Herberg de Heuvel












































Laatst gewijzigd: 19-12-2012 © Jan Ruiten

HERBERG OP DE HEUVEL (1)
Manckenhoeffstat

Voorloper van de herberg Op de Heuvel was de Manckenhof, zo genoemd naar de bewoners rond 1600. Maar ook toen al was het huis op de Heuvel en Heuvelengoed een begrip in het dorp. De Manckenhof zelf is identiek met het huis dat Anthoin van der Borgh midden 18e eeuw had gekocht van de weduwe Peys. Hier begon hij zijn smidse. Dit eerste deel handelt dus eigenlijk over het huis in de bocht richting Hoofdstraat. Eind 17e eeuw was dit herberg In de Swaen, smidse, brouwhuis en raadhuis onder een dak. Het artikel over het Huis op de Heuvel werd eerder gepubliceerd in Roerstreek 2006, blz. 57 e.v. Op onderdelen wijkt dit verhaal hiervan af.

Wilken op ten Heuvel

De geschiedenis van Heuvelsgoed gaat terug tot 1539. Toen werd Wilken op ten hoevel aangeklaagd door Geert der wert wegens dreigementen aan zijn huis. Wilken voelde zich beledigd door uitlatingen van Geerken. Die had beweerd, dat hij dye perde opten kyrchhoff gedreve hadt und wider affgehaelt, en eraan toegevoegd, of hij van het kerkhof soms een paardenwei wilde maken.

Wilken kwam hem daarvoor rekenschap vragen. Als een wildeman was hij bij nacht en ontij door de moestuin aan komen rennen tot aan de deur van het huis. Met schelden en slaan heeft Wilken geprobeerd binnen te dringen. Maar Geerken en zijn vrouw hielden de deur dicht. Toen probeerde hij het bij de andere deur. Daarop zou Geerken hem hebben neergeslagen. Dat kon Wilken naderhand op de rechtszitting nog aan zijn verwondingen laten zien. Maar anderen wisten te getuigen, dat de man was gevallen toen hij over de thuyn (de heg) was gesprongen. Verder hielden de getuigen zich op de vlakte. Zij hadden wel het een en ander gehoord, maar eigenlijk niets gezien. De zaak sleepte maar voort met getuigenissen van de een en wederhoor van de andere partij. De schepenen van Berg kwamen er niet uit.

Uiteindelijk werd de zaak zeven jaar na dato ter wijssenisse aan het hoofdgerecht van Roermond voorgelegd. Eerst mochten Geerkens konden hun zegje doen: Jan der alde baede, Peterken Halffwin, Maessen Thysen, Jan vander Moelen en Vaes op ghen Buyghenkuyle. Daarna waren Wilkens getuigen aan de beurt, te weten: Jan der wert en Gerken en Lyetgen aen Genhuys. Maar ook nu spraken de getuigen van beide partijen elkaar tegen. Meer dan enig huisgerucht zou er niet geweest zijn. (GAR: Hoofdgerecht Roermond, procesnr. 3062.)

Erfcijnzen

Beide hoofdpersonen worden ook genoemd in het cijnsboek van het ambt Montfort uit 1551. Wilken op gen Hoevell komt daarin vier keer voor vanwege evenzovele erfcijnzen. Voor zijn haistatt (boerderij) op de berg, afkomstig van Egbertz, betaalde hij jaarlijks 2 schellingen en een hoen. Daar woonde hij ook. Wilken had nog een tweede hastadt, afkomstig van Peer Leonartz, belast met een cijns van 3 schellingen en 2 hoen. Verder waren nog twee stukken land van hem belast. Volgens diezelfde legger werd Geerken der wert alleen aangeslagen vanwege een stuk weiland. (RHC: Venner Overheidsfunctionarissen ambt Montfort, inv.nr. 1674: Leger van de cijnsplichtigen enz. 1551, blz. 139 e.v.)

Een van de getuigen komen we ook tegen in een lijst van erfrenten aan de kerk uit 1566. Jan der Weyrt zaliger betaalde tijdens zijn leven een jaarlijkse cijns van 2 vat en 1 kop rogge voor huis en hof aan de linde. Dat was een herberg onder in het dorp. (RHCL: Hanssen Archief bisschoppen, portef. 120, omslag 13.)

De oorsprong van deze erfcijnzen was verschillend. De betalingen, aanvankelijk vooral in natura, waren verbonden aan kerk en altaar, zoals de renten van O.L.Vr. tot Ulenberg. Maar interessanter voor ons zijn de jaarlijkse bijdragen aan smalt, was en wijn. Zo was de boomgaard van jonker Emont van Baerle, schuin tegenover het huis op de heuvel, belast met 1 pond was en 1 kan smalt (olie). Ernaast lag eveneens zogenaamd heuvels goed, in bezit van de bewoners van het huis Op de Heuvel, toen nog op naam van Wilken en volgens bijschrift van omstreeks 1620 overgegaan op Daem op gen Heuvel. Hiervoor betaalde Wilken 3 schellingen en 1 hoen aan het Huis Montfort en 1 kan olie aan de kerk.

Van deze erfrenten aan de kerk zijn ook uit latere jaren meerdere lijsten bewaard gebleven, die we nu goed kunnen gebruiken om de geschiedenis van enkele huisplaatsen te beschrijven en in kaart te brengen. De cijnzen moesten immers door de elkaar opvolgende grondeigenaars jaarlijks betaald worden. Zodoende kunnen we ook de huisplaats situeren die het decor was van bovenstaande nachtbrakerij. Gerken in gen dorps kinder waren in 1566 belast met een cijns van een kan olie aan de kerk vanwegen hun huis en hof. Dat was aan het kerkplein tegenover de herberg van Jan der weyrt. Een eeuw later stond Gerkens huis deels op naam van herbergier Hencke Timmermans. (Zie: Jan Ruiten Hencke Timmermans, een dorpsschets uit de 17e eeuw in Roerstreek 2003 blz. 107 e.v.) Dat was dus ongeveer ter plekke waar het voormalige raadhuis staat.

Heuvels goed

Jammer genoeg zijn de grondrenten van het Huis Montfort niet bijgehouden. Door een slechte administratie zijn de meeste cijnzen weldra verduisterd en konden zodoende niet meer achterhaald worden. Niet alleen door de onderzoeker van nu, maar ook door de schatheffer van toen. Pogingen om weer een deugdelijke boekhouding over deze erfcijnzen aan te leggen, liepen op niets uit.

Het huis op de heuvel wordt wel geregeld genoemd in de overdrachtsregisters van de schepenbank begin 17e eeuw. In 1635 verklaarden Everdt op den Heuvel en vrouw, dat zij een lening hadden afgesloten op dat half huys, midt den camp halff, binnen Bergh op den heuvel en andere goederen. Deze Everdt zou dan de stamvader kunnen zijn van de familie Evers, waarover in de aanhef al sprake was. Een eerste aanzet in deze wordt gegeven door het huwelijk van Willem op den Heuvel in september 1646 met Catharina Peys. In mei daaropvolgend erd hun zoontje Evert geboren.

Wilken op gen Hoevell had rond 1550 meerdere goederen in het dorp, waaronder twee huizen. Dat zien we een kleine eeuw later ook onder zijn opvolgers. Everdt en Thissken op den Heuvel bezitten dan nog, elk voor de helft, het huis op den heuvel, ook wel Manckenhoff geheten, en enig akkerland. Via Evert zou dan het huis op zoon Willem zijn overgegaan. Enkele generaties verder komen we de erfgenamen van Hendrick Evers en Catharina Slijpen tegen als eigenaars. Tot in onze dagen sprak men nog van de familie 'Evers op de Heuvel'. Maar zo eenvoudig is he natuurlijkt niet gegaan. De werkelijke geschiedenis van Heuvelsgoed is ingewikkelder verlopen.

Thissken op den Heuvel

Begin 17e eeuw komen we in het dorp Berg meerder personen tegen met de aanduiding dat zij op de heuvel woonden. Uit meerdere akten in de overdrachtsprotocollen en gegevens uit de kerkregisters komen de familieverhoudingen al wat duidelijker naar voren. Een weinig verder op deze pagina staan ze bijeengevoegd in een stamboom. Daem Peijss of Peickens was getrouwd met de weduwe van Dirck Reulen op den Heuvel. Uit beide huwelijken waren kinderen geboren.

Haar voorkinderen Goerdt en Derickske Reulen, getrouwd met Evert van Bergh, gingen over tot de verdeling van de Manckenhoeffstat met de nakinderen. De eerste partij kreeg het deel waarop de bomen stonden richting Roer. Daartoe behoorde nog een moestuin, die verderop gelegen was. Het ander deel viel toe aan hun stiefvader Daem Peyckens. Met deze verdeling waren de kinderen Reulen tevens verlost van de schuld aan Daem, wegens de afbetaling van de boerderij. In 1614 wisten twee schepenen zich nog te herinneren, dat zij erbij waren geweest toen Daem de koopsom van Manckenhof had afgelost aan Pauwel Scheepers, alias Mancken. De boerderij was door zijn voorganger aangekocht, maar niet afbetaald.

In het parochiearchief bevindt zich nog een tweede lijst van erfcijnzen uit 1587, die in details afwijkt van de eerder genoemde lijst uit 1566. Op de achterkant staan enkele renten vermeld, te betalen aan de armenkas. Ook Daem Peikens komt daarin voor vanwege de jaarlijkse rente van 2 daalders uit een kapitaal van 32 daalders, staande op Manckenhoff, gelegen naast Vaess Kirckhovens hof en het zogenaamde Wheemgoed van de pastorie. (GAR: Parochie-archief Sint-Odiliënberg, inv.nr.1.)

Volgens de belening uit 1635 moeten huis en hof in 't geheel ongeveer een morgen (ca. 33 are) groot zijn geweest en was toen opgedeeld in de huisplaats (naast Vaessen) en de boomgaard, richting Roer. Waarschijnlijk had Daem het geld uit de verkoop van een ander (half) huis in het dorp.

Naderhand had Thissken haar huis op de heuvel en enig akkerland voor 280 gulden beleend bij de spisemaecker te Roermond. De weduwe was traag met de afbetaling en de geldschieter werd ongeduldig. In april 1638 kwam de pandbrief voor een gelijk bedrag in handen van haar nazoon Jan Peys (ca.1610-1668). Jan was toen al getrouwd met Lysken Dienenray. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen bekend: Metgen (*1638) en Daem (*1642). Al voor zijn huwelijk had Jan een stuk heide aan de rand van het Hoosderveld gekocht. Ook zijn vader had daar voorheen een stuk gemeentegrond aan de Montforterweg verworven en tot akkerland gebroken. Jan Peys komen we nog geregeld als doopgetuige tegen tot aan zijn overlijden in januari 1668. De akkers in het Hoosderveld zijn naderhand aan anderen verkocht.

Evert van Bergh op den Heuvel

Van Evert op den Heuvel en zijn vrouw Dierixcken Reulen zijn drie kinderen bekend: Geert (*1629), Griet (*1632) en Goert (*1635). Op Sint-Andriesavond in 1628 bekende het echtpaar nog 52 gulden schuldig te zijn aan de armenkas. Als garantie voor een deugdelijke aflossing gaven Evert en zijn vrouw als onderpand het halve huis met het land naast juffrouw Anna van Baerles erf en rondom de straat.

In juni 1635 lieten de echtelieden vastleggen, dat zij een lening van 100 rijksdaalders hadden afgesloten bij Jacob Carisius uit Montfort. Daarbij hadden zij tot onderpand gesteld dat halff huys, midt den camp halff, binnen Bergh op den hovel ghelegen naast het erf van joffer van Baerle. Omdat de wederhelft van de boerderij al bij de armenkas beleend was, stelde Evert als medepand zijn aandeel in Manckenhoff tussen pastoorsland en Tisch op den Hoevel erf, en verder al zijn overige goederen. Die belening moet evenwel eerder afgesloten zijn: pastoor Carisius was immers in september 1634 gestorven aan de pest. Bij die epidemie bezweken tientallen van zijn parochianen.

Waarschijnlijk is Evert kort voor 1637 gestorven. In december van dat jaar werd de boomgaard gesitueerd naast het erf van (zijn weduwe) Dirixken op den heuvell. Dat is tevens de laatste keer dat we iets van haar vernemen. Naderhand komen we dochter Geert en haar broer Goert tegen als mede-eigenaars van 4 morgen land aan het Zittard. Samen met Areth Geutiens moesten zij daarvan 1 vat rogge als erfcijns leveren aan het Huis Montfort.

Heuvelsgoed, een weinig verderop gelegen, kwam volledig op naam van Areth, gezien de erfcijns van 1 kan olie, die hij er jaarlijks voor leverde. Van Geert en Goert komen we verder niets meer tegen wat nog verband houdt met de erfgoederen van hun ouders.

 


De kinderen Peyss

De twee voorkinderen van Thissken op den Heuvel zijn met naam en toenaam bekend. Minder duidelijk is, hoeveel kinderen we tot haar tweede huwelijksbed kunnen rekenen. De naam Peijs of Peijckens komt in die tijd hier geregeld voor.

De nieuwe eigenaar van huis en hof was Walraeven Peyss (ca. 1620-1688), die daarmee ook de schuldenlast overnam. Hij was in 1656 met zijn vrouw Mechteld als pachter gaan boeren op het Zittard van de paters jezuïeten. Ook met zijn tweede vrouw Mercken Daniels werd naderhand de pacht nog geruime tijd voortgezet.

Het huis op de heuvel was hem meer tot last dan dat hij er profijt van had. In 1685 werd Walraeven aangesproken vanwege beloftes die hij twee jaar eerder aan Albert Quyten had gedaan. De schuldeisers bleven hem achtervolgen met hun aanmaningen. Walraeven had er inderdaad het geld niet voor om huis en hof te onderhouden. Schoonzoon Joachim Michiels (uit Elmpt) klaagde als huurder dat Walraeven het huis soodaenighlijck laet vervallen, dat hetselve geschaepen is te sullen overhoopvallen. Hij stond erop dat de huisbaas de woning in goede reparatie liet herstellen. Walraeven vroeg respijt, maar deed vervolgens niets. Het gerecht sommeerde hem het huis binnen zes weken 'dakdicht' te maken, terwijl hij voor de overige herstellingen nog drie maanden de tijd kreeg.

In oktober 1688 liet de weduwe Moeits weten het huis van Peyss te willen verkopen. Zij had nog geld van hem tegoed. Via de schepenbank had de eiseres arrest laten leggen op zijn goederen om zodoende toch nog iets van zijn schulden terug te krijgen. Maar de vrouw verwachtte er niet veel van: de opbrengst zou niet eens de kosten dekken. Uit haar verzoek blijkt, dat zulke veilingen geregeld tot liefst zes zitdagen uitgestreken werden. In dit geval werd met twee zitdagen volstaan. Wal Peis stierf nog diezelfde maand. Enkele jaren voordien was hij in Posterholt gaan wonen. Dochter Lysbeth woonde met haar man Gerard Dericks bij haar ouders in huis. De kleine Ewald (*1695) werd ongetwijdeld naar zijn overleden grootvader genoemd.

Rond 1660 was de naam Op gen Heuvel aan één enkel huis verbonden. Naderhand werd de naam ook voor de omliggende huizen gebruikt. Dat geeft natuurlijk verwarring.

In 1699 beleende Areth Geutiens, sijnde een seer oudt mans, hebbende oock een seer oude vrouwe, zijn huis en hof op gen heuvel. Hij zat al langer in geldzorgen. Al in 1655 deelde hij samen met Truy en Geert op gen huvel een erfpacht van 1 vat rogge op een stuk land van 4 morgen aan het Zittard. Het huis naast de boomgaard van Anna van Baerle en afkomstig van Heuvels kinderen, was in zijn geheel op hem overgegaan met de last van een jaarlijkse cijns van 1 kan olie aan de kerk. Mogelijk was zijn vrouw Mercken Everts een dochter van Evert van Bergh en Dericxken Reulen. In dat geval waren huis en hof via erfenis verkregen. In het andere geval heeft hij de huisplaats gekocht met het geld dat hij heeft verdiend als pachter op het Hemken.

Joachim Michiels was in februari 1666 getrouwd met de vrij jonge Neesken Peys (ca. 1645-1726). In 1689 lag hij overhoop met Thijs Peys (1652-1713). Zijn zwager had namelijk een schuldbrief van 280 gulden in bezit, raeckende huis en hof Op de Heuvel en twee akkers, te weten een morgen aan Reutjesweg en een morgen in het Hoosterveld. Toen ze zelf niet tot een schikking onden komen, werd de zaak aan de schepenbank voorgelegd. Dat bepaalde, dat Jochem van de restschuld nog 50 gulden moest afbetalen. Overigens woonde Michiels hier eerst sinds kort. Voordien had hij jarenlang geboerd als pachter, waarschijnlijk op Genhuis, de boerderij van Frymersom.

Aanvankelijk werkte Thijs bij brouwer Timmermans onder in het dorp. Na diens overlijden had hij nog 12 pattacons aan achterstallig loon te goed. Naderhand ging Thisken Pyss boeren op de Waerd. Daar bleef hij wonen tot zijn overlijden in 1713. Zijn broer Daem Peyss (1655-1697) was in de stad gaan wonen. Hij was (omstreeks 1680) getrouwd met Sophia Coninghs. Geregeld zien we hem daarna in zijn geboortedorp terug. Maar dat was vanwege zijn werk. Daem was namelijk in dienst als bode bij het Hof van Gelder in Roermond. En wanneer hij dan toch in het dorp was, ging hij even wat drinken in de herberg van Timmermans, want daar werkte zijn broer. Konden ze nog wat bijkletsen.

Zowel van Geutiens alsook van Michiels werd dus gezegd, dat zij op de Heuvel woonden. Was de naam voorheen verbonden aan Heuvelsgoed, nu werd de naam in ruimere zin gebruikt voor de bewoners op de berg. Wie woonden er toen nog meer?

Een beschrijving van de huisplaatsen op de berg -van omstreeks 1695- komt ons daarbij goed van pas. Achter de huizen lag de Biesenkamp van de pastorie, ongeveer 5 vierdel groot (ca. 40 are), grenzend aan de moeshoven van de erfgenamen Cnops, Joachim Michiels, Peter Wouters, Hendrick Hendericxs, Peter Nelissen en Dirck Cnips. De namen komen aardig overeen met de huizenschat van 1679. We zetten deze huizen in dezelfde volgorde als hiervoor genoemd: Catrien Cnops, Walraven Peys, Gretgen Knabben, de jezuieten, Derick Nelissen en Derick Knyps.

Voor ons zijn hier vooral de eerste twee huisplaatsen belangrijk. Michiels moet op de gedwongen verkoop door de weduwe Moeits in 1688 huis en hof van zijn schoonvader verworven hebben. Jochim werd eerder dat jaar aangeklaagd, omdat hij als tiendenaar op het land van Maes Janssen op Overen van de veldvruchten meer had getiend dan hem toekwam. In zijn repliek gaf hij te kennen, dat hij zich vooral stoorde aan de term deverije. Die beschuldiging was een aantasting van zijn eer en goede naam.

Twee jaar later werd hij opnieuw door de schout op het matje geroepen. Sinds kort was een nieuw verbod van kracht om eenighe speelluijden te gebrucken, 'tsije in herbergen, straeten ofte ander plaetsen. Aanvankelijk werd daar ook streng de hand aan gehouden. In het huis van Michels, sijnde een herberge, was met de kermis een speelman geweest. De gasten werden elk voor 2 goudguldens beboet, de waard en de muzikant voor het dubbele. Joachim heeft hiertegen nog geprotesteerd door te beweren dat de muzikant op eigen houtje had gespeeld.

In elk geval weten we nu, dat het huis op de Heuvel toen al een herberg is geweest. Bij zijn overlijden in april 1699 werd Joachim Michiels ingeschreven als echtgenoot van Agnetis Walraeven. Dat houdt blijkbaar in, dat zijn vrouw Neesken een dochter was van Walraven Peijss, hoewel dat in het doopregister niet is terug te vinden. In 1698 was Agnes getuige bij de doop van het jongste kind van Gerardt Dercks en Lysbeth Peijss, haar halfzus. Dat moeten we dan toch zien als een bevestiging van de familierelatie.

Na het overlijden van haar echtgenoot heeft Neesken de zaak voortgezet. Zij overleefde haar man bijna dertig jaar. Tot haar overlijden in september 1726 woonde de weduwe Michiels tot Bergh op den Heuvel.

Huis en hof gingen over op haar dochter Eulitien (1683-1746), de enige van de acht kinderen die haar moeder overleefd had. Zij was in eerste huwelijk getrouwd met Joes Slebosch (+1729). In april 1731 hertrouwde zij met Jan Vossei of Folsy. Een onbekende naam in deze streek, die dan ook op vele manieren geschreven werd. Omdat de man van elders kwam, werd hij in het dorp meestal 'Eulitien Jan' genoemd.

Na het overlijden van zijn vrouw werd de boerderij op de heuvel verkocht aan smid Tunnis van der Borgh. Gelijk met de overdracht werd een oudere belening bij de armenkas afgelost. Meestal waren het kleinere leningen die door de armenmeester werden uitgeschreven. Hier betrof het niet meer dan een schuld van 10 gulden, waarover jaarlijks 10 stuivers werden betaald aan rente.

Tunnis richtte er zijn werkplaats in en na enige tijd werd aan huis ook uit het vaatje getapt, in latere jaren beter bekend als herberg 'In de Swaen'. Toen de zaken goed gingen kocht de smid nog een brouwketel, die hij in het brouwhuis achter de plaats installeerde.