............ In De Gouden Leeuw


Laatst gewijzigd: 29-02-2016 © Jan Ruiten

In De Gouden Leeuw
op de Swalmerstraat

Hij was stoffenkoopman van beroep. Niet alleen in lakenstoffen, maar hij handelde ook in kostbare kant, zoals dentelles met motieven naar de laatste mode. Als thuisbasis had hij in 1711 een pand aan de Swalmerstraat (nr. 14) gekocht, dat hij al gauw geheel nieuw liet opbouwen. Ruim tien jaar later kocht hij het grotere en ruimere pand ernaast (nr. 12). Daar ging hij toen met vrouw en kinderen wonen, terwijl hij het andere huis verhuurde. En toch, schijn bedriegt. Al die jaren gingen gepaard met langdurige processen, met zijn klanten en leveranciers. Toen dns. Petrus de Mariats in november 1732 stierf, liet hij zijn vrouw en kinderen achter met een grote schuldenlast.

de stoffenhandelaar Pierre Mariaz...
Pierre Mariat* trouwde in maart 1704 met Anna Engelen, dochter van Peter Engels en Theodora Arents. Het echtpaar kreeg vier zoons en vier dochters, maar de meesten oveleefden de kinderjaren niet. In 1728 lagen drie dochters tegelijk op het sterfbed. (*In de Roermondse stukken overwegend Pierre Maria genoemd.)

In 1711 kocht het echtpaar Maria van advocaat Godefridus van Winden voor 1050 pattacons een huis met achterhuis, hofke en stalling op de Swamaeckersstraat (nu nr. 14) met uitgang op de Jesuietenstraat. Het huis was te aanvaarden met Pasen, maar kon door de aankoper al in de vastentijd "naer sijne neeringe" ingericht worden. Het legen en schoonmaken van het secreet kwam voor rekening van de kopers. Van de koopsom zouden 450 pattacons meteen na de overdracht betaald worden en het resterende bedrag zou als lening op het huis blijven staan en pas na het overlijden van de verkoper worden afgelost.

Enkele jaren later liet Mariat het huis afbreken en geheel nieuw van de grond af opbouwen. Daartoe had de koopman enkele Naamse stenen uit de Ardennen laten komen. Toen bleek, dat er meer stenen nodig waren, werden die o.a. van de Ursulinnen aangekocht om de bouw niet te vertragen. Bij de herbouw werd overigens ook oud bouwmateriaal van het afgebroken pand opnieuw gebruikt.

Men zou veronderstellen dat de zaken goed gingen. In juny 1726 kocht het echtpaar Mariat namelijk voor 1150 rijksdaalders het buurhuis (nr. 12) met de hof, stalling en het klein huis daartegen, met uitgang op de Jesuietenstraat en achter met een poort uitkomende op het erf van het Vleeshuis. De helft van de koopsom zou meteen betaald worden en het resterende bedrag zou binnen twee jaar afgelost worden, waartoe de twee huizen als onderpand dienden.

Maar na het verstrijken van die twee jaar was het echtpaar van de koopsom nog 650 pattacons schuldig, terwijl de verkoopster aan vrouw Mariat tussentijds nog een lening van 256 pattacons* had verstrekt. In juni 1728 was het echtpaar tevens aan rente twee keer 26 pattacons schuldig gebleven. (*Een pattacon stond toen bijna gelijk aan een rijskdaalder.)

Daarnaast was Pierre Mariat, die voor zijn handel in Duitsland vertoefde nog 1169 gulden schuldig aan Adriaen Coolen en Christiaen Rijsingen, kooplieden te Antwerpen.

Drie jaar later vezoekt Balthasar Bauduin, koopman te Antwerpen, om beslag te mogen leggen op de goederen van Pierre Maria, wegens geleverde Camerijcxsche doeken tussen 1724 en 1726, voor totaal 3013 gulden, waarvan de aankoper nog 1174 gulden was schuldig gebleven.

Ook de schepen en oud-burgemeester Christiaen Cox, die aan Pierre Maria meerdere bedragen had geleend, zonder daarvan rente te verlangen, had in 1731 nog 155 pattacons te vorderen, hetgeen in der minne niet wilde lukken.

De weduwe van Jan Verpoppen uit Mechelen had nog 810 gulden te vorderen wegens een schuld uit 1719! Meestal troffen boden en schuldeisers alleen mevrouw Mariat thuis aan, omdat haar man voor zaken onderweg was.

broer en zus Van Aefferden...
Verkopers in 1726 waren Sibertus Adamus en Maria Agnes, kinderen van wijlen Matthias van Aefferden en Anna Boener. Zij hadden het huis als mede-erfgenamen van moeders kant verworven, als kleinkinderen van Herman Boener en Elisabeth Hergraeff. Broer en zus waren toen al op leeftijd gekomen. Twee jaar later lieten broer en zus hun laatste wilsbeschikking opstellen. Na hun overlijden zouden hun bezittingen overgaan op neef Joannes Matthias van Hinsbergh, kapittelheer van St. Severinus te Keulen.

Zij woonden tot kort voordien nog in hun huis op de hoek van de Markt, naast het huis van hun zuster Aldegonda, de weduwe Feijder. Verder bezaten zij drie huisjes in de Munsterstraat en 7 morgen land te Roer. Vervolgens waren er nog meerdere kapitalen die zij als leningen hadden uitgezet. Het laatst werd genoemd de restschuld van 650 pattacons uit het verkochte huis aan Pierre Mariaz.

Het waren twee oude mensen,. Hij was moeizaam ter been en zij kon helemaal niet meer lopen. Toch was het hen nog gelukt, met de nodige hulp, om de korte afstand te gaan tot aan het huis van apotheker Bourcy aan de andere kant van het stadhuis. Deze had bij de dorpel al een stoel klaargezet en haar zo naar binnen geholpen. Dat was in april. In juli stierf Maria Agnes en twee maanden later haar broer in september 1728. Beiden werden begraven in het familiegraf bij het sacramentsaltaar in de kathedraal. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr. 320-f.117 e.v.)

In maart 1680 stond het huis nog op naam van de gezamenlijke erfgenamen van wijlen raadsheer Caspar Engelbrecht van Bree. De overige erfgenamen waren de kinderen van wijlen Johan van der Heijden, in zijn leven drost van het ambt Montfort, uit zijn huwelijk met Maria Clara Cox, samen met de kinderen van Jacob Graus en Catharina Cox, beide vrouwen als dochter van Peter Cox en Agnes Boener (1/4 deel), Christopher van Bree voor zich en tenslotte voor het resterende vierde deel Tilman Holtbecker, zoon van Johan uit huwelijk met Anna Boener.

Zij allen waren nakomelingen van Anna Cremer, uit haar beide huwelijken, met resp. Jacob Boener en Tilman van Bree. Nog in 1711 stond het huis op naam van de erfgenamen van wijlen de raadsheer Bree. Men is dus in al die tijd niet tot een definitieve regeling gekomen.

 

erfgenamen Caspar Engelbert van Bree...
In maart 1680 waren de gezamenlijke erfgenamen een proces begonnen tegen Catharina de Gaule, weduwe van hun "oom" Caspar Engelbert van Bree. Tot zekerheid stelde elke partij zijn eigen goederen binnen de stad voor het aandeel in de kosten. Voor Mathias van Afferden waren dat de twee huizen op de hoek van de Markt naast het raadhuis, afkomstig van Frans Cremer, broer van Anna. (Zie: De Craick) Jacob Graus stond garant met zijn twee huizen naast elkaar in de Neerstraat, nu Marktstraat. De erfgenamen van der Heijden stonden garant met hun huis in de Munsterstraat (nr. 10) en Tilman Holtbecker....

Het proces was voorheen door drost Johan van der Heijden en zijn eheliefste aangespannen tegen de weduwe Bree. De mede-erfgenamen die de zaak overnamen, stelden, dat de vrouw geen fundamenten had, dan alleen maar klagen, en ongefundeerde acties. Naderhand werd de zaak tegen haar erfgenamen voor het Hof van Gelder voortgezet. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr. 318-f.239.)

In de historie van pand Swalmerstraat 12, waarin het Gemeente-archief Roermond is gevestigd, heeft genoemde Caspar Engelbert een belangrijke rol gespeeld. Hij was het namelijk, die de twee huizen die er toen stonden, midden 17e eeuw heeft samengevoegd. Tot 1840 is daar in elk geval geen wijziging meer in gekomen. Wel heeft er in de tussentijd enkele keren aanbouw en verbouw plaatsgevonden.

In januari 1613 had raadsheer Gillis van Elsholt voor 3200 gulden het huis Den Gulden Leuw op de Swalmerstraat verworven, gelegen tussen het huis van Gerardt van Wessem en aan de andere kant het huis van jonker Wassenberg. In juni 1614 werd de verkoop door de mede-verkopers bekrachtigd.

Binnen jaar en dag werd het huis beschud door Tilman van Bree, namens zijn vrouw en ten behoeve van haar voor- en nakinderen. Via haar moeder Helwich van Wessem was Anna Cremer namelijk verwant aan de verkopers. In juni 1615 gaf raadsheer Elsholt te kennen dat hij inderdaad de volledige koopsom plus de gemaakte onkosten van de beschudder had ontvangen. Het was tevens de laatste keer, dat het huis onder de naam van Den Gulden Leuwe voorkomt in de overdrachten.

De kinderen Boener-van Bree, met hun moeder Anna Cremer als spil, die ook haar tweede man overleefde, bezaten overigens nog meer huizen in de stad. Een woonhuis aan de Minderbroederkerk, een huis naast Die Kirch op de Steenweg, het huis onder aan de Markt, De stadt Emmerick genaamd, en de twee huizen op de hoek van de Markt en de Swamaeckersstraat.

In augustus 1648 koopt Matthis Cremers, met volmacht van raadsheer Caspar Engelbert van Bree voor 1250 gulden het huis dat tegen het pand, voorheen De Gulden Leuwe genoemd, was aangebouwd. Ook hier was sprake van hetzelfde bedrag dat Andries van Aerschot kort daarvoor had betaald aan de verkopers, maar door de raadsheer werd beschud; in dit geval niet als verwant aan de verkopers, maar als naaste buur.

Daarna werden de twee huizen samengevoegd tot een woning met opvaart vanuit de Lombardstraat en met een poort uitkomend op het erf van het Vleeshuis.


Te donker? Klik het licht aan met de cursor.

herberg In Den Gulden Leuwe...
Eind 16e eeuw werd Willem van Wessem genoemd als waard In Den Gulden Leuwe op de Swamaeckersstraat. Hij was niet de eigenaar. Dat waren de erfgenamen van wijlen Stoffer van Wessem en Catharina Cremers. In april 1606 droeg hun dochter Maria van Wessem, weduwe van Adam van tZevel, haar lijftocht in het halve huis over aan haar kinderen, te weten zoon Adam, dochter Barbara en dochter Catharyna, in huwelijk met Isaaq Slieger. We komen hun namen ook teken als eigenaars van de Breewegshof te Linne, en Beeckenhof te Roer. Verder was de weduwe tZevel voor een gelijk deel berechtigd in anderhalf huis in de St. Jansstraat. (GAR, archief Hoofdgerecht 312-f.194.)

In september 1607 liet Anthoin Slicher, namens zijn kinderen, beslag leggen op genoemde huizen in de stad. Binnen de familie ontstond onenigheid over de verschillende akties die sommige efgenamen ondernamen betreffende de erfgoederen. In januari verkochten Christoffel Hoeufft voor 2/3 deel en Philips Soutermans van Ophoven voor het resterende 3e deel het huis In De Gulden Leuwe voor 3200 gulden aan Gillis van Elshout. De eerste als echtgenoot van kleindochter Agnes van Beeck en de ander wegens aankoper van dit derde deel. (GAR, archief Hoofdgerecht 312-f.217 en 313-f.118.)

Daartegen werd aldus bezwaar aangetekend door Isaaq Slieger, die het huis en andere familiegoederen in bezit neemt, onder protest van de verkopers. In juni 1614 doet Isaaq dan toch afstand van het halve huis ten gunste van Anton Schlycher in Amsterdam. Diens vertegenwoordiger verkoopt vervolgens beide helften van De Gulden Leeuw alsnog aan Gillis van Elsholt. (GAR, archief Hoofdgerecht 313-f.120.)

Het huis was gelegen tegenover het groot Bairleshuis en aan weerszijden huis en erf van resp. jonker Wassenbergh (nr.10) en van Gerardt van Wessem anderzijds. We weten ondertussen hoe dit afliep. Binnen jaar en dag tekende raadsheer Tilman van Bree namens zijn vrouw beschud aan. Naderhand zou zijn zoon Caspar Engelbert van Bree het huis verenigen met het buurhuis. Sindsdien vormen beide huizen een pand, nu Swalmerstraat 12. (GAR, archief Hoofdgerecht 313-f.175.)


1. en 2. de kelder van De Gouden Leeuw; 3. doorgang naar de kelder van het huis ernaast in 1648 door Caspar Engelbert van Bree aangekocht.

 

gerechtelijke verkoop...
In juni 1729 namen Pierre Mariaz en Anna Enghels een lening op van 300 pattacons bij de raadsheer en accijnsmeester Peter Ignatius Janssens, gevolgd door een nog grotere lening van 800 pattacons in maart 1732. Tot zekerheid stelde het echtpaar al haar bezittingen, "waer oock deselven gelegen souden wesen".

Op 5 december 1732 werden tot onderpand van de restschuld hun twee huizen op de Swamaeckersstraat ingezet, enkel nog belast met 550 pattacons bij schout Jacobs te Bree en met 900 pattacons bij raadsheer W.A. de Freneau. Een presentje zullen we maar zeggen.

Van de acht kinderen werden er nog vier met name genoemd na het overlijden van de vader, de oudste dochter en de drie jongste kinderen. Raadsheer Janssens (1677-1736) kennen we nog vanwege een proces dat zijn kinderen tegen hem hadden aangespand. Na het overlijden van hun moeder was hij in juni 1733 namelijk hertrouwd met een jonge vrouw van hun eigen leeftijd. Sindsdien leefde hij op grote voet, en de kinderen vreesden dat binnen korte tijd de erfgoederen zouden verkwanseld worden.

In februari 1734 gaf Peter Ignatius Janssens volmacht aan de procureur Henricus de Valzolio om voor het Hof te Brussel alles in het werk te stellen hetgeen nodig is, om de zaak tussen de koopman Laurent Claret enerzijds en zijn jonge vrouw M.B. Mariaz, voor het gerecht gedaagd, tot een goed einde te brengen, echter zonder de huwelijkse voorwaarden (dd. 24-7-1733) tekort te doen.

M.B. Mariaz blijkt de oudste dochter uit het huwelijk van Pierre Maria en Anna Engelen te zijn, de in 1707 geborene Maria Balthasar Mariat. Zie ook de pagina Huisnamen: nr. 4. De Waag.

 

Dns. Pierre de Mariats stierf in november 1732 in het ziekbed. Hij werd vervolgens begraven in de Munsterkerk. Vier maanden later begon men met de openbare verkoop van de twee huizen op de Swamaeckersstraat krachtens vonnis van het Hoofdgerecht der stad ten gunste van raadsheer W.A. de Freneau als voornaamste schuldeiser.

Het grote huis, waarin de weduwe woonde, met de moeshof, schuur, opvaart en stalling werd ingezet op 700 pattacons, en ging voor 1050 pattacons over op raadsheer W. de Freneau. Het tweede huis, bewoond door raadsheer De Haen, werd teruggebracht in de staat van voor 1726, tegen 22 pattacons aan reparaties, en ging voor 705 pattacons over op de schepen en oud-burgemeester Christiaen Jacobus Cox.

De inboedel had 242 pattacons opgebracht. Er waren nog meerdere bijkomende schulden te betalen, zoals aan doctor Cordemont wegens visiten en medicijnen 32 pattacons en nog 30 pattacons aan de weduwe Joris voor geleverde medicijnen. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr. 223-2638.)

Ook in 1709 speelde al een verzoek tot arrest op de goederen van Pierre Maria en vervolgens nog eens in 1719, toen de stoffenkoopman nog zijn winkel had in het huis ernaast (nr.14). Vervolgens was men in mei 1728 om dezelfde reden begonnen met een inventarisatie van het grote huis. Zo had een koopman vanuit Antwerpen een casse met 16 stukken linnengoed, witte lijnwaden, op verzoek van Pierre Maria laten brengen naar een klant in de stad Wesel, ten bedrage van 1600 gulden Hollands geld.

Bij de panding in 1733 had Anna Engelen, de weduwe Maria, bij mevrouw Gootzen aangedrongen om het poortje van het Vleeshuis te ontsluiten, zodat men via de achteruitgang de grotere spullen kon wegvoeren. Dat zou dan 's nachts gebeuren om kisten en kasten elders onder te brengen. Zo zouden er al spullen zijn opgeslagen in het sterfhuis van juffrouw van Aefferden (op de hoek van de Martkt), bij de schepen Cox en ten huize van Henricus Smabers. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr. 223-2641.)

Bij het opmaken van de inboedel was gebleken, dat daarvan niet eens het zesde deel was overgebleven, vergeleken met de inventaris ui 1728. Er werd opnieuw beweerd dat veel meubels en waardepapieren elders waren ondergebracht. Daartoe werd ook de dienstmaagd opgeroepen, om onder ede te verklaren wat zij daarvan wist.

Toen de vrouw bleef weigeren daartoe onder eed te getuigen, werd haar voorgehouden, dat zij "int Deutenhuijsken* te waeter ende broodt" zou worden opgesloten, tot zij alsnog wilde instemmen. Zover liet de vrouw het niet komen en bekende onder eed, dat zij had meegeholpen om naast de twee bedden, enkele kisten en manden met linnengoed bij naburen onder te brengen. Waar de overige spullen waren gebleven, wist zij niet. (*Lees: duitenhuis, ander woord voor tolhuis.)

 

 

postmeester van Wevelinckhoven...
Uit een akte van overdracht, gedateerd in augustus 1755 blijkt postmeester P. van Wevelinckhoven de nieuwe eigenaar te zijn van het pand, voorheen door raadsheer Freneau aangekocht. Bij openbare verkoop in mei had hij namelijk het buurhuis (nr. 10) aangekocht namens zijn jongere broer de raadsheer Joannes Godefridus, rijks post-commissaris. Als laatste hoger had de postmeester het huis verworven voor 640 pattacons.

Verkoper was de kanunnik J.G. Duycker, als bezitter van de prebende, gesticht door kanunnik Robert N. Elsrackin 1710. Het huis was in 1755 nog verhuurd aan de vicarius Arnoldus van Dam.

Postmeester J.P. de Wevelinckhoven was sinds 1743 weduwnaar uit huwelijk met Maria M.C. de Hassard, geboortig van Maastricht. Hij overleed in maart 1768 in zijn huis aan de Swalmerstraat. Het huis ging vervolgens over op de erfgenamen van zijn broer Johan Godefridus de Wevelinckhoven (1709-1761) en zijn eheliefste Maria Agnes de Winckel.

Volgens de huizenlijst uit 1780 stonden de twee huizen op naam van de weduwe Wevelinckhoven. Het grote huis met de poortweg (nr. 12), waarin de posterije was gevestigd, was verhuurd aan P. Matthei, officiaal, en het kleine huis werd toen bewoond door de weduwe zelf.




Foto's:
Jos Cox / Jan Ruiten

Beide huizen gingen over op hun dochter Maria Hendrina C. de Wevelinckhoven (1755-1823), in huwelijk met Lambert Leonard de Splinter. Zij waren in het grote huis met de poortweg gaan wonen, (aangeslagen voor 42 "portes et fenêtres"), terwijl het kleine huis (nr. 10) was verhuurd aan Mathey, directeur des postes, aangeslagen voor 23 "portes et fenêtres".)


1866-2016 Gemeente-Archief Roermond
Het GAR houdt open huis.