Beeckenhof - Te Roer






 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Laatst bijgewerkt: 12-08-2014 © Jan Ruiten

BEECKENHOF TE ROER
Roerderhof: gemeente Roermond, buurtschap Roer, Hoflaan 14. (51° 10' 53,76 N - 5° 58' 56,67 O.)

In februari 1812 verwierf baron Henri Joseph van Kessenich, burgemeester van Roermond, de boerderij Roerhof voor het lieve bedrag van 17000 francs. Verkopers waren de kleinkinderen, tevens erfgenamen van Pierre Mathieu de Lom.
Michiels had zo'n tien jaar daarvoor het nabijgelegen kasteeltje Hattem, met bijbehorende pachtboerderij en zo'n 60 bunders land verworven. Daarnaast had hij ook goederen te Beesel. Zijn bezittingen aan deze kant van de stad zouden uiteindelijk een veelvoud vormen van het oorspronkelijke Roerderbos. In 1811 volgde de Jongenhof en in later jaren werd het grondbezit hier uitgebreid met de aankoop van het Steenhuis en Maartenshof, eveneens te Lerop.

Naast Rourbosch en Cruijsbroerenhof was er te Roer nog een derde pachtboerderij met zo’n 70 morgen land: de Roerderhof. Het is waarschijnlijk de oudste naam voor deze boerderij, maar komt als zodanig in de stukken niet vaak voor. In de 17e eeuw sprak men vooral van Beeckenhof, daarna van Wassenbergshof en vervolgens van Beltgenshof. Met de bijbehorende grond onder Herten en Lerop telde de boerderij toch al gauw zo’n 30 ha.

Bij de verkoop in februari 1812 door de erfgenamen Lom werd de Roerhoff met haar gronden gemeten op ruim 98 morgen. In de nieuwe decimale maat kwam dat inderdaad neer op ruim 30 ha. Naast twee erfcijnzen in graan bleek dat de Beeckerhof toen ook was belast met twee geldleningen.

Rourbosch, nu Hattem, kende vanaf het begin een omvangrijk grondbezit. Met de Roerhof en vooral met de Kruisbroerenhof was dit anders. Die zagen het (relatief) geringe grondbezit in de loop der tijd middels nieuwe aankopen duidelijk groeien.

Volgens het bunderboek van Sint-Odiliënberg uit 1717, lagen er in het Vrijveld en het aangrenzende Steckveld zo’n 11 tot 12 morgen akkerland van Beltgenshof. Volgens het bunderboek uit 1682 telde de Beeckenhof nog zo’n 13/14 morgen land en beemd te Herten, verspreid gelegen in de Rosslag, op de Ekkerd, aan het Peelbroek en op het Steckveld, waarvan 8 tot 9 morgen aan hooi en weideland. (RHCL: Archief Schepenbank O'berg, inv.nr. 20; GAR: Archief Daelenbroek, inv.nr. 316.)





Wessem*
Klik op afbeelding voor de overige pachthoeven in het uitgebreide familiebezit.

Aen de Haene

In februari 1537 gaf Henrich Boetz met instemming van Gertruijde sijns wijeffs een boerderij te Roer in pandschap uit aan Henrich Gobbels van Wessem en vrouw Agnes, met de timmer, akkers, beemden, heiden en weiden, zoals zij van hun ouders hadden geërfd en met nieuw verworven grond hadden uitgebreid. Daartoe behoorde ook enig land onder de dingbank van Herten.

Verkopers behielden het recht van terugkoop na verloop van vier, acht of twaalf jaar met betaling van 400 bescheiden hornse guldens. De letterlijke tekst van de koopakte is nog te vinden in een afschrift uit omstreeks 1730 in een proces dat toen gevoerd werd over een erfcijns, waarmee de boerderij was beleend.

Heynrick van Wessem verdiende goed geld met zijn houthandel via de Maas. In juni 1534 was hij met zijn houtvlot vast komen te zitten bij Middelaar, waar hij aan de grond was gelopen. Men wilde hem alleen tegen een borgsom vrijlaten. (GAR: G. van Bree Regesten Roermond nr. 1705.)

In 1548 blijkt, dat de oud-burgemeester Hendrick van Wessem dan al gestorven is.

De volgende stap is weer belangrijk in de geschiedenis van de boerderij. In februari 1550 droeg Gertruydt in de Wolfskeel, weduwe van Hendrick Boetz, haar tochtrecht dat zij had op de hof aan de Haene* te Roer over op haar zoons. Dezen verkochten de boerderij terstond aan Agnes, de weduwe Van Wessem, die het goed ontving namens haar twee zoons Gadert en Christoffer. We zien dus, dat de pandschap ("ind sy deselve in gebruyck" hadden) in definitieve verkoop werd omgezet. (GAR: Hoofdgerecht inv.nr. 311, fol. 6. *Men zou hier gemakkelijk het Ham kunnen lezen.)

De boerderij te Roer ging over op zoon Christoffer van Wessem, getrouwd met Catharina, dochter van mr. Gerairt Kremer en Catrijne Roeders. In augustus 1557 gingen haar ouders een erfdeling aan tussen hun twee overgebleven kinderen, om onenigheid naderhand te voorkomen. Zoon Gerairt kreeg naast meerdere inkomsten uit erfpachten, o.a. de hof Dasselray te Sint-Odiliënberg. Dochter Catharina en schoonzoon Christoffer van Wessem verwierven toen de lege huisplaats achter de hoogkerk in de stad, een huis Achter de Muur aldaar en de hof opgen Breydenweghe onder Linne. (GAR: Kleine familiearchieven nr. 159; G.v.Bree: RensGestae 3358.)

Christoffer van Wessem nam in december 1558 plaats in de schepenbank van de stad, een jaar na het overlijden van zijn (oudere) broer Gadert, die voorheen een schepenstoel bezet hield. Binnen het tijdsbestek van twee jaar waren er vier schepenen overleden. Binnen twee maanden tijds werden evenzovele nieuwe kandidaten benoemd, jr. Steven van Herteveld, Lambrecht van Cruchten, Cristoffer van Wessem, en tenslote Dederich Hoefft. (GAR: archief Hoofdgerecht Roermond inv.nr. 311, lijst van schepenen enz.)

Na het overlijden van de broers Christoffel en Goedert van Wessem, heeft een verdeling der goederen en waardepapieren plaatsgevonden tussen de weduwen Catharina Cremer en Margriet van Itter. De eerste verwierf daarbij naast de boerderij (stamgoed?) te Wessem, ook de boerderij te Roer. Van deze erfdeling is een afschrift bewaard gebleven. (Het Utrechts Archief te Utrecht 643-3: archief familie Hardenbroek, inv.nr. 24.)

Dat er toen pas een verdeling plaats vond tussen beide vrouwen (en hun erfgenamen), geeft aan, dat de broers deze goederen afkomstig van hun ouders zolang in gemeen bezit hebben gehad. Waarschijnlijk wegens het weduwenrecht van hun (schoon)moeder Nese van der Heijden.

In augustus 1562 kocht Catharina, de weduwe Wessem, met tussenkomst van haar schoonzoon Jan Hoeufft van Thonys van Rure en vrouw Trijne een huis en hof te Roer, belast met een erfmalder rogge. De juiste ligging werd niet opgegeven. Blijft voorlopig de vraag, of deze laatste aankoop een uitbreiding is geweest van de hof aan de Haene en dan met recht gesproken kan worden van de Roerderhof.

Catharina Cremer, de weduwe Wessem, heeft haar man vele jaren overleefd. Haar overlijden moeten we plaatsen tussen maart en mei 1596. Toen verkocht Michiell Hulss namens de erfgenamen haar huis in de Swalmerstraat, tegenover de Bethlehemkapel. (GAR: archief Hoofdgerecht Roermond, inv.nr. 312, f.48-5.)


Noch den hoff toe Ruer mit sinen rechten ende thubeheur, ouch mit die twe stucken lantz grot sinde ontrint 5½ morgen geleegen in die Rosslaeck, end ouch die gemeinde herkomende van der stadt Ruremundt, ende alles gelick der halffner den int gebruck hefft; item diesen hoff gult ut omtrint 10 erfmalder roggen, noch 2 erfmalder end 4 vat roggen opt Munster, die ingeworven sin, doch op loes. Noch 3 malder havere end 4 vat end 10 st. tsins, diesen hoff is taxiert op 2300-
(Het Utrechts Archief te Utrecht 643-3: archief familie Hardenbroek, inv.nr. 24: de post "den hoff toe Ruer".)




Hoeufft*

Maasschipper

In 1575 stond Goedert van Beeck zelf nog in dienst van de zwagers Jan Hoeufft en Adam van ‘t Zevel (+1587). Jan was volgens huwelijks contract in mei 1561 getrouwd met de oudste dochter Catharina van Wessem (1542-1626). Adam was getrouwd met diens jongere zus Anna.

Johan Hoeufft had zitting in de magistraat van Roermond tot hij in 1566 om geloofskwesties de stad moest verlaten. Hij woonde vervolgens in Aken, Luik en Heinsberg waar hij in 1621 op 85-jarige leeftijd stierf. Het vertrek uit Roermond heeft de familie zeker geen nadeel berokkend! Financieel ging het de erven Hoeufft steeds meer voor de wind.

In april 1606 droeg de weduwe van ‘t Zevel al haar rechten op de ouderlijke goederen over aan haar kinderen, zoals het halve bezit van het huis de Gouden Leeuw, toen nog een herberg in de Swalmerstraat. Diezelfde dag liet zij een schuldbrief ten laste van de stad overschrijven op haar zwager Goerdt van Beeck.

In 1592 kwam Aret van Meijssenborgh met een klacht tegen Hoeufft en consorten. Weliswaar was Adam van ‘t Zevel toen al overleden, maar in feite was hij netzogoed medeschuldig geweest. De kwestie dateerde immers van zo’n twintig jaar terug, maar de zaak was blijven liggen, ook door oorlogsomstandigheden en vanwege het overlijden van Arets vader.

In 1573 had Goert van Meijssenborgh 200 gulden betaald aan Wulm Kronen, maasschipper te Dordrecht, voor het kopen van een partij zout. Kort daarop stierf Wulm. Daarop heeft Goert van Beeck het zout overgenomen en verkocht in opdracht van zijn heerschap, de gezwagers Adam van ‘t Zevel en Johan Hoeufft.

Aret van Meijssenborgh, zoon van Goert, wilde alsnog voldoening van de 200 gulden, plus rente. In het verleden was de weduwe van de maasschipper in gezelschap van zekere Jan int Mertschip en vrouw Ummel naar Heinsberg afgereisd. Daar had zij de twee gezwagers aangesproken op hun aandeel in de lading zout. Toen zou Adam zelfs hebben voorgesteld om uit te zoeken wie allemaal aan het zout had meebetaald.

Johan Hoeufft verweerde zich naderhand met de mededeling een en ander niet meer te weten; het was ook allemaal al weer geruime tijd geleden.

Leuk detail achteraf is wel, dat Goerdt van Beeck ondertussen was getrouwd met de jongste dochter uit het gezin, Agnes van Wessem, en zodoende een schoonbroer van Hoeufft en van ‘t Zevel was. Agnes was in 1581 te Dordrecht gestorven en begraven in de Nieuwe Kerk.

Bovenstaand relaas is een typish voorbeeld van de betrekkingen die deze handels-families onderhielden tussen Dordrecht, Roermond en het Rijnland. Leden van de familie Hoeufft werden in de 17e eeuw gerekend onder de vooraanstaande burgers van Amsterdam. (GAR: archief Hoofdgerecht Roermond, inv.nr. 105, proces nr. 19 anno 1592-1593: Arnolt van Meysenborch vs. Jan Heufft.)

Uit het huwelijk van Goerdt van Beeck met Agnes van Wessem werden twee zoons (en een dochter) geboren: Peter en Adam. De eerste werd genoemd naar zijn grootvader Pieter van Beeck, getrouwd met Mechteld Spiegel. Zoon Peter woonde al geruime tijd als koopman te Amsterdam. Zijn broer behartigde de familie-zaken in de streek wanneer hij in de buurt was, of anders door hun rentmeester. Adam van Beeck, inwoner van Heinsberg, mede namens zijn broer, verkocht in mei 1619 een huis in de stad achter de Hoogkerk tegenover de wheemhof (pastorie), afkomstig van hun moeder Agnes, aan het echtpaar Pollardts. (GAR: archief Hoofdgerecht Roermond, inv.nr. 313, f.289-6.)

In 1620 stond de Rourerhoff* op naam van Adam van Beeck, diens broer en zus. De dag ervoor had hij een afzonderlijk stuk akkerland aan het Zwartbroek verkocht. Nu kocht Adam een perceel van 2 staal te Roer, gelegen tussen hun eigen land. Dit laatste stuk was belast met een erfpacht van 2 hoenders aan jonker Frimersum. (GAR: archief Hoofdgerecht Roermond, inv.nr. 313, f.303-1.)

*Al in 1601 komt de naam Beeckenhof voor, zo genoemd naar Geurd van Beeck als de nieuwe eigenaar. Zelf gebruikte men binnen de familie die naam niet, maar gaf men de voorkeur aan de plaatsnaam, de hof te Roer, de hof te Merum enz. Het waren de naburen, die de boerderij in de wandel naar de eigenaars vernoemden. Zo gebruikte de familie Thomassen bij voorkeur de naam Keizershof, voor haar boerderij te Lerop, terwijl de naburen het hielden op Thomassenhof, en in de familie Lintgens sprak men over "de hof op gen Broeck", die in Maasniel stond opgetekend als Lintgenshof. De Mispadenhof te Maasbracht en Ravenhof te Linne, komen in de akten ook als Coolenhof voor, genoemd naar de 18e-eeuwse eigenaars.

Na het overlijden van zijn vrouw hertrouwde Goerd van Beeck met de weduwe Margriet van Dulcken. Uit dit huwelijk is met zekerheid bekend Agnes van Beeck, vernoemd naar Geurdts eerste echtgenote. Waarschijnlijk werd ook dochter Mechteld uit dit tweede huwelijk geboren. Uit beide huwelijken zijn nu vijf kinderen bekend: Pieter, Adam en een dochter en uit tweede huwelijk Agnes en Mechteld.


Stamboom Hendrick van Wessem.
Bovenaan beginnend met Hendrick en vrouw Agnes, die de hof "aen de Haene" in 1537 verwierven,
en eindigend met de personen onderaan die de boerderij in 1693 verkochten:
de erfgenamen van Stoffer Hoeufft, van Godefridus Wassenberg, Abrahahm Lynen namens zijn vrouw en Agnes Wassenberg voor zich.
De aansluiting van de tak Hoengen is nog niet helemaal opgehelderd. Wel weten we, dat Pieter van Beeck
een oom was van de kinderen Wassenbergh.

 

Bij de verdeling van de kinderen Hoeufft-van Wessem in 1632 kwam de bouwhof te Roer niet voor. Dat Christoffel Hoeufft, zoon van Johan en van Catharina van Wessem naderhand als mede-eigenaar werd genoemd, heeft alles te maken met zijn huwelijk met Agnes van Beeck. Zij was een dochter uit het tweede huwelijk van Goerd van Beeck en Margriet van Dulcken, de weduw Wessem. Aanvankelijk woonde het echtpaar Hoeufft nog in Heinsberg. Daar woonden zowel de ouders van Christoffel als ook van Agnes. Het gezin Hoeufft-van Beeck is naar Utrecht verhuisd en zijn gaan wonen aen de oostzijde der Nije grachte omtrent d'Schalckwijckerbrugge.

Op kerstavond 1636 werden in huize Hoeufft ernstige zaken besproken. Het tafereel speelde zich af in de slaapkamer waar Agnes, ziek te bedde, en haar man voor notaris en getuigen lieten vastleggen, wie de zorg over de kinderen zou overnemen, mocht een van beiden komen te sterven. Voor de vader was dat diens broer Johan Hoeufft en voor Agnes haar broer Adam van Beeck. Onder de getuigen bevond zich ook de zoon van haar zuster, Johan Adam van Wassenberg. (Het Utrechts Archief te Utrecht 643-3: archief familie Hardenbroek, inv.nr. 8.)

Agnes stierf 9 januari daaropvolgend. In maart 1638 volgde haar man haar in het graf.

Beeckenhof te Roer was via Goerd van Beeck overgegaan op zijn vijf kinderen, evenals Steenenhuis te Lerop. Aanvankelijk nam Adam van Beeck vanuit Heinsberg het beheer der goederen over. Waarschijnlijk deed hij dat mede namens zijn broer en zijn drie zussen. Als zodanig werd hij nog tijdens zijn leven opgevolgd door Johan Adam van Wassenberg, die in Roermond was gaan wonen. De gebroeders Beeck stierven beiden zonder lijfserven na te laten. Hun bezittingen gingen over op (de kinderen van) genoemde drie (half)zussen. Dat waren de kinderen Hoeufft-van Beeck, Gerard van Oisterwijck en vrouw Mechteld Beeck en de kinderen van het echtpaar Wassenberg-Beeck.

Dit laatste ouderpaar is niet met name bekend. Wel hun kinderen Godefridus, Hans Adam, Willem, Lysbeth en Agnes. Mogelijk was er nog een derde dochter, C. van Wassenberg, die met haar broer Hans Adam in Roermond was gaan wonen.

Beeckenhof te Roer werd niet vernoemd naar de Hambeek die als zijtak van de Roer achterlangs haar eigen loop naar de Maas had, maar aan de toenmalige eigenaar Goerdt van Beeck en diens kinderen. Adam van Beeck was voorlopig in Heinsberg blijven wonen. Naderhand verhuisde hij naar de Beckerstraat in Arnhem. Zijn nicht Margriet Hoeufft woonde voor haar huwelijk bij hem in huis.

Vervolgens was het Hans Adam van Wassenberg, die aanvankelijk in Utrecht was gaan wonen. Naderhand was hij naar Roermond verhuisd. Evenals zijn broers bleef hij ongehuwd. Volledig zouden we hem jonker Hans Adam van Hoengen gnd. Wassenberg moeten noemen, maar binnen de familiekring bezigde men de naam Hans Adam Wassenberg. Zij voerden hetzelfde wapen als hun verdere verwanten buiten de streek.

De eerste keer dat Hans Adam het beheer van Beeckenhof heeft overgenomen was mogelijk in 1648, bij de verlenging van het pachtcontract met de halfman Jan Ruijtsen. Dezelfde lijn van Goerd, zoon Adam en tenslotte jonker Wassenberg zien we terug bij het Steenhuis te Lerop.

Op bovenstaande stamboom van de eigenaars van de Roerderhof zien we op de onderste lijn ook de eigenaren van een niet met naam bekende pachtboerderij te Vlodrop, tevens eigenaars van de Holst te Posterholt en (alweer) de Breewegshof. De wederhelft van de boerderij te Linne was overgegaan op Maria van Wessem, weduwe van Adam van tZevell.

 

Beeck - Dulcken
Spiegel - Meuter

 

verkoop door de erfgenamen Beeck

Stoffer Hoeufft (1575-1638) trouwde in 1611 met Agnes Beeck (+1637), dochter van zijn aangetrouwde oom Goerd Beeck en diens tweede vrouw Margareta van Dulcken. Agnes zal dan wel vernoemd zijn naar diens eerste vrouw Agnes van Wessem die in 1581 stierf. Goerd Beeck woonde lange tijd in Heinsberg, evenals naderhand zijn zoon Adam. Zijn oudste zoon Peter Beeck had zich als koopman in Amsterdam gevestigd. Stoffer en Agnes woonden in Utrecht. In de Catharijne-kerk aldaar werden in die tijd de familiewapens van beider voorouders opgehangen.

In september 1693 verkochten de erfgenamen van Christoffer Hoeufft en van Godefroidt van Hoengen gen. Wassenberg en verder Agnes van Hoengen g.W. in eigen persoon de hof tot Roer aan hun rentmeester Johan Beltgens en vrouw Antonette van den Veldt. Naast Agnes waren dat Abraham Lynen, J.A. de Slechtendael, N. Wuesthaus en jonker Caspar Steinbergh. De akte werd getekend in Emmerich. Daar woonde voorheen Luffrydt van Oisterwijck getrouwd met Anna Hoeufft (1614-1677), schoonouders van de laatste drie. Zij zullen aldus zijn aangetreden als de erfgenamen van Christoffer Hoeufft, grootvader van Elisabeth, Agnes en Anna Maria van Oisterwijck. (GAR: archief Hoofdgerecht Roermond, inv.nr. 322, akte dd. 1-4-1698, met volmacht dd. 23-9-1693.)

Agnes van Hoengen g.W. komen we in die tijd enkele keren tegen als partij in processen o.a. voor de schepenbank van Vlodrop en voor het Hof van Gelder. Zij woonde toen te Arnhem.

Zowel Johan Adam als zijn broer Godefroid van Hoengen g.W. werden tussen 1675 en 1679 genoemd wegens een achterstallige erfpacht in 't Reutje. Alle vorderingen in deze werden echter van de hand gewezen. (G.A.R. Hoofdgerecht inv. nr. 163, procesnr. 1432.)

Abraham Lynen (1621-1693) woonde in Stolberg (Kreis Aken). Hij was in december 1654 getrouwd met Elisabeth, een van de vijf (zes) kinderen Wassenberg-van Beeck. Van haar ouders zijn de voornamen niet bekend, maar nieuwe gegevens uit het familie-archief Hardenbroek blijkt dat hun moeder een dochter was van Goerd van Beeck, mogelijk uit zijn eerste huwelijk. Uit de briefwisseling binnen de familie zijn we ook haar broers en zuster(s) tegengekomen. Het strookt volledig met de namen die genoemd werden bij de verkoop in 1693. Elk van hen was zelf, dan wel de echtgenote, een rechtstreekse nakomeling en erfgenaam van Goerd van Beeck.

De overige namen duiden op de schoonzoons van genoemde Luffrydt en Anna. Johan Adriaen Slechtendael, schepen te Duisburg, was getrouwd met dochter Elisabeth. Adolf van Wuesthaus, geheimraad van de keurvorst van Brandenburg, was getrouwd met dochter Agnes. Johan Caspar Steinbergh, raad en rechter te Weesel, was getrouwd met dochter Anna Maria. Hun moeder was een dochter van Christoffer Hoeufft en Agens van Beeck.

Hoewel bij de verkoop van een stuk land aan de gebroeders Beeck in 1620 enkel een zuster werd vermeld, geeft verder archiefonderzoek aan, dat zij zeker nog een, dan wel twee zussen hadden, waarvan echter (nog) niet bekend is uit welk huwelijk. Een van beiden was getrouwd met zekere jonker Wassenberg. De andere, met name Mechteld was getrouwd met Gerhardt van Oesterwijck, een oom van Luffridt.

Het is vooral de bewaard gebleven correspondentie binnen de familie, die een en ander duidelijk maakt. Zo blijkt dat uit het gezin Wassenberg vijf kinderen geboren zijn, met name Godefridus, Hans Adam Willem en de twee zussen Lyesbeth en Agnes. Godfrid Wassenbergh noemde in een brief uit 1648 Pieter van Beeck zijn oom zaliger en verderop, diezelfde oom in een adem met zijn moeder. Verder sprak hij over zijn broers en zussen, waarvan Hans Adam tevens met naam genoemd werd. In een ander schrijven, noemde hij nog zijn broer Willem, die verder in het hele gebeuren geen rol meer blijkt te spelen.

 

Geldrenten en erfpachten

Bij de verkoop waren tevens drie jaarlijkse schuldbrieven of renten inbegrepen ten laste van de stad Roermond. De loop van zulke renten kan soms meer duidelijkheid verschaffen over de eigendoms-geschiedenis van andere goederen, in dit geval Beeckenhof te Roer.

Twee jaarrenten van respectievelijk 16 en 13½ goudgulden, waren afkomstig van Maria en Agnes van Wessem en een jaarrente van 9 goudgulden (ad 36 stuivers per gulden). Deze schulden komen we ook in de administratie van de stad tegen onder de nummers 65, 66 en 68. (GAR, Oud Archief Roermond, inv.nrs. 477 en 479.)

De eerste twee renten gaan verder terug dan 1622. In 1622 werd de waarde van de goudgulden omgezet van 28 naar 36 stuivers per goudgulden. De ene lening, genoemd ’t zeveldt, was afkomstig van zekere Jan Cnops en via Maria van Wessem, ectgenote van Adam van tZevelt, overgegaan op Adam van Beeck. De andere lening afkomstig van Agnes van Wessem was eveneens op Adam van Beeck overgegaan en met de boerderij verkocht aan rentmeester Beltgens.

De jaarrente van 9 goudgulden was afkomstig van zekere Jan Teelen en vervolgens overgegaan op Evert van Hoengen g.W., die de schuldbrief in december 1656 had geschonken aan Johan (Adam) van Hoengen g.W. Naderhand werd de rente aan Godefroidt van Hoengen uitbetaald.

De rente van de drie leningen via Adam van Beeck over 1659 werden nog uitbetaald aan (de broers) Jan-Emond en Dederick van Wassenberg zu Hoengen. Daarna werd de rente alleen nog aan Dederick uit betaald (1667: jr. Dederick van Wassenberch zur Hohe).

Waarschijnlijk bij een andere gelegenheid was een vierde jaarrente van 15 rijdersgulden (ad 32 stuivers oude koers) eveneens op Beltgens overgegaan. Deze jaarrente dateerde van voor 1612 en was afkomstig van Catharina van Wessem, geheven uit de Gaffel naast het raadhuis, en overgegaan op Jan Hoeufft.

In de besluiten van de Magistraat, de zogenaamde Donderdagprotocollen, worden deze renten ook geregeld genoemd, zoals in 1625 en in 1660 nog steeds 24 gulden (= 15 rijdersgulden) aan de erfgenamen van Jan Hoeufft. In 1675 aan Hendrick Vorsterman namens de erfgenamen van Christopher Hoeufft.

 

Beltgenshof

De eigenaren van Beeckenhof te Roer woonden in het Rijnland, in Dordrecht en elders. Hun belangen werden hier waargenomen door een rentmeester. Voorheen was dat o.a. Johan Engelen, dan weer Philip van Ophoven, alias Soetermans, beiden burgers van Roermond. Daarna trad kerkmeester Beltjens op als vertegenwoordiger van de erfgenamen van Hoengen g.W.

In die functie liet Beltgens in 1691 optekenen dat de kinderen Lockerman nog een kapitaal van 400 pattacons uit 1676 en een lening van 166 rijksdaalders schuldig waren aan de erfgenamen van Godefroidt van Hoengen g.W. met als onderpand hun ouderlijke huis ‘den Gouden Adelaar’ in de Brugstraat met de oprit en stalling achter de stadsmuur. Drie jaar later, toen de schulden nog niet waren afgelost, verzocht de rentmeester om het huis te mogen verkopen bij wege van executie. (GAR: Hoofdgerecht inv.nr. 320, dd. 24-10-1691.)

Johan Ignatius Beltjens was in november 1677 getrouwd met Antonetta van den Veldt. Het echtpaar kreeg negen kinderen. Naast rentmeester stond Beltjens vooral bekend als kerkmeester. In 1698 was hij tevens peyburgemeester der stad Roermond. Onder zijn bezielende leiding werd de kathedrale kerk van Roermond grondig gerenoveerd. Jois Beltjens overleed in maart 1725. Daarna stond Beltjenshof geruime tijd op naam van zijn erfgenamen.

De pachthoeve te Roer met al haar bezittingen werd vererfd via Johan Baptist Beltgens, getrouwd met Joanna Theresia van Afferden, op hun dochter Maria Anna (1716-1764).

In april 1763 werden de Huwelijkse Voorwaarden opgemaakt tussen Peter M.E. van Lom en mevrouw Maria Anna Beltjens. De bruid was weduwe van Antoin Pirovano, raadsheer van het souvereine Hof van Gelderland, die haar in mei 1761 was ontvallen.

Peter M.E. van Lom (1724-1810) heer van Borggrave, Grathem en Terbiest, licentiaat in de beide rechten en tresorier der Staten van Gelderland, was de derde zoon van P.L. van Lom en Anna Maria Portmans.

De weduwe bracht naast de halve Hoverhof onder Kapelle, de Poelmanshof onder Vernum en een huis achter Kloosterwand te Roermond ook nog haar bouwhof te Roer mee in het huwelijk.

 

Pachters

Begin 17e eeuw boerde zekere Maes op Beeckerhof, getrouwd met Elisabeth. De vrouw is waarschijnlijk in 1618 hertrouwd met Jan Ruijtsen, geboortig van Swalmen, de nieuwe pachter. In elk geval blijkt Jan nog voor april 1626 te zijn getrouwd met Mercken Scheepers. Het paar kocht toen van Adam van Beeck een stuk land te Roer.

In april 1654 verkocht Jan Ruijtsen aan jonker Johan Adam van Hoengen, genoemd Wassenberg, een deel van het Waeybroeck te Roer dat hij kort voordien van de gemeente verworven had. De grond behoorde sindsdien tot Beeckenhof.
(G.A.R. Hoofdgerecht Roermond, inv.nr. 316: akte dd. 7-4-1654.)

Het laatste pachtcontract tussen Jan Ruijtsen en zijn broodheer, jonker Wassenberg werd in 1648 afgesloten. De pacht werd voortijdig afgebroken. In januari 1657 werd door tussenkomst het meningsverschil tussen beide partijen geregeld. De voormalige halfer zou nog anderhalf jaar van de achterstallige hofschat (“gewin ende gewerff”) betalen en de nieuwe pachter het resterende half jaar. De nieuwe halfman is niet met naam bekend. (Oud archief Roermond inv.nr. 5 Handelingen van de Magistraat.)

In 1711 werd Maes Smeets genoemd als pachter op Beltgenshof, met vrouw en kind en verder met drie knechten, een schaapsherder en het sweyn (de varkenshoeder), een meid en een koemaagd. Vermoedelijk is Smeets tot zijn overlijden in januari 1764 op de boerderij blijven wonen, maar was de pacht ondertussen wel door zijn schoonzoon Gerard van de Venne overgenomen. Gerard was in februari 1747 te Herten getrouwd met de dochter des huizes, Maria Smets.

In juni 1775 trouwde hun zoon Jacob met Maria Anna Tissen uit Herten. Zij blijven slechts enkele jaren op de boerderij wonen.

Omstreeks 1780 nam Jacob Heijmans uit Kessel de pacht op Lomshof over. Hij was getrouwd met Eleonora Hilkens. In januari 1794 hertrouwde de vrouw met Mathis Roosen, weduwnaar van Elisabeth Meuren van de Hattemerhof.

In 1797 telde het pachtersgezin naast de boer en boerin de vier kinderen uit het gezin Heijmans en het nakind. Aan dienstvolk woonden op de boerderij nog vier knechten, twee meiden en de varkenshoeder.

Ook na het overlijden van haar tweede man bleef Eleonora Hilkens op de boerderij wonen; in elk geval tot 1817. Ondertussen was de Roerhoff door de erfgenamen Lom verkocht aan burgemeester Michiels van Kessenich op kasteeltje Hattem.

Grootgrondbezit in de buurtschap Roer in 1789. Op de kaart zijn de percelen ingekleurd van resp. het goed Hattem, Lomshof en de Kruisbroerenhof. Klik HIER voor grotere afbeelding.

Graanpachten

Al bij de verkoop in 1693 werd vermeld, dat de boerderij was belast met een erfpacht. In februari 1729 verkochten de eerw. heer vicaris Joannes Hoeufft en zijn broer Ferdinand Hoeufft, genoemd Huschen, deze erfpacht aan het echtpaar Van Dam-Gelissen, zoals zij hadden geërfd van hun vader Adolf Daniel Hoeufft. Van het goed Beltienshof werd jaarlijks een erfpacht betaald van 4 malder en 4 vat rogge met 1 blamuiser retourgeld.

Binnen enkele weken legde kerkmeester Petrus Luijtgens beschud op 2/3 deel van deze pacht. Toen bleek ook, dat het resterende deel aan anderen toebehoorde. Van toen af ging het mis. De overige erfgenamen betwistten Luytgens het recht op deze en andere goederen. De rechtzaak die daaruit volgde heeft heel wat informatie over de eigenaars van de Roerderhof boven gehaald.

Het is vermoedelijk dezelfde graanpacht, waarvan ook in 1812 sprake is bij de verkoop van de boerderij. In nieuwe decimale maat zou dat 7.25 dl. bedragen te leveren aan de erfgenamen Luytgens met 5.50 francs retourgeld.

Een andere erfpacht werd waarschijnlijk pas na het overlijden van kerkmeester Beltgens aan de boerderij verbonden. Op St. Andries (30 november) werd aan het Hospitaal Generaal in de stad een graanpacht van 30 decaliter en 88 cl. rogge geleverd, met 3.50 francs retourgeld.

In de boeken van de rentmeesters-rekeningen van het hospitaal komt deze pacht eerst vanaf 1771 voor. De pachter van Beltjenshof, Gerard van de Venne, leverde elk jaar 2 malder rogge oude kluppelmaat en kreeg daarvoor aan retourgeld 6 schellingen betaald.

Toch gaat ook deze jaarpacht terug op een oudere donatie, ook al kwam ze voordien niet apart in de rekeningen voor. De herkomst lag bij het brouwersambt, dat al in 1741 deze erfpacht afdroeg aan het hospitaal. In feite stamde deze cijns uit een graanpacht van drie malder, waarvan de regerende meester van het brouwersambt 1 malder leverde en de pachter 2 malder kale op kluppelmaat.

Rond 1800 was het Matthis Roosen, die de erfpacht leverde. Van 1806 tot 1817 werd de cijnsrogge door de weduwe Heijmans geleverd. In 1843 was de pacht mogelijk omgezet in een geldpacht van 33 gulden.

 

Michiels van Kessenich

Het waren de kleinzoons van Pierre Mathieu de Lom die in 1812 de Beecker- of Roerhoff bij een zitting in de Gouden Leeuw door notaris Louis Dirix te koop aanboden. De nieuwe eigenaar werd dhr. Henri Joseph Michiels de Kessenich, maire van Roermond, chevalier de la Légion d’honneur, voor de prijs van 17000 francs.

De boerderij omvatte naast huis, schuur, stallen, paardenstal, schaapskooi, moestuin en boomgaard verder nog zo’n 30 ha land, wei en broek te Roer, Lerop en in de gemeente Herten, in de Leeg Bemden, op het Steckveld, aan de Veestraat en in de Rosslag.

De bouwhof was belast met twee erfpachten aan het Hospitaal Generaal en aan de erfgenamen Luytgens, en met twee kapitalen van 300 en 400 pattacons (resp. 1200 en 1600 francs), het een aan Willem Griens, adjunct maire te Echt, en het ander aan Gerard Cornelis vander Renne, rentenier te Roermond.