|
Laatst bijgewerkt: 19-05-2014 © Jan Ruiten DE
BREYWEGS HOFF TE
LINNE
De Breeweg liep vanaf het dorp Linne ter hoogte van de Visserstraat richting de Montforterweg, een verbindingsweg vanuit Roermond via Merum naar Montfort dwars door het Linnerveld. Halverwege de Breeweg lag al in verre tijden een pachtboerderij. Daartoe behoorde een grote kamp van 14 bunders, die doorliep tot aan genoemde Montforterweg. Het overige grondbezit lag verspreid, zoals enkele graslanden aan de Maas. De boerderij lag een eindweegs buiten het dorp. In het verlengde van de Breewegshof lagen nog andere goederen, zoals de Roelaerd, de Lyllaert en het Hoberd. De laatste twee nog tot in het laatste kwart van de 17e eeuw eveneens met boerderij. Dus ver van de bewoonde wereld in het Linnerveld. Gerairt Kremer en Catrijne Roeders hadden nog bij leven in augustus 1557 den hof opgen Breydenweghe samen met andere goederen bestemd voor hun dochter Catharina, in huwelijk met Christoffer van Wessem. Van de drie kinderen waren alleen zoon Gerairt en dochter Catrijne over. Uit de akte blijkt verder dat de pachthof toen nog was belast met een jaarlijkse cijns van 15 malder rogge, 21 malder haver, 4½ malder boekweit en 5 goudguldens. (Een eeuw later werden andere getallen genoemd.) Evenals de Haenen- of Roerderhof*, die Christoffer had verworven uit erfenis van zijn ouders, omvatte het leengoed aan de Bredeweg ook grond onder de dingbank van Herten. Dat waren zo'n 10 bunder land en wei te Merum en Ool; o.a. een baand aan de Princesterten, eigendom van de prins-bisschop van Luik. (*In de 17e eeuw vooral bekend als de Beeckerhof.) Catharina's broer verwierf de halve hof te Dasselrayde achter Sint-Odiliënberg en meerdere inkomsten uit jaargelden en cijnsen. (GAR, Kleine familiearchieven nr. 159; G.v.Bree: RensGestae 3358.) Een belangrijk deel van de Breewegs-gronden zijn terug te voeren tot de bezittingen van Beatrix van Mereheim in de 14e eeuw. Middels een latere schenking zijn deze goederen aan de hertog van Gelder gekomen, die zijn persoonlijke bezittingen in de streek aan burgers en riddermatigen in leen uitgaf. Het was de derde generatie dat de boerderij op de dochter(s) werd doorgegeven. De pachthof was immers afkomstig van Cathatina's vader, Christoffer Roeders, Arntszoon. In 1506 stond der hof op Breijwegh op naam van Aert Roeders. Ook toen al met de bijbehorende goederen te Herten en Linne. In 1522 erfde zijn zoon Christoffer de boerderij. (RHCL: 16.1117 archief Kasteel Baarlo, inv. nr. 19.) Vermoedelijk was de Breewegshof bij de erfdeling onder de kinderen Van Wessem in eerste instantie in onverdeeld bezit toegevallen aan de dochters Maria (x Adam van tZevel) en Anna (x Anthon Slicher). Catharina van tZevel, dochter van eerstgenoemd echtpaar trouwde voor 1606 met Isaac Slieger (Schlicher enz.). De derde in lijn was dan kleinzoon Abraham Sleigher, koopman te Maastricht. In de familie Van Wessem, en aanverwanten, blijkt het gangbaar te zijn geweest om de goederen telkens op twee loten over te dragen. Dat zien we ook bij de vererving van andere boerderijen en huizen. Dat hield natuurlijk de familieband in stand, maar was op den duur minder werkbaar. Tegen het einde van de 17e eeuw werden de goederen voor en na verkocht. De belangen der nakomelingen lagen ondertussen elders. In 1614 werd het leengoed de
hof Breyweg (misschien om die reden) in twee afzonderlijke lenen gesplitst.
De ene helft op naam van Haar Schlicher en vrouw Catharina van
tZevel, en de wederhelft aan de heren Elias Decxeel en Francois
de Wulff. Deze helft werd terstond doorverkocht, namelijk voor 2/3
aan Christoffel Hoeufft en voor het resterende derde deel aan Philip van
Ophoven. |
|_____ Voorideitekstivanihetigedicht: klikiopideiprentihiernaast. |
Handelaren in kanonnen De kinderen van Stoffer van Wessem en Catharina Cremers hadden hun geboortestreek verlaten. De zoons Hendrick en Gerard werden in juni 1569 als gevolg van hun deelname aan de beeldenstorm voor eeuwig uit de bisschopsstad verbannen. Weldra zouden de overigen, de een na de ander, hen volgen. Niet zozeer uit godsdienstzin, maar elders was in de groeiende koopvaardij goed geld te verdienen. De erfgoederen in Roermond, in de vrijheerlijkheid Daelenbroek en het land van Montfort werden door opeenvolgende rentmeesters beheerd. Leden van de familie Schlicher uit Aken hadden eveneens hun geboortestad verlaten om in Holland handel te drijven. Kooplieden waren gewend om te reizen en overal nieuwe connecties aan te gaan. In de evangelische kringen uit die tijd waren bijbelse namen, vooral uit het oude testament wijd verbreid en komen veelvuldig onder de zonen van deze protestantse families voor. Op 19 juni 1614 deed Isaack Sligher
(e.v. Catharina van tZevelt) afstand van de helft van genoemd huis op
de Swamakerstraat t.g.v. zijn oom Anton Sligher te Amsterdam. De andere
helft van voornoemd huis stond al op naam van de heren Elias van Geel
en Franshois de Wulff. Hun zaakgelastigde verkocht met mandaat
van beide partijen het hele huis aan Christoffel Hoeufft
en Philips van Ophoven. Epitalamivm Of Bruylofs-ghedicht, Ter eeren vanden
Eerentfesten ende vromen Iongman, Francoys de Wolf. Ende de Eerbare ende
deughd-rijcke Ionghe Dochter, Geertrvyt Slicher. Versamelt inden Huwelicken
staet den 10. April, 1612. - T’Amstelredam, Ghedruckt By Cornelis
Fransz. Boeck drucker, woonende in Pieter Iacobs steech. 1612. (Bruilofts-gedicht
in 7 strofen van 12 regels.) (Foto
en tekst: Faculteit der Wetenschappen Universiteit Amsterdam, werkgroep
onder redactie van P.J.Verkruijsse; © Koninklijke
Bibliotheek, Den Haag: 853 A 121.) Voor eerdere pogingen het echtpaar
te identificeren, zie: Opdeling in twee lenen |
|
Bij de verheffing van een leengoed werd door de nieuwe hulder naast een vast bedrag, hier 15 goudguldens, de eed van trouw afgelegd. De leenman beloofde in tijden van nood zijn leenheer, hier de koning van Spanje als hertog van Gelder, te hulp te schieten. In werkelijkheid bleek deze belofte een lege formule te zijn, die werd afgelegd in de handen van de kanselier van het Gelders Hof, voorheen gevestigd te Gelder, maar ondertussen te Roermond zetelend. Zoals hierboven kort genoemd werd, dienden de erven Van Wessem met hun handel in oorlogstuig eerder de jonge Republiek, dan hun landsheer in het verre Spanje. De kanonnen werden per schip naar het noorden richting Zweden vervoerd, danwel over de Rijn naar landsheren in oorlog. Van Geel en consorten wisten in 1618 van plaatselijke vorsten toestemming te krijgen, om tolvrij over de Wezer te passeren met hun schepen, beladen met 500 stukken geschut en kogels. Het jaar daarop verwierf hij namens zijn compagnie van de keurvorst van Keulen het monopolie op de uitvoer van geschut uit Waldeck en Westfalen. Dit alles terzijde, want zijn belangen in stad en streek alhier had hij ondertussen aan familieleden overgedaan. (Resolutien der Staten Generaal, deel 3-NR.) In oktober 1605 verzocht Isaack
Sleicher vanuit zijn woonplaats Stolberg aan Philips van Ophoven
om zijn zaken hier te lande te regelen. Hij behoorde tot de Kupfermeister
die vanuit Aken daarheen waren getrokken en bloeiende werkplaatsen van
oorlogsmaterieel wisten op te zetten. Daarop maakte neef Stoffer Hoeufft weer bezwaar en beweerde dat deze goederen te Roermond niet eens aan Isaack toekwamen. In juni 1614 deed deze afstand van zijn aanspraken op De Gouden Leeuw ten gunste van zijn neef. Het huis werd daarop door diens schoonzoons Elias van Geel en Francois de Wolf overgedragen aan hun "neef" Stoffer Hoeufft c.s. die het huis eerder dit jaar al had doorverkocht. Wat betreft de Breewegshof hield Isaack voet bij stuk. Met Catharina en Gertrudis, dochters uit het eerste huwelijk van zijn neef Anthon Slicher met Anna van Wessem, kwam men toen tot het besluit om het leengoed in twee afzonderlijke lenen te splitsen. In het leenregister staat bij de verheffing in 1613 vermeld met betrekking tot (het inmiddels opgedeelde leen) de Breewegshof, dat Isaac het goed enkel als dominy utilis, ofwel vruchtgebruiker toekwam. (RHCL, 01.004 Archief Hof van Gelder te Roermond, inv.nr. 1084.) In augustus 1614 stemde de leenkamer in met de opsplitsing van het leengoed in twee afzonderlijke delen. Isaack behield zijn helft als afzonderlijk leengoed, terwijl de andere helft voor de leenkamer eveneens als afzonderlijk leengoed overging op Christoffel Hoeufft (voor 2/3) en Philip Soetermans (voor 1/3), rentmeester van de familie in Roermond en omgeving. Het voordeel voor de leenheer was dat uit beide delen afzonderlijk bij verheffing de gebruikelijke som van 15 goudguldens werd betaald. Dat was al in juli 1619 het geval, toen Catharina van tZevel "den halven hoff op den Breedenwegh" middels haar hulder in leen opdroeg na overlijden van haar man. Tegelijkertijd verkocht zij haar huis in de St. Jansstraat aan Philips van Soetermans, alias van Ophoven. Zij deed dat vanuit haar woning in de voorstad van Mazieres, Frankrijk. In 1649 werd het deel van Soetermans in leen opgedragen door Luffrid van Oosterwick c.s., schoonzoon van Hoeufft. Omdat hij in Emmerick woonde en werkte, werd hij bij de leenverheffing vertegenwoordigd door zijn hulder Johan Engels. Een brief hierover, gericht aan Engels, is eveneens bewaard gebleven en bevindt zich in een archief van de familie van Hardenbroek te Utrecht. Ook Catharina, toch alweer 30 jaar weduwe
van wijlen Isaacq Sleicher, liet zich twee maanden later vertegenwoordigen
door haar hulder Lenart Spee. (RHCL
te Maastricht, 01.004: archief Hof van Gelder te Roermond, inv.nr. 1064.) |
Gelderse Leenboeken In de leenboeken van de leengriffier
van het Hof van Gelder te Roermond staan de leenverheffingen door de opeenvolgende
eigenaren vermeld. Na overlijden van Hoeufft ging zijn deel
in de landerijen over op zijn dochter Anna, in huwelijk met Luffridt van
Oisterwijck, schepen te Emmerick. In augustus 1645 werd aan Abraham Sleighers
het poorterschap van de Maasstad verleend, als lid van het gewanmaeckers
ambacht. In maart 1681 werd het deel van Hoeufft in de Breyweghof beleend door Reiner Vorstermans als hulder namens Anna Maria van Oosterwijck, na overlijden van haar vader. (Er staat: "haar broer".) Sinds de aankoop in 1614 van dit deel door haar grootvader was het alweer de derde generatie. De familiebanden met de eigenaars van de andere helft waren dus al meer verwijderd. |
|
|
Domeingoed van de koning In juli 1693 blijkt dat beide helften van de Breyweghof waren overgedragen ("geabandonneerd") aan Willem van Oranje, koning van Groot-Brittannie, prins van Oranje, in zijn rol als heer van Montfort. Hier te lande staat hij bekend als stadhouder Willem III. Bij de overdracht van het ambt Montfort in 1653 verwierf de prins van Oranje de Domeingoederen als zijn persoonlijke bezittingen. Hieronder vielen toen o.a. het Steenhuis te Lerop, het huis Frimersum, de Borgshof te Posterholt en de voorhof van het kasteel Montfort. Veertig jaar later werd de Breewegshof dus aan dit rijtje toegevoegd. Verderop in het verlengde van de Breewegshof lag de boerderij op gen Lillart, eveneens een Gelders leengoed. Hiervan kwamen zo'n 18 morgen, het deel van Geurd Cals, in handen van de heer van Montfort. Van het huis Lillart was toen geen sprake meer.
In april 1701 werden beide helften van de Breewegshof opnieuw verheven door de rentmeester van het ambt Montfort als hulder van de koning van Engeland. Dat gebeurde telkens met een betaling van 15 goudgulden (voor elk deel) aan de leenheer. In die hoedanigheid was de koning van Engeland, als heer van Montfort, dus een leenman van de koning van Spanje, als hertog van Gelder. In februari 1696 werd tussen die van Linne en Herten een meting gehouden, waaruit volgde dat de prins van Oranje onder Merum nog 2 percelen had ter grootte van 816 roeden (zo'n 175 are). Samen met diens goederen van de Schruyver Hoff, kwam dat neer op bijna 30 morgen land en beemd, merendeels gelegen op de Schroef. (GAR, archief Heerlijkheid Dalenbroek, inv.nr. 316 fol. 3 en 88.) De zogenoemde Schroeverweg vormde vanouds de limiet tussen Herten en Linne, tussen de heerlijkheid Daelenbroek en het ambt Montfort en liep vanaf de Maasoever in een grote bocht noordwaarts naar de Gulickerweg.
Na het overlijden van Willem van Oranje,
koning van Engeland, dongen liefst drie Europese vorsten naar het bezit
van de boerderij Breyweg te Linne. Prins Wilhelm Hyacinth van Nassau-Siegen
was als volle neef van de overleden koning diens naaste erfgenaam. Frederik,
keurvorst van Brandenburg en sinds kort ook koning in Pruisen, was hem
evenwel te vlug af geweest doordat hij zijn vertegenwoordiger Caspar Wilhelm
van Forel al in mei 1702 de eed van trouw liet vernieuwen voor de leenkamer
van het vorstendom Gelder, twee maanden na het overlijden van Willem III.
Johan Willem Friso
van Nassau-Dietz (1687-1711), stadhouder van Friesland
was in het testament van de overleden koning aangewezen als diens erfgenaam.
Zodoende zou deze hem opvolgen als stadhouder in de Lage Landen aan de
Noordzee. Hij reageerde nogal laat. Pas eind 1703 liet de erfstadhouder
van Friesland het leen verheffen door zijn hulder, raadsheer
George Hartzich. (RHCL te Maastricht,
16.0674: archief Michiels van Kessenich, inv.nr. 1650.) Toch heeft het nog jaren geduurd, voordat deze overdracht werkelijkheid was. Nog twee keer werden beide lenen, die samen de Breewegshof vormden, beleend door voornoemde hulder. In november 1717 namens Willem Karel Hendrik Friso, prins van Oranje Nassau (1711-1751), de latere stadhouder Willem IV. En tien jaar later, in maart 1728, nog eens namens de prins en deze keer ook namens diens zuster prinses Anna Charlotte Amalia (1710-1777). Beiden waren toen nog minderjarig! (RHCL te Maastricht, 01.013 Archief Hof van Gelder te Venlo, inv.nrs 961 en 963.) Voor Gerard van Laer, rentmeester van het ambt Montfort, was de zaak al in 1715 beklonken. In mei van dat jaar maakte hij opmerkingen over de landmeter Anthoin van der Crabben, wegens diens werk in de gemeente. Daarbij liet hij weten, dat hij weliswaar akkoord ging met diens opmeting van de Schroever gronden, van de Breeweghshof en van de bezittingen op het Lillart, alles op naam van Zijne Majesteit de koning van Pruisen. Wat betreft de Rulart merkte hij op, dat de grond vrij was van landschat. (RHCL te Maastricht, 01.017: archief schepenbank van Linne, inv.nr. 9.) De nieuwe staatkundige verhoudingen na de Spaanse Successie-Oorlog kwamen erop neer dat de souvereiniteit van de Spaanse koning voor dit deel van het Overkwartier van Gelder overging op de Staten Generaal. De koning van Pruissen verwierf de heerlijkheid Montfort, als erfgenaam van de in 1702 overleden prins van Oranje. Daarmee werd de koning dus in feite leenman van de Republiek. Voortaan werd het leen Breewegshof verheven voor het Hof te Venlo. Roermond viel toe aan de Oostenrijkse keizer als nieuwe hertog van Gelder. Nadat de koning van Pruisen definitief in het bezit was gekomen van het ambt Montfort met al zijn gerechtigheden en het persoonlijke eigendom der Domeingoederen, werd opdracht gegeven deze goederen uitgebreid in kaart te brengen. (RHCL, archief Michiels van Kessenich/Ambt Montfort, inv.nr. 1649. Foto: Jo Schreurs, Herten.) In deze atlas uit 1742 staan derhalve gedetailleerde platen van de laathof Lerop, van het dorp Berg, van het kasteel Montfort en van het dorp Linne met de Breewegshof. Meerdere percelen lagen verspreid in de gemeente, waardoor eveneens het hele dorp in kaart werd gebracht. (Het overige akkerland werd evenwel naar de luimen van de cartograaf ingetekend.) Een kladje in het archief van de schepenbank van Herten laat zien hoeveel land de koning van Pruisen daar in bezit had. Jacob Janssen, Lennaert Stroucken en Poulus Reyners hadden in 1750 voor de duur van 8 jaar bij elkaar zo'n 13 à 14 morgen land in pacht genomen, de een wat meer, de ander wat minder. De pacht werd in natura betaald met rogge, gerst en boekweit. Lennaert Mulleners had voor 13 pattacons een oude baand in pacht, die hij tot land had gebroken. (GAR, Archief Heerlijkheid Dalenbroek, inv.nr. 246.) Hendrick Ruylkens, de halfman van den Coninghs Hoff te Linne, had nog eens 15 morgen akkerland onder de ploeg, als onderdeel van de Breewegs-pacht. Rulkens was omstreeks 1725 getrouwd met Helena van de Venne. De pachterse stierf in november 1777, vijftien jaar na het overlijden van haar man. |
Een Oude Pachtzedel Met ingang van Pasen 1695 werd het nieuw
verworven Domeingoed door de rentmeester van het ambt Montfort namens
de koning van Engeland verpacht aan het echtpaar Reijner Neven
en Margriet Janssen voor de duur van 10 jaar.
Pachters op de Breewegshof Midden 18e eeuw woonde op de Breewegshof het kinderrijke gezin van Hendrick Rulkens (+1762) en Helena van de Venne (+1777). Het zal geen toeval zijn geweest het gezin Rulkens op de pachtboerderij aan te treffen. Beide families stonden bekend als ervaren pachters in de streek. Hendrick was mogelijk een zoon van Peter Rulkens en Helena Mols. In dit gezin trad in 1710 de toekomstige drost Van der Heijden op als peter toen de boreling Jacobus Ignatius Rulkens ten doop werd gehouden. Hendrick Rulkens (1730-1783), de zoon van Breewegshof trouwde met Theresia Rullenraedt. Het jonge paar ging boeren op de Ploegshof van syndicus Fredericus Josephus Meyer (1701-1786). Zijn broer Ruth Rulkens (1727-1802), getrouwd met Catharina Rutten of Reuten, boerde eveneens in de Linnerweerd, op Heijstershof van de de familie Van der Vrecken. De
halfwin op de Breewegshof ging kort na het overlijden van de pachter in
1762 over op diens schoonzoon Herman Aeben, in mei 1765 getrouwd met de
dochter Anna Rulkens (1737-1766). De vrouw stierf echter in februari daaropvolgend
en Herman hertrouwde met Catharina Cuijpers. De aanwezigheid van Paulus
de Partz, landscholtis van het ambt Montfort, in november 1771
bij de doop van dochtertje Maria Theresia, geeft aan dat de pachtverhouding
toen al bestond. Herman (1737-1801) was waarschijnlijk geboortig van Echt als zoon van Petrus Aeben en Wilhelmina Smeets. Zijn vrouw Catharina was hem in januari 1789 in het graf voorgegaan. Bij zijn overlijden in maart 1801 staat vermeld, dat Herman toen in de Kerkstraat woonde. Dat zou betekenen dat de pacht sinds kort op anderen was overgegaan. Bij de volkstelling van 1796 woonde de weduwnaar nog op de Breewegshof met zoon Hendrick en dochter Jacomina(!), verder drie knechten en twee meiden. Dochter Catrina Aaben woonde toen in het dorp. Zij was getrouwd met Christoffel Corsten, adjoin municipal, wat zoiets betekent als loco-burgemeester. |
|
Afbeelding boven:
|_____ |
Jean Louis Baudrihaye De komst van de Fransen was tevens het einde van de leenverhouding. De Domeingoederen in het voormalige ambt Montfort vielen toe aan de staat. Naderhand was dat het Koninkrijk der Nederlanden. Rond 1820 werden deze goederen voor en na verkocht. In juli 1828 ging de Breewegshof met 17 bunder land over op een nieuwe eigenaar, Jean Louis Baudrihaye. Jean Louis Baudrihaye (1791-1875), schipper uit Luik (Quai de Saint Leonard), trouwde in april 1820 met de koopmansdochter Maria G.C. van Wylick uit Kessel (1795-1847). Het jonge paar vestigde zich in Roermond, centraal gelegen tussen de Maassteden Luik en Venlo, waar hun 7 kinderen werden geboren. Het tweede kind stierf kort na de geboorte; bleven Marie, Louis, Caroline, Pauline, Julie en Victor. Al in maart 1824 hd hij De Zwaan in de Voorstad aan de dijkweg naar de Rode Brug gekocht, bestaande uit huis met stalling, pakhuis en twee moestuinen. De ondernemer had tevens een bergplaats of pakhuis aan de Kraanpoort en een huis met smederij en pakhuis in de Ezelstraat. Het was in die tijd dat Roermond bezig was zich te ontdoen van zijn stadswallen, om de blik naar de toekomst te verruimen. (GAR: archief notaris C. Guillon, inv.nr. 60-245: opmaak inventaris juli 1847.) De hout- en kolenhandelaar Baudrihay bezat verder een zeepziederij en een blauwververij. Ondertussen had hij zich ook in de Roermondse gemeente-politiek genesteld, aanvankelijk als raadslid, en daarna ook als schepen (Belgische Periode) en wethouder. Tevens bekleedde hij nog enkele maatschappelijke functies, zoals vice-president van de Kamer van Koophandel. In 1856 startte hij met anderen een lijndienst over de Maas tussen de steden Luik, Maastricht, Roermond en Venlo. Wegens de lage waterstanden in die tijd, veroorzaakt door afwatering via de Zuid-Willemsvaart, was men binnen twee jaar alweer genoodzaakt hiermee te stoppen. Men ging toen verder met de stoomboot-dienst tussen Roermond en Rotterdam vv voor het slepen van schepen, waarvoor al in 1854 toestemming was verkregen.
Zijn vrouw was in april 1847 gestorven.
De nalatenschap liet een veelvoud zien aan onroerend goed verspreid gelegen
in en om Roermond. Het gezin woonde toen in hun huis aan het begin van
de Swamakerstraat, gekocht van de weduwe Joseph Janssens.
De woning daar tegenover stond al in 1840 op hun naam en blijkt afkomstig
te zijn van Maria van Wylick. Verder waren er nog een boerderij Sterrebosch
in Neer, vele hectaren dennebos onder Nunhem, de Leukenshoeve met 35 bunders
land en bos in Roggel, de Leutert, ook aldaar, en meer dan 40 bunders
dennenbos te Kessel, deels uit erfenis. (GAR
Memories van Successie Roermond: dd. 14-4-1847.) Dan waren er nog de kleinere stukken op De Struyk tusen Linne en Montfort aan de weg naar Sint-Joost. De gemeente had de heidegrond in 200 kleinere percelen (van 24 are) opgedeeld en bij openbare verkoop verkocht. Het waren vooral de plaatselijke boeren die hiervan profiteerden. Mogelijk op aandringen van de kinderen werd besloten tot een verdeling der goederen. Dat vond zijn beslag in januari 1870. Jean Louis Baudrihaye, toen nog wethouder en aannemer der publieke werken in de gemeente behield het grote huis in de Swamakerstraat, de Leukerhof en de bouwhof te Linne. In april verkocht hij de Breewegshof met 22 hectare land voor de geschatte waarde van 18.300 gulden aan zijn dochter Caroline Baudrihaye, in september 1859 getrouwd met Francois Mativa (1817-1881), koopman te Luik. Haar man stierf korte tijd na de aankoop van de boerderij te Linne. In december 1871 maakte raadslid Baudrihaye zijn testament. Daarin vermaakte hij aan zijn dochter Caroline (1825-1886) o.a. de onverdeelde helft van de Leukenshof te Nunhem. Bij de boedelscheiding waren haar al het huis De Zwaan, de behuizing in het Ezelstraatje en de bergplaats op de werf toegevallen. (GAR afd. 1-4 Notariele archieven, standplaats 14: Notaris C.Guillon, inv.nrs 219-11, 220-40 en 228-100.) Na het overlijden van hun vader werden de meeste goederen te koop aangeboden middels een openbare verkoop in De Gouden Leeuw, "om uit de verdeeldheid te geraken". De bouwhof te Linne hoorde niet daarbij; die hield de weduwe voorlopig nog aan zich. |
Afbeelding boven: Foto-archief H.V.R. _____ Breewegshof.in.de 30er-jaren.van.de.vorige eeuw..Uit:.Zwerftochten door.ons.land:.Limburg. |
Peter Sangers uit Herten In september 1828 werd een pachtcontract
afgesloten tussen de nieuwe eigenaar van de Breewegshof en het echtpaar
Sangers uit Linne. De pacht zou ingaan komende Pasen voor de duur van
6 jaar. Bijde partijen konden de pacht halverwege opzeggen. De behuizing
met de stallen, schuur, tuin en akkerland besloegen tesamen ruim 17 bunders
verspreid gelegen in de gemeente. De goederen onder Herten werden niet
meer genoemd. (GAR afd. 1-4 Notariele
archieven, standplaats 12: Notaris F.W.Milliard, inv.nr.78-291.) Jacob van der Loo (1775-1841) verhuisde in 1830 met vrouw en kinderen vanuit Vlodrop naar Linne. Er zijn geen aanwijzingen, dat het gezin eerst nog elders in de gemeente heeft gewoond alvorens zijn intrek te nemen op de Breewegshof. Jacob was in oktober 1808 getrouwd met de jongedochter Megteld Knoben (1784-1839). De vijf kinderen werkten na hun schooltijd mee op de boerderij en stonden vanaf hun 11e jaar als dienstknecht of -meid ingeschreven. Daarnaast had de pachter nog twee knechten voor het zwaardere werk in dienst. Mogelijk dat de pacht ondertussen was overgenomen na het verstrijken van een periode van zes jaar. Toen kwam het gezin van Frans Aerts uit Horst hier wonen. Hij was getrouwd met Ida Rulkens uit Kessel. Aerts werd ook als pachter genoemd in de stukken van de eigenaar van de Breewegshof in 1847. Daaruit blijkt tevens, dat de boerderij voor de verpachter goed geld opleverde. (Gegevens uit de Bevolkingsregisters van Linne 19e eeuw, GA-Maasgouw.) Een hoeve bekneld tussen wegen De boerderij aan de Breeweg werd al in de 14e eeuw genoemd, gelegen aan diezelfde Breydenweeg vanuit het dorp Linne langs het Hobert naar de vlek Mimelaer, wat nu Montfort heet. In de moderne tijd, toen oude verbindingswegen niet meer voldeden, raakte de boerderij bekneld tussen de kiezelweg van Maastricht naar Roermond (1845) en de nieuwe spoorweg (1865) aan de andere kant van de huisplaats. Bij die gelegenheid werd ook de Breyweghstraet heringericht tot kiezelweg naar Sint-Odiliënberg. Daarbij werd het kapelletje voor de boerderij verplaatst naar een stukje grond aan de overkant van de grote baan naar Maastricht.
De huisplaats en de naaste percelen werden deels onteigend, zowel in 1845 bij de aanleg van de kiezelweg als twee decennia later bij de aanleg van de spoorlijn. In de periode tot 1906 is niets bekend over enige aanbouw of verbouw van de boerderij. Van de kadastrale leggers van de voormalige gemeente Linne, ontbreekt het deel met de artikels 848 t/m 1524. Daaronder valt dus ook art. 1061 op naam van dochter Caroline Baudrihaye. Na haar overlijden in 1886 is de boerderij overgegaan op zoon François Mativa, rentenier te Luik. De boerderij heeft altijd een eind weegs buiten het dorp gelegen. Met de aanleg van de nieuwe kiezelweg, die toch al ruim daarvoor gepland was, kwam de pachthoeve plotseling aan de doorgaande route van en naar het zuiden te liggen, de grote verbindingsweg tussen Maastricht en Nijmegen. Misschien dat toen ook het idee geboren werd om aan huis een herberg te beginnen, waarvan naderhand vaker sprake was. De voormalige fabrikant uit Luik verkocht de boerderij met de bijbehorende landerijen in 1906 aan de gebroeders Willem en Peter Maassen en hun schoonbroer Andries Adams. Ieder was gerechtigd voor 1/3 deel. Mogelijk was Mativa al langer van plan om de boerderij te verkopen en zag hij het overlijden van de hoofdbewoner als een passende gelegenheid om zijn belangen in deze streek af te stoten. Enkele jaren later gingen zij over tot een scheiding van de aangekochte goederen, waarbij Peter H. Maassen (1861-1833) o.a. de boerderij verwierf. Kort na zijn overlijden werd zijn aandeel in de Breewegsgronden opnieuw onder de erfgenamen opgedeeld. |
Ten huize van burgemeester Meuwissen op de Breewegshof Uit het volgende verloop van de elkaar opvolgende bewoners van de Breewegshof, blijkt dat de nieuwe eigenaars waarschijnlijk al uit hun jongensjaren bekend waren met de grote witte boederij tussen de spoorweg en de kiezelweg. De 19e-eeuwse bevolkingsregisters van de toenmalige gemeente Linne geven geen enkele houvast over de elkaar opvolgende pachters sedert 1830. Aan de Breeweg stonden namelijk twee pachtboerderijen aan weerszijden van de weg. Buiten de onderhavige pachthoeve van de industrieel Baudrihaye stond iets verderop richting dorp de boerderij van de erven Pollardt op Paerlo. In sommige lijsten ontbreekt een duidelijke route door de gemeente, of zijn zelfs de straatnamen niet aangegeven. Het is uiteindelijk een advertentie in de Maas- en Roerbode betreffende zekere boedelverkoop, die ons op het juiste spoor zet. In 1880 gingen de erfgenamen van Hendrikus Jacobus Meuwissen tot een veiling van vee en meubels op de Breewegshof. Het jaar daarvoor was hun moeder, de weduwe Meuwissen gestorven. Hun vader, de oud-burgemeester was al in augustus 1870 in de leeftijd van 68 jaar ten grave gedragen. Soms eindigde een pachtovereenkomst onverwacht door het plotselinge overlijden van de boer. Een andere keer kondigde de opzegging zich al ruim tevoren aan. In dat geval werd er binnen de familie of naaste kennissenkring druk overleg gepleegd. Een duidelijk voorbeeld hiervan is af te leiden uit de bewoningsgeschiedenis van de Breewegshof. De halfwin ging weliswaar niet over van vader op zoon (of dochter), maar de verwantschap tussen de elkaar opvolgende gezinnen is zeker geen toeval. De pacht, door Jacob van der Loo begonnen, werd na zijn plotseling overlijden in 1841 overgenomen door de nog jonge (minderjarige) zoon Leonard. Pas in 1848 kwam hij eraan toe om te gaan trouwen met Anna, dochter van Willem Maessen en Gertrui Kuijpers, akkerlieden in de Linner Weerdt. Samen zullen zij nog twee keer de halfwin op de Breewegshof van telkens zes jaar hebben volgemaakt. Dan gaan ze het wat rustiger aandoen, om uiteindelijk in 1875 naar Grefrath te verhuizen. Willem Maessen was geboortig van Steynenhof te Leeuwen als zoon van Hendrik Maessen en Maria Wijnen. Hij was in tweede huwelijk getrouwd met Maria Diels en boerde tot zijn levenseinde als pachter te Vlodrop. Zijn voorouders zaten van generatie op generatie op de grote pachtboerderijen in de streek. De lijn kan terug gevolgd worden tot de armenhof op Muggenbroek begin 17e eeuw. (Zie Jan Ruiten Onder den klockenslagh van Neel Leeuwen en Asenray.) Omstreeks 1860 is Hendrik J. Meuwissen, voormalig burgemeester van Linne, op de boerderij aan de kiezelweg komen wonen. Meuwissen boerde toen nog verderop richting dorp aan de Breeweg. Hij was in 1828 getrouwd met Catharina Kuijpers, tante van genoemde Anna Maessen. Hendrik was een zoon van oud-burgemeester Reiner Meuwissen en gedurende een volle periode eerste burger in de gemeente. Zoon Jacob H. Meuwissen was de derde in lijn uit de familie als burgemeester van Linne. Samen met zijn zus was hij op de boerderij blijven wonen. Enkele neven en nichten woonden bij hun oom en tante in als dienstpersoneel. Burgemeester Meuwissen stierf vrij plotseling in februari 1906. Het nieuws van zijn overlijden werd doorgebriefd naar dhr. Mativa te Luik. Bij deze gelegenheid ging de industrieel ertoe over zijn goederen te Linne te verkopen. (Foto: P.J.A. Nissen: Linne in oude ansichten deel 1.) De Breewegshof met de bijbehorende landerijen werd nog datzelfde jaar verkocht aan de gebroeders Willem en Peter Maassen en schoonbroer Andreas Adams, molenaarszoon uit Herten. In april dat jaar werd ook al de nieuwe bewoner van de Breewegshof genoemd, zekere P.J. Strous uit Neer. Hij woonde al langer in Linne. De gebroeders Maassen, ook wel als Maessen geschreven, waren geen vreemden van de vorige bewoners. Hun vader Joris Maessen was namelijk een broer van vrouw van der Loo, zoals is te zien in bijgaande stamboom. Tevens was Joris een volle neef van wijlen burgemeester Meuwissen. Beiden waren van moeders kant kleinzoons van het echtpaar Cuijpers-Engelen uit Linne. Zijdelingse verwantschap was er ook toen Hendrik Meuwissen het boerenbedrijf op de Breewegshof van Leo van der Loo overnam. In familiekring, of anders 's zondags na de Hoogmis, zullen deze opties wel eens besproken zijn. Het gezin van Peter Strous heeft maar kort op de boerderij gewoond van 1906 tot 1910. In elk geval was hij in die jaren succesvol met zijn stierenfokkerij. Het jaar daarvoor waren de drie (schoon)broers overgegaan tot onderlinge verdeling van de Breewegshof goederen. Daarbij verwierf Peter Maassen (1861-1933) de boerderij en enig land, zoals de grote akker op het Vreeveld. Na zijn overlijden vond opnieuw een scheiding der goederen plaats. In 1944 stond de boerderij op naam van Jean Maessen. (wordt vervolgd) |
|
|
|
Aanverwant
artikel op deze website: - woonhuis en zeepziederij van J.L. Baudrihaye in de Swalmerstraat Roermond. |