd tussen die van Linne en Herten een meting gehouden, waaruit volgde dat de prins van Oranje onder Merum nog 2 percelen had ter grootte van 816 roeden (zo'n 175 are). Samen met diens goederen van de Schruyver Hoff, kwam dat neer op bijna 30 morgen land en beemd, merendeels gelegen op de Schroef. (GAR, archief Heerlijkheid Dalenbroek, inv.nr. 316 fol. 3 en 88.)

De zogenoemde Schroeverweg vormde vanouds de limiet tussen Herten en Linne, tussen de heerlijkheid Daelenbroek en het ambt Montfort en liep vanaf de Maasoever in een grote bocht noordwaarts naar de Gulickerweg.


3 Europese vorsten dingen om de hof Breyweg te Linne.

Na het overlijden van Willem van Oranje, koning van Engeland, dongen liefst drie Europese vorsten naar het bezit van de boerderij Breyweg te Linne. Prins Wilhelm Hyacinth van Nassau-Siegen was als volle neef van de overleden koning diens naaste erfgenaam. Frederik, keurvorst van Brandenburg en sinds kort ook koning in Pruisen, was hem evenwel te vlug af geweest doordat hij zijn vertegenwoordiger Caspar Wilhelm van Forel al in mei 1702 de eed van trouw liet vernieuwen voor de leenkamer van het vorstendom Gelder, twee maanden na het overlijden van Willem III.

Wilhelm Hyacinth volgde een maand later middels de licentiaat Adam Francis van Hillen als zijn hulder. Hij pakte het grondiger aan door zowel het ambt Montfort in zijn geheel als leen te verheffen, alsook de twee helften van het leen Breewegshof en het leen der tienden van Venray. Ondanks zijn gunstige uitgangspositie maakte hij uiteindelijk de minste kans: het politieke klimaat zat hem tegen.

Een bijkomstigheid: Francois de Nassau, de vader van Wilhelm Hyacinth, woonde van eind 1680 tot zijn overlijden eind 1699 in Roermond als gouverneur van de Koning van Spanje.

Johan Willem Friso van Nassau-Dietz (1687-1711), stadhouder van Friesland was in het testament van de overleden koning aangewezen als diens erfgenaam. Zodoende zou deze hem opvolgen als stadhouder in de Lage Landen aan de Noordzee. Hij reageerde nogal laat. Pas eind 1703 liet de erfstadhouder van Friesland het leen verheffen door zijn hulder, raadsheer George Hartzich. (RHCL te Maastricht, 16.0674: archief Michiels van Kessenich, inv.nr. 1650.)

Uiteindelijk was het Friedrich Wilhelm I (1688-1740), die in 1713 zijn vader was opgevolgd als koning van Pruisen, die het ambt Montfort op persoonlijke titel verwierf en daarmee ook de Domeingoederen, zoals het Huis en de heerlijkheid Montfort, het Steenhuis te Lerop en de hof Breedeweg te Linne.

Toch heeft het nog jaren geduurd, voordat deze overdracht werkelijkheid was. Nog twee keer werden beide lenen, die samen de Breewegshof vormden, beleend door voornoemde hulder. In november 1717 namens Willem Karel Hendrik Friso, prins van Oranje Nassau (1711-1751), de latere stadhouder Willem IV. En tien jaar later, in maart 1728, nog eens namens de prins en deze keer ook namens diens zuster prinses Anna Charlotte Amalia (1710-1777). Beiden waren toen nog minderjarig! (RHCL te Maastricht, 01.013 Archief Hof van Gelder te Venlo, inv.nrs 961 en 963.)

Voor Gerard van Laer, rentmeester van het ambt Montfort, was de zaak al in 1715 beklonken. In mei van dat jaar maakte hij opmerkingen over de landmeter Anthoin van der Crabben, wegens diens werk in de gemeente. Daarbij liet hij weten, dat hij weliswaar akkoord ging met diens opmeting van de Schroever gronden, van de Breeweghshof en van de bezittingen op het Lillart, alles op naam van Zijne Majesteit de koning van Pruisen. Wat betreft de Rulart merkte hij op, dat de grond vrij was van landschat. (RHCL te Maastricht, 01.017: archief schepenbank van Linne, inv.nr. 9.)

De nieuwe staatkundige verhoudingen na de Spaanse Successie-Oorlog kwamen erop neer dat de souvereiniteit van de Spaanse koning voor dit deel van het Overkwartier van Gelder overging op de Staten Generaal. De koning van Pruissen verwierf de heerlijkheid Montfort, als erfgenaam van de in 1702 overleden prins van Oranje. Daarmee werd de koning dus in feite leenman van de Republiek. Voortaan werd het leen Breewegshof verheven voor het Hof te Venlo. Roermond viel toe aan de Oostenrijkse keizer als nieuwe hertog van Gelder.

Nadat de koning van Pruisen definitief in het bezit was gekomen van het ambt Montfort met al zijn gerechtigheden en het persoonlijke eigendom der Domeingoederen, werd opdracht gegeven deze goederen uitgebreid in kaart te brengen. (RHCL, archief Michiels van Kessenich/Ambt Montfort, inv.nr. 1649. Foto: Jo Schreurs, Herten.)

In deze atlas uit 1742 staan derhalve gedetailleerde platen van de laathof Lerop, van het dorp Berg, van het kasteel Montfort en van het dorp Linne met de Breewegshof. Meerdere percelen lagen verspreid in de gemeente, waardoor eveneens het hele dorp in kaart werd gebracht. (Het overige akkerland werd evenwel naar de luimen van de cartograaf ingetekend.)

Een kladje in het archief van de schepenbank van Herten laat zien hoeveel land de koning van Pruisen daar in bezit had. Jacob Janssen, Lennaert Stroucken en Poulus Reyners hadden in 1750 voor de duur van 8 jaar bij elkaar zo'n 13 à 14 morgen land in pacht genomen, de een wat meer, de ander wat minder. De pacht werd in natura betaald met rogge, gerst en boekweit. Lennaert Mulleners had voor 13 pattacons een oude baand in pacht, die hij tot land had gebroken. (GAR, Archief Heerlijkheid Dalenbroek, inv.nr. 246.)

Hendrick Ruylkens, de halfman van den Coninghs Hoff te Linne, had nog eens 15 morgen akkerland onder de ploeg, als onderdeel van de Breewegs-pacht. Rulkens was omstreeks 1725 getrouwd met Helena van de Venne. De pachterse stierf in november 1777, vijftien jaar na het overlijden van haar man.

Een Oude Pachtzedel

Met ingang van Pasen 1695 werd het nieuw verworven Domeingoed door de rentmeester van het ambt Montfort namens de koning van Engeland verpacht aan het echtpaar Reijner Neven en Margriet Janssen voor de duur van 10 jaar.

De pacht werd gesloten tegen een jaarlijkse levering van 12 malder rogge, 12 malder gerst, 9 malder boekweit, 3 malder spelt, 3 malder haver en 1 malder wettarwe en 16 rijksdaalders aan weidegeld.

Bij de aanvang bestond het veebestand op de hof uit 1 hengst en 2 merries, 5 melkgevende koeien, 2 dragende vaarsen, 3 rinder, 2 kalveren, een x-aantal schapen (niet ingevuld) en 8 overjarige varkens, komende van beide partijen half om half. Zo zou het ook gaan bij het beëindigen van de pacht. Dan zou de boer het vee scheiden in twee delen, waarvan de heer dan de eerste keus had.

Jaarlijks zou de boer minstens 2 of 3 kalveren trekken en in de winter nog 4 of 5 varkens "op den troogh" houden. Van elke kreem zou hij zeker 3 baggen trekken, waarvoor hij 3 vaten kreemvoer mocht hebben, half gerst en half boekweit, of slechte erwten.

Ook zou hij ruim een week voor de Meromsen Mert de varkens altijd zetten en tekenen die afgedeeld werden, waarvan Vostermans de rentmeester de keus had om namens de heer te verkopen. De beesten die niet verkocht werden, mochten na de markt nog 2 of 3 weken op de hof blijven.

Jaarlijks zou hij 500 schoven busselen om de daken te onderhouden. Verder zou hij jaarlijks 10 of 12 diensten verrichten voor de rentmeester op het huis Montfort of aan de batten.

Mocht de hof afbranden door schuld van de pachter of zijn huisgezin, dan zal dezen op diens kosten weer opgebouwd worden "soo goet en groot gehught op te timmeren als het eerste van te vooren was". (RHCL, Archief Michiels van Kessenich, inv.nr. 1655.)

Het echtpaar komen we niet in het kerkregister van Linne tegen als ouderpaar. Wel Johannes Neven (en vrouw Mechtel), die het pachtcontract als getuige ondertekende. De pachter was in november 1699 op zijn beurt aanwezig op het doopfeest van de kleine Lucia in het gezin van zijn broer (of zoon).


Twee keer een detail van de kadasterkaart omstreeks 1840: Linne, sectie C blad 1.

Pachters op de Breewegshof

Midden 18e eeuw woonde op de Breewegshof het kinderrijke gezin van Hendrick Rulkens (+1762) en Helena van de Venne (+1777). Het zal geen toeval zijn geweest het gezin Rulkens op de pachtboerderij aan te treffen. Beide families stonden bekend als ervaren pachters in de streek. Hendrick was mogelijk een zoon van Peter Rulkens en Helena Mols. In dit gezin trad in 1710 de toekomstige drost Van der Heijden op als peter toen de boreling Jacobus Ignatius Rulkens ten doop werd gehouden.

Hendrick Rulkens (1730-1783), de zoon van Breewegshof trouwde met Theresia Rullenraedt. Het jonge paar ging boeren op de Ploegshof van syndicus Fredericus Josephus Meyer (1701-1786). Zijn broer Ruth Rulkens (1727-1802), getrouwd met Catharina Rutten of Reuten, boerde eveneens in de Linnerweerd, op Heijstershof van de de familie Van der Vrecken.

De halfwin op de Breewegshof ging kort na het overlijden van de pachter in 1762 over op diens schoonzoon Herman Aeben, in mei 1765 getrouwd met de dochter Anna Rulkens (1737-1766). De vrouw stierf echter in februari daaropvolgend en Herman hertrouwde met Catharina Cuijpers. De aanwezigheid van Paulus de Partz, landscholtis van het ambt Montfort, in november 1771 bij de doop van dochtertje Maria Theresia, geeft aan dat de pachtverhouding toen al bestond.

Kort daarvoor in mei 1769 werd de definitieve verkoop van het ambt Montfort, met alle daartoe behorende goederen en rechten bezegeld door de koning van Pruisen aan de toen nog minderjarige Willem V prins van Oranje. Voor de pachters op de Domeingoederen veranderde daarmee weinig of niets, omdat zij vooral van doen hadden met de rentmeester van de Domeinen.

Eind 18e eeuw woonde Herman Aeben nog steeds als pachter op de Breewegshof. Uit zijn tweede huwelijk werden acht kinderen geboren, waarvan er vier nog voor de leeftijd van meerderjarigheid stierven. De overige vier waren achtereenvolgens Anna Catharina (1768-1810), de oudste, Henricus (1775), Willemina (1777-1803) en Anna Christina (1779).

Herman (1737-1801) was waarschijnlijk geboortig van Echt als zoon van Petrus Aeben en Wilhelmina Smeets. Zijn vrouw Catharina was hem in januari 1789 in het graf voorgegaan. Bij zijn overlijden in maart 1801 staat vermeld, dat Herman toen in de Kerkstraat woonde. Dat zou betekenen dat de pacht sinds kort op anderen was overgegaan.

Bij de volkstelling van 1796 woonde de weduwnaar nog op de Breewegshof met zoon Hendrick en dochter Jacomina(!), verder drie knechten en twee meiden. Dochter Catrina Aaben woonde toen in het dorp. Zij was getrouwd met Christoffel Corsten, adjoin municipal, wat zoiets betekent als loco-burgemeester.

Afbeelding boven:
Foto-archief H.V.R.




|_____
Stoomboot in de Maas
bij Roermond 1851.
GAR beeldarchief A43_1



































































|_____
Zie de verzamelkaart van de Breewegs-gronden.

Jean Louis Baudrihaye

De komst van de Fransen was tevens het einde van de leenverhouding. De Domeingoederen in het voormalige ambt Montfort vielen toe aan de staat. Naderhand was dat het Koninkrijk der Nederlanden. Rond 1820 werden deze goederen voor en na verkocht. In juli 1828 ging de Breewegshof met 17 bunder land over op een nieuwe eigenaar, Jean Louis Baudrihaye.

Jean Louis Baudrihaye (1791-1875), schipper uit Luik (Quai de Saint Leonard), trouwde in april 1820 met de koopmansdochter Maria G.C. van Wylick uit Kessel (1795-1847). Het jonge paar vestigde zich in Roermond, centraal gelegen tussen de Maassteden Luik en Venlo, waar hun 7 kinderen werden geboren. Het tweede kind stierf kort na de geboorte; bleven Marie, Louis, Caroline, Pauline, Julie en Victor.

Al in maart 1824 hd hij De Zwaan in de Voorstad aan de dijkweg naar de Rode Brug gekocht, bestaande uit huis met stalling, pakhuis en twee moestuinen. De ondernemer had tevens een bergplaats of pakhuis aan de Kraanpoort en een huis met smederij en pakhuis in de Ezelstraat. Het was in die tijd dat Roermond bezig was zich te ontdoen van zijn stadswallen, om de blik naar de toekomst te verruimen. (GAR: archief notaris C. Guillon, inv.nr. 60-245: opmaak inventaris juli 1847.)

De hout- en kolenhandelaar Baudrihay bezat verder een zeepziederij en een blauwververij. Ondertussen had hij zich ook in de Roermondse gemeente-politiek genesteld, aanvankelijk als raadslid, en daarna ook als schepen (Belgische Periode) en wethouder. Tevens bekleedde hij nog enkele maatschappelijke functies, zoals vice-president van de Kamer van Koophandel.

In 1856 startte hij met anderen een lijndienst over de Maas tussen de steden Luik, Maastricht, Roermond en Venlo. Wegens de lage waterstanden in die tijd, veroorzaakt door afwatering via de Zuid-Willemsvaart, was men binnen twee jaar alweer genoodzaakt hiermee te stoppen. Men ging toen verder met de stoomboot-dienst tussen Roermond en Rotterdam vv voor het slepen van schepen, waarvoor al in 1854 toestemming was verkregen.


Goederen van Baudrihaye in Roermond anno 1847: linsboven het huis De Zwaan aan het Kruis in de Voorstad;
beneden het huis in de Ezelstraat; grote kaart links de bergplaats aan de Kraanpoort,
rechts de huizen in de Swamakerstraat: H=huis, T=tuin, G=gebouw, Be=bergplaats, Bl=blauwververij.

Zijn vrouw was in april 1847 gestorven. De nalatenschap liet een veelvoud zien aan onroerend goed verspreid gelegen in en om Roermond. Het gezin woonde toen in hun huis aan het begin van de Swamakerstraat, gekocht van de weduwe Joseph Janssens. De woning daar tegenover stond al in 1840 op hun naam en blijkt afkomstig te zijn van Maria van Wylick. Verder waren er nog een boerderij Sterrebosch in Neer, vele hectaren dennebos onder Nunhem, de Leukenshoeve met 35 bunders land en bos in Roggel, de Leutert, ook aldaar, en meer dan 40 bunders dennenbos te Kessel, deels uit erfenis. (GAR Memories van Successie Roermond: dd. 14-4-1847.)

En dan was er nog die boerderij te Linne, die het echtpaar al vroeg verworven had: De Breewegshof, ruim 25 bunders met akker- en weiland, een dennenbos op de Hobert en natuurlijk het Vreeveld achter de boerderij, ruim 16 bunders groot.

Dan waren er nog de kleinere stukken op De Struyk tusen Linne en Montfort aan de weg naar Sint-Joost. De gemeente had de heidegrond in 200 kleinere percelen (van 24 are) opgedeeld en bij openbare verkoop verkocht. Het waren vooral de plaatselijke boeren die hiervan profiteerden.

Mogelijk op aandringen van de kinderen werd besloten tot een verdeling der goederen. Dat vond zijn beslag in januari 1870. Jean Louis Baudrihaye, toen nog wethouder en aannemer der publieke werken in de gemeente behield het grote huis in de Swamakerstraat, de Leukerhof en de bouwhof te Linne. In april verkocht hij de Breewegshof met 22 hectare land voor de geschatte waarde van 18.300 gulden aan zijn dochter Caroline Baudrihaye, in september 1859 getrouwd met Francois Mativa (1817-1881), koopman te Luik. Haar man stierf korte tijd na de aankoop van de boerderij te Linne.

In december 1871 maakte raadslid Baudrihaye zijn testament. Daarin vermaakte hij aan zijn dochter Caroline (1825-1886) o.a. de onverdeelde helft van de Leukenshof te Nunhem. Bij de boedelscheiding waren haar al het huis De Zwaan, de behuizing in het Ezelstraatje en de bergplaats op de werf toegevallen. (GAR afd. 1-4 Notariele archieven, standplaats 14: Notaris C.Guillon, inv.nrs 219-11, 220-40 en 228-100.)

Na het overlijden van hun vader werden de meeste goederen te koop aangeboden middels een openbare verkoop in De Gouden Leeuw, "om uit de verdeeldheid te geraken". De bouwhof te Linne hoorde niet daarbij; die hield de weduwe voorlopig nog aan zich.

Afbeelding boven:
Foto-archief H.V.R.























_____
Breewegshof.in.de 30er-jaren.van.de.vorige eeuw..Uit:.Zwerftochten door.ons.land:.Limburg.

Peter Sangers uit Herten

In september 1828 werd een pachtcontract afgesloten tussen de nieuwe eigenaar van de Breewegshof en het echtpaar Sangers uit Linne. De pacht zou ingaan komende Pasen voor de duur van 6 jaar. Bijde partijen konden de pacht halverwege opzeggen. De behuizing met de stallen, schuur, tuin en akkerland besloegen tesamen ruim 17 bunders verspreid gelegen in de gemeente. De goederen onder Herten werden niet meer genoemd. (GAR afd. 1-4 Notariele archieven, standplaats 12: Notaris F.W.Milliard, inv.nr.78-291.)

Peter Sangers (1752-1835) zelf kwam vermoedelijk uit Herten. Daar trouwde hij in april 1775 met de 21-jarige Anna Hillen uit Linne. Daarheen verhuisde het jonge stel en daar werden hun acht kinderen geboren. Het gezin woonde in hun huis aan de Hatestraat tot de pachting toe.

De pachter zou het huis "stofferen" met huisraad, graan, voeder, met tenminste 10 koeien en 75 schapen. Bij aanvang kreeg hij van de heer verpachter een paard, 2 koeien, 1 vaars, 1 kalf, 7 lammeren en schapen, 1 zeug met 6 jongen, alles ter waarde van 187 gulden. Bij het verlaten van de boerderij zou hij eenzelfde aantal achterlaten.

Jaarlijks diende hij 600 bossen stro te leveren voor het onderhoud van de daken. Ook zou hij dan het dekkersloon voor zijn rekening nemen. (De meeste boeren-bedoeningen waren evenals de grotere hoeven in de omgeving in die tijd nog voorzien van een strooien dak, dat jaarlijks vernieuwd diende te worden.) De grote herstellingen waren voor kosten van de verpachter als eigenaar van het goed, terwijl de pachter de vrachten daarvoor zou doen zonder extra loon.

Hij diende de heggen en sluitingen te onderhouden en gesloten te houden, de molshopen vullen, de sloten, graven en waterlopen minstens een- of tweemaal per jaar zuiveren en de schadelijke gewassen met wortel en al uitroeien. Verder werd verwacht dat hij de bomen van het ongedierte zou zuiveren en indien nodig nieuwe aanplanten. Daarvoor mocht hij de dode bomen voor eigen gebruik houden.

Bij het verlaten van de boerderij zou Sangers 1/3 van de grond braak laten liggen voor zijn opvolger. Het overige bouwland zou hij dan tijdig met "harde wintervruchten" inzaaien. Al het hooi, stro, kaf en mest diende op de hof te blijven. Hiervan mocht hij ook tijdens de pachtjaren niets doorverkopen of voor ander land gebruiken.

De pacht werd jaarlijks betaald met 100 gulden Nederlands geld ten huize van de verpachter; voor de eerste keer eind maart 1830. Daarnaast zou hij eind november de graanpacht leveren, te weten 74 mud 11 koppen en 5 maatjes, respectievelijk 1/3 in rogge, 1/3 in gerst en 1/3 in boekweit.

Waarschijnlijk werd de pacht ten halve gekeerd. De nieuwe boerin op de Brijdwegshof, Anna Hillen (1754-1829) stierf halverwege het eerst pachtjaar. Voor Sangers was dat meteen de reden om de boerderij bij eerstvolgende gelegenheid te verlaten. Peter Sangers stierf in januari 1835 in het huis van Ronckers op de Kerkstraat te Linne in de leeftijd van 81 jaar.

Jacob van der Loo (1775-1841) verhuisde in 1830 met vrouw en kinderen vanuit Vlodrop naar Linne. Er zijn geen aanwijzingen, dat het gezin eerst nog elders in de gemeente heeft gewoond alvorens zijn intrek te nemen op de Breewegshof. Jacob was in oktober 1808 getrouwd met de jongedochter Megteld Knoben (1784-1839). De vijf kinderen werkten na hun schooltijd mee op de boerderij en stonden vanaf hun 11e jaar als dienstknecht of -meid ingeschreven. Daarnaast had de pachter nog twee knechten voor het zwaardere werk in dienst.

Mogelijk dat de pacht ondertussen was overgenomen na het verstrijken van een periode van zes jaar. Toen kwam het gezin van Frans Aerts uit Horst hier wonen. Hij was getrouwd met Ida Rulkens uit Kessel. Aerts werd ook als pachter genoemd in de stukken van de eigenaar van de Breewegshof in 1847. Daaruit blijkt tevens, dat de boerderij voor de verpachter goed geld opleverde. (Gegevens uit de Bevolkingsregisters van Linne 19e eeuw, GA-Maasgouw.)

Een hoeve bekneld tussen wegen

De boerderij aan de Breeweg werd al in de 14e eeuw genoemd, gelegen aan diezelfde Breydenweeg vanuit het dorp Linne langs het Hobert naar de vlek Mimelaer, wat nu Montfort heet.

In de moderne tijd, toen oude verbindingswegen niet meer voldeden, raakte de boerderij bekneld tussen de kiezelweg van Maastricht naar Roermond (1845) en de nieuwe spoorweg (1865) aan de andere kant van de huisplaats. Bij die gelegenheid werd ook de Breyweghstraet heringericht tot kiezelweg naar Sint-Odiliënberg. Daarbij werd het kapelletje voor de boerderij verplaatst naar een stukje grond aan de overkant van de grote baan naar Maastricht.


Breijweg: detail verzamelplan kadaster gemeente Linne, midden 19e eeuw.
In het midden de
"ferme dite Breijweghshoof" met de "petite chapelle" aan de Breyenweghstraet.
De kiezelweg en de nog aan te leggen spoorweg staan er eveneens op ingetekend.
Onderliggende afbeelding: De Breewegshof volgens kadaster Ao 1857, getekend door landmeter P.C. Linssen. GAR beeldarchief C187.

De huisplaats en de naaste percelen werden deels onteigend, zowel in 1845 bij de aanleg van de kiezelweg als twee decennia later bij de aanleg van de spoorlijn. In de periode tot 1906 is niets bekend over enige aanbouw of verbouw van de boerderij. Van de kadastrale leggers van de voormalige gemeente Linne, ontbreekt het deel met de artikels 848 t/m 1524. Daaronder valt dus ook art. 1061 op naam van dochter Caroline Baudrihaye. Na haar overlijden in 1886 is de boerderij overgegaan op zoon François Mativa, rentenier te Luik.

De boerderij heeft altijd een eind weegs buiten het dorp gelegen. Met de aanleg van de nieuwe kiezelweg, die toch al ruim daarvoor gepland was, kwam de pachthoeve plotseling aan de doorgaande route van en naar het zuiden te liggen, de grote verbindingsweg tussen Maastricht en Nijmegen. Misschien dat toen ook het idee geboren werd om aan huis een herberg te beginnen, waarvan naderhand vaker sprake was.

De voormalige fabrikant uit Luik verkocht de boerderij met de bijbehorende landerijen in 1906 aan de gebroeders Willem en Peter Maassen en hun schoonbroer Andries Adams. Ieder was gerechtigd voor 1/3 deel. Mogelijk was Mativa al langer van plan om de boerderij te verkopen en zag hij het overlijden van de hoofdbewoner als een passende gelegenheid om zijn belangen in deze streek af te stoten.

Enkele jaren later gingen zij over tot een scheiding van de aangekochte goederen, waarbij Peter H. Maassen (1861-1833) o.a. de boerderij verwierf. Kort na zijn overlijden werd zijn aandeel in de Breewegsgronden opnieuw onder de erfgenamen opgedeeld.

































































Ten huize van burgemeester Meuwissen op de Breewegshof

Uit het volgende verloop van de elkaar opvolgende bewoners van de Breewegshof, blijkt dat de nieuwe eigenaars waarschijnlijk al uit hun jongensjaren bekend waren met de grote witte boederij tussen de spoorweg en de kiezelweg. De 19e-eeuwse bevolkingsregisters van de toenmalige gemeente Linne geven geen enkele houvast over de elkaar opvolgende pachters sedert 1830.

Aan de Breeweg stonden namelijk twee pachtboerderijen aan weerszijden van de weg. Buiten de onderhavige pachthoeve van de industrieel Baudrihaye stond iets verderop richting dorp de boerderij van de erven Pollardt op Paerlo. In sommige lijsten ontbreekt een duidelijke route door de gemeente, of zijn zelfs de straatnamen niet aangegeven.

Het is uiteindelijk een advertentie in de Maas- en Roerbode betreffende zekere boedelverkoop, die ons op het juiste spoor zet. In 1880 gingen de erfgenamen van Hendrikus Jacobus Meuwissen tot een veiling van vee en meubels op de Breewegshof. Het jaar daarvoor was hun moeder, de weduwe Meuwissen gestorven. Hun vader, de oud-burgemeester was al in augustus 1870 in de leeftijd van 68 jaar ten grave gedragen.

Soms eindigde een pachtovereenkomst onverwacht door het plotselinge overlijden van de boer. Een andere keer kondigde de opzegging zich al ruim tevoren aan. In dat geval werd er binnen de familie of naaste kennissenkring druk overleg gepleegd.

Een duidelijk voorbeeld hiervan is af te leiden uit de bewoningsgeschiedenis van de Breewegshof. De halfwin ging weliswaar niet over van vader op zoon (of dochter), maar de verwantschap tussen de elkaar opvolgende gezinnen is zeker geen toeval.

De pacht, door Jacob van der Loo begonnen, werd na zijn plotseling overlijden in 1841 overgenomen door de nog jonge (minderjarige) zoon Leonard. Pas in 1848 kwam hij eraan toe om te gaan trouwen met Anna, dochter van Willem Maessen en Gertrui Kuijpers, akkerlieden in de Linner Weerdt. Samen zullen zij nog twee keer de halfwin op de Breewegshof van telkens zes jaar hebben volgemaakt. Dan gaan ze het wat rustiger aandoen, om uiteindelijk in 1875 naar Grefrath te verhuizen.

Willem Maessen was geboortig van Steynenhof te Leeuwen als zoon van Hendrik Maessen en Maria Wijnen. Hij was in tweede huwelijk getrouwd met Maria Diels en boerde tot zijn levenseinde als pachter te Vlodrop. Zijn voorouders zaten van generatie op generatie op de grote pachtboerderijen in de streek. De lijn kan terug gevolgd worden tot de armenhof op Muggenbroek begin 17e eeuw. (Zie Jan Ruiten Onder den klockenslagh van Neel Leeuwen en Asenray.)

Omstreeks 1860 is Hendrik J. Meuwissen, voormalig burgemeester van Linne, op de boerderij aan de kiezelweg komen wonen. Meuwissen boerde toen nog verderop richting dorp aan de Breeweg. Hij was in 1828 getrouwd met Catharina Kuijpers, tante van genoemde Anna Maessen. Hendrik was een zoon van oud-burgemeester Reiner Meuwissen en gedurende een volle periode eerste burger in de gemeente.

Zoon Jacob H. Meuwissen was de derde in lijn uit de familie als burgemeester van Linne. Samen met zijn zus was hij op de boerderij blijven wonen. Enkele neven en nichten woonden bij hun oom en tante in als dienstpersoneel. Burgemeester Meuwissen stierf vrij plotseling in februari 1906. Het nieuws van zijn overlijden werd doorgebriefd naar dhr. Mativa te Luik. Bij deze gelegenheid ging de industrieel ertoe over zijn goederen te Linne te verkopen. (Foto: P.J.A. Nissen: Linne in oude ansichten deel 1.)

De Breewegshof met de bijbehorende landerijen werd nog datzelfde jaar verkocht aan de gebroeders Willem en Peter Maassen en schoonbroer Andreas Adams, molenaarszoon uit Herten. In april dat jaar werd ook al de nieuwe bewoner van de Breewegshof genoemd, zekere P.J. Strous uit Neer. Hij woonde al langer in Linne.

De gebroeders Maassen, ook wel als Maessen geschreven, waren geen vreemden van de vorige bewoners. Hun vader Joris Maessen was namelijk een broer van vrouw van der Loo, zoals is te zien in bijgaande stamboom. Tevens was Joris een volle neef van wijlen burgemeester Meuwissen. Beiden waren van moeders kant kleinzoons van het echtpaar Cuijpers-Engelen uit Linne. Zijdelingse verwantschap was er ook toen Hendrik Meuwissen het boerenbedrijf op de Breewegshof van Leo van der Loo overnam. In familiekring, of anders 's zondags na de Hoogmis, zullen deze opties wel eens besproken zijn.

Het gezin van Peter Strous heeft maar kort op de boerderij gewoond van 1906 tot 1910. In elk geval was hij in die jaren succesvol met zijn stierenfokkerij. Het jaar daarvoor waren de drie (schoon)broers overgegaan tot onderlinge verdeling van de Breewegshof goederen. Daarbij verwierf Peter Maassen (1861-1933) de boerderij en enig land, zoals de grote akker op het Vreeveld. Na zijn overlijden vond opnieuw een scheiding der goederen plaats. In 1944 stond de boerderij op naam van Jean Maessen.

(wordt vervolgd)


De Breewegshof aan de Bergerweg te Linne anno 2012

  Aanverwant artikel op deze website:
- woonhuis en zeepziederij van J.L. Baudrihaye in de Swalmerstraat Roermond.