NB. De stukken van het oud archief van de parochie O'berg (in de priorij
Thabor) worden voor en na overgebracht naar het gemeentearchief te Roermond
(GAR).
|
In
mei 1789 kwam er bij het bisdom Roermond een schrijven binnen van enkele
inwoners van Roer. Zij richtten een verzoek aan de bisschop om het gehucht
af te scheiden van de parochie Sint-Odiliënberg
en aan die van Herten toe te voegen.
De kerk van Berg lag op een uur gaans en was bij hoog water in de winter
niet bereikbaar. Dat gold tevens voor de kinderen van Roer om naar school
te moeten. Geregeld werd toch al een beroep op de pastoor van Herten gedaan,
om een ernstig zieke in stervensnood de laatste sacramenten toe te dienen.
De ondertekenaars van het verzoekschrift waren Reiner Smeets, pachter
op de Kruisbroerenhof, Jan Sniet en Nelis Helwegen.
Uit de tekst volgt eveneens, dat hun kinderen les kregen op de parochieschool
te Sint-Odiliënberg. Toch blijkt, dat de band met Herten nauwer moet
zijn geweest.
Drie dagen later werd het schrijven doorgestuurd naar de pastoor van Berg.
Deze bleek geen bezwaren te hebben. Pastoor J.J. Schoolmeesters gaf zelfs
nog meer gegronde redenen aan. De buurtschap Roer was evenals Herten namelijk
Gelders gebied en maakte als zodanig deel uit van de Oostenrijkse
Nederlanden. Sint-Odiliënberg, behorend tot het ambt Montfort, viel
daarentegen onder het Staats Overkwartier en zodoende
onder het gezag van de Republiek der Nederlanden. Wanneer van overheidswege
in Roer plakkaten werden opgehangen, dan was de zielenherder daarvan niet
op de hoogte.
Vanuit het Hof te Venlo, eveneens Staats, had men de priester om diezelfde
reden al meermaals verweten, dat hij de sacramenten ook in het buitenland
bediende. (Priorij Thabor: Archief Parochie
St. Odiliënberg, magazijnnr. 1.5. RHCL te Maastricht: H. Hanssen:
Archieven Bisdom Roermond 1559-1801, 14.A002A: Archief van de Bisschoppen:
portefeuille 120, omslag 22.)
Dat laatste gebeurde bij nacht en ontij
in de regel toch al door de pastoor van Herten.
Wanneer we de betreffende kerkregisters bekijken, dan zien we dat die
van Roer doorgaans in Herten werden gedoopt en begraven en daar ook trouwden.
In feite al over meer dan honderd jaar. Voor het genealogisch
onderzoek zijn we dan ook meer aangewezen op het parochiearchief
van Herten dan op de kerkregisters van Sint-Odiliënberg.
In 1753 was de kerk van Herten aan nieuwe klokken toe. Vanuit de stad
werd een bijdrage van acht gulden toegezegd en kreeg de pastoor toestemming
bij de inwoners en grondeigenaars van Roer te collecteren voor het
vergieten ende herhangen der klocken. Het stadsbestuur zou die toestemming
minder gauw gegeven hebben, ware het niet dat het merendeel der huizen
te Roer onder de parochie Herten viel!
(GAR: Oud
Archief inv.nr. 37. Handelingen Magistraat.)
De werkelijke situatie moet menigeen op het verkeerde been hebben gezet.
Ook de pastoors
van Sint-Odiliënberg waren niet altijd op de hoogte in hoeverre hun
parochie reikte. Aldus noteerde de pastoor in december 1655 bij de doop
van het zoontje op Kruisbroerenhof: in de parochie Herten. Soms
werd vanuit Herten toestemming gevraagd om daar de overledene te begraven,
maar meestal werd volstaan met de vermelding ex Roer.
Parochie St. Odiliënberg
of toch Herten?
De
afbeelding hiernaast is een detail van een kaart van de stad Roermond
en haar buitengebied, gemaakt door landmeter J.J. Smabers
in augustus 1786. Dat is dus drie jaar voordat enkele inwoners van Roer
aan het bisdom verzochten, om de buurtschap van de parochie van St. Odiliënberg
te scheiden en aan die van Herten toe te voegen.
De betreffende personen waren Reiner Smeets op Kruisbroerenhof
(42.), Cornelis Helwegen (44.) en Jan Sniet
(45.). (De nummers verwijzen naar de kaart hiernaast.)
In een bijschrift op de kaart vermeldt
Smabers per huis het aantal communicanten en tot welke parochie de huizen
behoren. Wat blijkt? Alle huizen hiernaast zouden volgens deze opgave
onder de parochie Herten vallen, met uitzondering van, inderdaad, de nummers
42, 44 en 45!
Dat geeft natuurlijk een totaal nieuwe kijk op het kerkelijke leven van
de buijtelingen van Roer. Overigens ontbreekt tussen nr. 43 en
44 nog een huis, dat samen met de nummers 44 en 45 tot kort voor dien
cijnsplichtig was aan de kerk van St. Odiliënberg.
Samen waren zij goed voor 6 vaten rogge, naderhand te betalen met 6 gulden.
In de cijnslijst van 1763 staat dan dat
deze cijns was "geroyeert" op last van dhr. deken
Haefts.
(Kaart Algemeen Rijksarchief
Brussel)
In de kerkregisters van St. Odiliënberg
is geen doop of huwelijk te vinden van de pachters-gezinnen
te Roer uit bijvoorbeeld de 17e eeuw, met uitzondering van de bewoners
van Kruisbroerenhof (42.). Ook nadat genoemde parochianen het verzoekschrift
hadden ingediend, blijkt dat zij (mogelijk met tegenzin) hun kinderen
in Berg lieten dopen en volgden zij op de zondagen waarschijnlijk ook
daar de H. Mis. Hun kinderen gingen daar ter school, terwijl de andere
kinderen uit de buurt de parochieschool van Herten bezochten.
De meeste huishoudens
te Roer vielen dus onder de parochie van Herten. Zoniet de bewoners van
de Kruisbroerenhof en van het cijnsgoed aan de Es, die togen voor de kerkdiensten
naar Berg.
Vreemd genoeg behoorde
de parochie van Berg wel tot het bisdom Roermond sinds diens oprichting
in 1561, terwijl Herten als vanouds onder het kerkelijk gezag van de bisschop
van Luik viel! Zeer opmerkelijk
dus, dat een deel van het stadsgebied van Roermond onder een ander dan
het eigen bisdom viel !
Tussen
de processen van het officialaat van het bisdom Roermond, de
kerkelijke rechtbank die zich o.a. bezighield met buitenechtelijke
relaties, komen wel enkele processen voor wegens onwettige geboortes op,
weer, de Kruisbroerenhof, maar niet op bijvoorbeeld Hattem of de Beeckerhof,
ook in Roer. Deze boerderijen komen daarin niet aan de orde, a) omdat
ze onder de parochie Herten, en dus onder het bisdom Luik vielen, of b)
de bewoners van die huizen beter oppasten?
|
Rechts: detail van kaart,
behorende bij het proces tussen Roermond en de gebr. Spee.
Onder: de stad; links: de Kapel en boven Jongenhof te Lerop. De 3 hoeven
zijn dan van onder tot boven: Xbroerenhof, Beeckenhof, Rourbosch. (RHCL
archief Hof van Gelder te Roermond inv.nr. 317, procesnr. 796.)
Deze kaart is waarschijnlijk
vijf jaar ouder dan de datum die er naderhand is bijgeschreven. Al in
de winter van 1654/55 werd er tussen de erfgenamen Spee en de Magistraat
proces gevoerd, waarbij sprake was van een speciaal daartoe gemaakte carte
figurative. (GAR Aanwinst Maastricht: ongeordende
stukken.)
"Weren
Werens van Jan Nijssen: desen post halden die van Ool onder haer te sijn,
niet tegenstaende die van Bergh en Ruremondt denselven onder de stadt
hebben gestelt."
uit: Schatcedule 1697 (fol. 61 W.) OAR
inv.nr.461.
|
De
bewaard gebleven kerkregisters van Herten gaan niet verder terug dan 1725.
Willen we verder terug in de tijd gaan voor meer informatie, dan moeten
we dus andere bronnen raadplegen. In het gemeentearchief van Roermond
is een schat aan gegevens te vinden over het reilen en zeilen van de buijtelingen
der stadt, de bewoners van buiten de stadsmuren.
Tussen 1657 en 1667 lagen de eigenaren van Rourbosch (nu Hattem) in de
clinch met het bestuur van Roermond over de jurisdictie van hun pachtgoed.
De erfgenamen Spee beweerden, dat de landerijen van hun bouwhof te Roer
buiten het stadsgebied en onder de vrijheerlijkheid Daelenbroeck vielen,
waartoe ook de gemeenten Maasniel en Herten behoorden.
De familie Spee liet voor en na getuigen opdraven om hun gelijk te staven.
De vertegenwoordigers van de stad kwamen met de nodige verklaringen om
het tegendeel te bewijzen. Dat alles samen geeft ons niet alleen een betere
kijk op de status van het landgoed Rourbosch maar ook meer weetjes over
Roer zelf.
In die tijd telde de buurtschap drie pachthoeven en zes boerderijen van
peertslieden en keuters. Met uitzondering van Kruisbroerenhof
lagen alle huizen en hoeven op of aan de Esch.
Gerichtsberg
Aan de grens met Herten werd geregeld de galg opgericht, maar toch minder
vaak dan achter de Kapel-int-Zand aan de Heinsbergerweg. De straatnaam
Gerichtsberg
te Roer herinnert er nog aan, ook al ligt deze straat niet op dezelfde
plaats.
Ook op de galgenberg aan de Hertenerweg werden in het
verleden heksen verbrand, veroordeelden gehangen of geradbraakt. En evenals
die van Muggenbroek waren de buijtelingen van Roer verplicht
te rechten, galgen ende raederen, net zo vaak als justitie misdadigers
ter dood had verwezen op de Boonenberg of aan de Kapel.
Zo kon het gebeuren dat de boeren de schansen aandroegen, wanneer zij
tottet verbranden van hexsen sijn geboedt geweest, en hun medewerking
geboden werd. Of zoals Mercken van Rour in april 1660 getuigde, dat kort
voordien aen den Boonenbergh het raedt wierde gericht en een
veroordeelde werd geradbraakt. (ARAB,
detail kaart van landmeter J.J. Smabers anno 1786.)
Zover men zich kon herinneren werden de bewoners van de boerderij Rourbosch
daartoe niet opgeroepen. Uit voorzorg hield de pachter toch maar zijn
dienstvolk thuis, opdat niemand van hen alsnog gedwongen zou worden om
te helpen. Voor die van Spee was deze ‘vrijstelling’ een aanwijzing
dat hun pachtboerderij tussen Roer en Lerop niet onder de rechtsdwang
van Roermond viel.
Kort nadien kwam het gemeentebestuur met een nieuw besluit, om de hoevenaars
op alle pachthoven op tourbeurt op te roepen om mee te helpen wanneer
er gericht werd.
Limieten
Over de gemeentegrens met Herten is in het verleden al vaker onenigheid
geweest. Op plaatsen waar een scheijtheg de begrenzing aangaf
was dat niet zo moeilijk. Maar ook de route die de processie van Herten
op de kruisdagen volgde, was een aanwijzing hoe de grens
liep. Ook de (Hertener)weg, lopende van het gericht naar ’t Cruijts,
was een scheidingsweg. Zo wist Peter Nelissen, schepen van het Oolder
gericht te vertellen, dat wanneer er op die weg een doodslag was gepleegd
en het hoofd van de dode lag richting Roermond, dan zou de magistraat
van de stad de strafzaak behandelen. Indien echter het hoofd naar Herten
lag, dan lag het onderzoek in handen van de heer van Daelenbroeck.
De
limietscheiding met Lerop liep volgens oudere bewoners vanaf het eikske
linea recta naar de schoorsteen van Muggenbroek
aan de overkant van de Roer. Maar in het verleden had het stadsbestuur
al eens ruzie gehad met die van Melick over deze pachthoeve. Toen bleek
dat de grenslijn dwars over de hofplaats liep, had men de hoeve alsnog
afgebroken en helemaal op Roermonds gebied nieuw opgetimmerd. Maar daarmee
werd ook het aloude richtpunt, de schoorsteen, verplaatst!
Het overgrote deel van het grondbezit van Roer was in handen van de eigenaars
van de drie pachtboerderijen. Dat waren toen Beeckerhof
(70 morgen / 23 ha), Rourbosch (165 morgen / 55 ha) en
Kruisbroerenhof (60 morgen / 20 ha). Maar ook de Munsterabdij
en de eigenaars van Jongenhof te Lerop, de jonkers Aert en Puijtling,
hadden daar elk om en nabij de 18 morgen (6 ha) land. Daartussen lagen
de akkertjes van de boeren. Die hadden tevens de mogelijkheid om land
van de burgers uit de stad te pachten. Meer dan 12 bunder (= ha) zal dat
niet geweest zijn. Evenals in de overige opgaven behoorde daar ook nog
het broek en weideland bij.
Het grondbezit van de drie pachthoeven eindigde niet bij de gemeentegrens.
De pachters hadden ook grond te Lerop en in Herten onder de ploeg. Anderzijds
blijkt dat ook voor de halfman op Jongenhof te gelden. (Kaart
dd 23-4-1659 in RHCL inv.nr.317, procesnr. 796:
proces over Rourbosch.)
En zo hadden ook sommige boeren over en weer grond in eigendom. Dat had
meestal te maken met de familieverhoudingen over en weer. Het betrof dan
ook niet alleen de akkers vlak over de gemeentegrens. Beltjenshof had
ook land aan de Offerkamp te Herten, waar Severijn Ruijtsen,
geboortig van Roer, in 1737 zijn boerderij bouwde. (Jo
Schreurs 'De grote en kleine Offerkamp in Herten' in Roerstreek '72, blz.
127 e.v.)
De weduwe Trincke Zilkens te Swalmen had hier nog een akker. Haar huisje
te Roer had ze verhuurd. ‘Tuenis in’t Steynenhuys’
te Lerop had hier ruim twee morgen land van z’n eigen. Dat bleek
achteraf een vergissing te zijn geweest van de landmeter, die in 1678
ook niet wist waar precies de grens tussen beide overheden lag. (Waarschijnlijk
was dat ook het geval met de opgemeten akkers van genoemde jonkers.)
Zoals Leen Henckens te Herten en Peter Hermans te Merum enige grond in
Roer hadden liggen, was dat omgekeerd ook het geval. Silken van
Roer had te Herten zo’n twee bunder land. Ook van de drie
pachthoeven lag nog enige grond over de gemeentegrens. Dat was toen en
twee eeuwen later, midden 19e eeuw, nog zo.
Binnen het grondgebied van Roer bleef er voor de naburen aan eigen grondbezit
niet meer over dan zo’n 15 morgen (5 ha). Daarvan had de een wat
meer dan de ander. En daarvoor werden de buijtelingen*
o.a. in 1684 aangeslagen voor hun aandeel in de oorlogsschatting aan de
Fransen. Deze extra belasting op het grondbezit stond los van de landschat,
los van eventuele erfpachten en van tienden op veldvruchten. (*Inwoners
van Roermond buiten de stadsmuren.)
Het jaar daarop werd deze extra last alleen geheven op de huisplaatsen.
Aan de hand daarvan kunnen we de onderlinge grootte der huizen afleiden.
De erfgenamen van Jan Ruijtsen werden aangeslagen voor 13 gulden en 6
stuivers. Meuwis Hillen, Coen Janssen en Paulus Walraven elk voor de helft
ofwel 6 gulden 13 stuivers. Lenart van Melick en Houb Thijssen (in het
huis van Trincken) elk nog eens de helft daarvan.
De hoevenaars betaalden uiteraard meer. De pachter van
de kruisbroeders en de halfman op Beeckerhof betaalden elk 33 gulden en
de halfman op Rourbosch van mevrouw van de Velde werd zelfs aangeslagen
voor 41 gulden en 13 stuivers.
Midden in Roer aan de Esch stond de boerderij afkomstig van Hendrick
Hondt (halverwege de 16e eeuw), die daarvoor jaarlijks aan de
kerk van Sint-Odiliënberg een malder ofwel 6 vat rogge afdroeg. Een
jaar later was deze erfpacht ondertussen opgedeeld in drie partijen, en
werd rond 1700 in geld uitbetaald: een gulden per vat rogge. Huis en hof
stonden toen op naam van Paulus (Walraven), de weduwe van Coen (Janssen)
en Jan Slevers.
Deze erfcijns werd naderhand (1763?) op last van dhr. deken Haeft "geroyeerd"
en sindsdien niet meer geheven. (Archief
parochie St. Odiliënberg in priorij Tabor, magazijnlijst 5.1: kasboek
1763-1794.)
Ook de pastoor van Herten had in Roer enkele erfpachten tegoed, evenals
een tiendje (op 2 morgen). De vrijheer van Daelenbroeck inde de tienden
van 29 morgen land, maar het merendeel der akkers (74 morgen) werd getiend
namens sijn Hooghweyrde de bisschop. De pastoor van de parochiekerk
in de stad inde de tienden op de resterende 15 morgen. (Een groot deel
van het goed Roerbosch was tiendvrij, immers door de landsheer in leen
uitgegeven.)
Dat het bestuur van Roermond zelf niet
zo goed op de hoogte was van haar gemeentegrenzen blijkt
wel uit het volgende voorval van omstreeks 1614. In juli van dat jaar
kwam er een klacht binnen van de schout van Daelenbroeck op last van diens
heer. Kort voordien had te Roer een terechtstelling plaats gevonden. Dat
was dan niet aan de gerichtsberg, maar op een stuk land van Silken te
Rour vlak over de grens met Herten. Daar waren twee (klooster)zusters
uit Straelen op Daelenboeckse grond op de brandstapel (mitten vuyre)
terechtgesteld. Met de toeloop van het volk zal er ongetwijfeld veel schade
aan de akkers zijn toegebracht.
De gemeenteraad stelde een bezoek aan de betreffende plaats uit tot na
de oogst. Immers, een bezichtiging ter plekke was niet raadzaam, zolang
die vruchten niet aff sijn. Van deze visitatie is geen verslag
bewaard gebleven. Maar een jaar later, eind augustus 1615 werden de grenzen
met de heerlijkheid Daelenbroeck bezichtigd. (GAR:
Oud Archief Roermond inv.nr.2 ‘Donderdagsprotocollen’ dd.
3-7-1614 en dd. 25-8-1615.)
De bewoners van de buurtschap Roer waren vanouds meer
gericht op het kerspel Herten, Merum en Ool, ook al vielen zij onder het
rechtsgebied van Roermond. Evenals vreemdelingen dienden zij aan de stadspoort
een poortstuiver te betalen. Dat laatste gold ook wel voor de bewoners
van de voorstad, maar die van over de brug waren er meer op gericht om
als burger in de stad te worden opgenomen. In de voorstad woonden voornamelijk
kooplieden en schippers, terwijl de naburen van Roer hun brood verdienden
in het boerenbedrijf als pachter of als akkerman.
Baanluikingen
Rond 1600 bleef het een voortdurende zorg van het stadsbestuur om de beesten
van het veld te houden. Aan alle geërfden, huurders en pachters der
landerijen werd bevolen om de akkers buiten de stad, grenzende aan de
openbare weg te voorzien van graven en heggen enz.
Het was een periode van betrekkelijke rust na jaren van inkwartieringen
en oorlogsperikelen. Steeds meer graan werd in de stad verhandeld. Zo
concludeerde de magistraat in 1587, dat er groete neeringe und welvaren
was en ook goed en veel soorten graan en koren ther merckt gebracht
werden.
Om die graanoogsten te beschermen tegen grazend vee, werd er steeds strenger
op toegezien, dat de oude baanluikingen, zoals greppels, heggen, stappen
en valderen opnieuw werden opgericht en onderhouden. Een andere reden,
om deze hekwerken, of cleven (denk aan de Schuttekleef te Maasniel)
te onderhouden, was het zoveel mogelijk weren van vreemd volk, zoals vrijbuiters
en vagebonden.
Nog voor het feest van Pasen werden deze baanluikingen gecontroleerd.
Toen dat naderhand toch niet afdoende bleek, ondanks de voorop gestelde
boetes, werden twee veldschutten in de zomer van 1602 er op uitgestuurd
om loslopend vee op de velden in beslag te nemen.
Te Roer hebben zeker twee valderen gestaan, eveneens bedoeld om de beesten
uit het veld te houden. Een hek stond aan het voetpad tussen het kempken
en het veld van Beeckerhof. Het andere hek aan het begin van de mistweg
aan het Meulenbroekske richting Hambeek. |