Rourderbosch - Te Roer

 















|_____
Den Rurenbosch, woe
die met allen sijnen
rechten ende tobehoren baven der stat van
Rurmund bij der
Rueren gelegen is, met erfnisse ende lande
daerto gehorende…..

 












|_____
7-6-1414:.Reynalt, hertog.van.Gulik.en Gelre,.bevestigt.de uitgifte.in.erfpacht.door Johan.van.Loon,.heer.te Heinsberg.en Lewenberg,.met medeweten.van.Derich van.Wickraede.als pandhouder.van.het.slot Dalenbroich.en.de heerlijkheid.van.Niel.en Herten,.aan.Johan.van Brede.en.diens erfgenamen.van.het Ruerebosch.en.de daarbij.behorende.in.de akte.nader.omschreven percelen.tegen.betaling van.een.canon.van.10 guldens.en.12.zakken koren.Roermondse maat..Oorkonder bepaalt.als.gerechtigde tot.het.inlossen.van.de heerlijkheid.Niel.en Herten.dat.Johan.van Brede.het.goed.van.hem in.leen.zal.houden.ten Zutphense.rechte.
Aanwezig:.Joannes Schelart.van.Obbendorp en.Gerardus.van Vlodrop,.ridders,.en Theodoric.van.Vlodorp.

Laatst bijgewerkt: 11-01-2014 © Jan Ruiten

HET LEENGOEDT TO RUERBOSCH
Kasteeltje Hattem: gemeente Roermond, buurtschap Roer, Maastrichterweg 25. (51° 10' 52,53 N - 5° 59' 14,65 O.)

De geschiedenis van het buitengoed Hattem gaat terug tot 1414. Via vererving kwam het leengoed op naam van Elisabeth van der Horst, die Roerbosch medebracht toen zij trouwde met Hattard van Spee, drost van het ambt Montfort. Hij erfde van zijn vader o.a. de Speen-Spicke achter Maasniel. Uit dit huwelijk werden acht kinderen geboren. Dat waren de zoons Peter Ernst, Frans Henrick en Andreas Wilhelm. Geen van hen bereikte de huwelijkse staat. Hun broer Hatard en zus Maria traden in het klooster. Bleven de dochters Catharina (x Anthoin d'Olimart, drossard van het ambt Montfort), Elisabeth (x opperwachtmeester Van der Velde) en Anna (x jr. Hans Willem van Holthausen). De tak Olimart erfde het leengoed, maar stierf uit in 1707. Daarop werd het leengoed vererfd op de nakomelingen van Elisabeth en Anna, met name Sibilla de Mouwens (tak Van der Velde) en Johan Hattard de Holthausen. Deze onverdeelde eigendom duurde voort tot 1771, toen beide delen werden opgekocht door raadsheer Mathias Justinus van der Vekene.

Het kasteeltje Hattem met de omliggende “slotgracht” is het enige overblijfsel van het feodale Roer uit de 19e eeuw. Het buitenhuis stamt eerst uit ca. 1774. In oude tijden moet er ook iets dergelijks hebben gestaan. Dat blijkt o.a. uit de Deventer-kaart van omstreeks 1550. En dat beweerden ook de erven Spee ruim een eeuw later: dat de oude fundamenten nog aangaven waar het kasteeltje had gestaan.

Op bovenstaande afbeelding naar de kaart van Jacob van Deventer staat rechts het Huis Rourbosch en de eerste boerderij links daarvan de (verdwenen) boerderij van de pachter. Een eind zuidwaarts lag de laathof Lerop.

Leengoed

Op 7 juni 1414 bekrachtigde Reynald, hertog van Gulick en Gelder, de uitgifte in erfpacht van het goed Ruerbosch met bijbehorende stukken land door Johan van Loon aan Johan van Brede en erfgenamen. Dat gebeurde met medeweten van Dederich van Wickraede als pandhouder van het slot Daelenbroek en de heerlijkheden Niel en Herten. Dat is dus bijna 600 jaar geleden!

De erfpacht werd betaald met 10 guldens en 12 zakken koren, Roermondse maat. De pandheer van Daelenbroek werd genoemd, weshalve men in die tijd en in de leenakten nog lang daarna het goed situeerde als onderdeel van Daelenbroek: "want ons ende onse erven die heerlijkheid van Niele en Herten erveliks te loesen staen. "

De leenregisters laten in fraai handschrift zien, dat het goed Roerbosch van generatie op generatie werd doorgegeven. De nieuwe eigenaar droeg het goed in leen op aan de hertog van Gelder. In 1456 ontving Johan van Brede het goed boven der stadt Rurmund bij der Rueren opnieuw in leen. Zijn zoon Tzietze van Brede was de eerstvolgende stamhouder, die zijn vrouw als tochterse benoemde indien hij voor haar zou komen te sterven.

Zodoende ontving Margriet van Wachtendonck de hof in juli 1498, waarbij Raboth van Dursdael als haar hulder optrad. Vervolgens ging het leengoed in 1506 over op haar zoon Brant van Brey. Sara van Bree vererfde het goed den Rurenbosch in mei 1527 op haar dochter Catrin Hillen, huisvrouw van Lodewich in der Horst. (RHCL: Archief Hof van Gelder te Roermond inv.n.r. 1078.)

De huwelijkse voorwaarden dec. 1508 tussen Sara van Bree en haar toekomstige man Hendrick Hillen zijn middels een kopie toegevoegd aan het proces in 1650 tussen de erven Spee en de stad Roermond. De bruidegom bracht o.a. zijn hof De Weijer te Leeuwen (Maasniel) mee in het huwelijk. Na de brandschatting aan het begin van de 80-jarige oorlog stond dit goed bekend onder de naam Brandewijer (aan de Broekhin).

De ouders van de bruid, Jan van Breij en Maria van Leeuwen van Blitterswijck, gaven haar dochter mee in het huwelijk: "dat huijs van Breij, gelegen bij Ruremonde omme die Ruer in den kerspel van Herten, mit landen, mit beemden, mit bosch, mit broick, mit vischerie, mit zinssen und mit allen sijnen rechten und toebehooren..." (RHCL: Archief Hof van Gelder te Roermond inv.n.r. 317, proces 796.)

In de loop van de tijd heeft het leengoed verschillende namen gehad. Van Rurenbosch, Ruerbosch tot Roerbos en zelfs Roerop (van de stad uit gezien). Maar ook vernoemd naar de eigenaars: Breyen- of Bredenhof (Bree), Lodewichshof en “den Horsten hoeff” (beide naar Lodewijck in der Horst) en daarna Spee(n)hoff (naar de erven Spee).

Deze oude naam voor het landgoed, dat wij nu kennen als Hattem, doet vermoeden dat bij het ontstaan hier een bos heeft gelegen in een meander van de Roer.

In november 1575 beweerde Hattardt van Pallandt, vrijheer van Daelenbroeck, dat der Horsten hoeff, genampt Rurenbosch mit seinen zubehoir onder meiner heerlicheijt Herten und Niel ist gelegen en gedurende tweeënhalve eeuw met de heerlijkheid is verpand geweest. Kort nadien, in 1586 werd onder de bezittingen van Elisabeth in der Horst genoemd dat guet to Ruerbosch inder kerspel van Niel ende Herten in de heerlickheijt van Dalenbroeck op terrorien boven Ruremondt gelegen.

 

Detail bladzijde uit het leenregister van Gelre. Onder het hoofdstuk ‘Nyel ende Harten In der heerlickeyt Dalenbroeck’ Het goedt to Ruerbosch anno 1557.
(NB. De hinderlijk doorschijnende inkt van de achterkant is zoveel mogelijk weggewerkt.)

In 1634 en 1642 werd nog genoteerd: "gelijck dat gelegen onder Harten, in der heerlicheijdt Dalenbroeck". Naderhand schreef men veilig: "bij Roermond gelegen". Daarmee bleef het leenhof (voorlopig) onpartijdig.

Het goed had tevens hoefrecht. De leenman mocht de grond middels een boerderij in akkerwinning houden. Van een adellijk huis of goed was in 1414 nog geen sprake. Ook wanneer de (latere) eigenaars zich jonkers mochten noemen, wilde dat niet zeggen dat de titel op al hun bezittingen sloeg. In de tweede helft van de 17e eeuw werd wel verwezen naar de oude muurresten die zouden duiden op een adellijk huis. Maar in de stukken is daar niets over teruggevonden.

Dat moet er volgens de aanwijzingen uit 1660 wel ooit gestaan hebben. "Dat verder de oude fundamenten doceren dat een kasteel ter hooftplaetse in kwestie heeft gestaan." In de beschrijving uit 1667 van de verschillende percelen die deel uitmaakten van het leengoed Rourbosch wordt als eerste genoemd het land te Rapenraede of Ruepelrade met de huisplaats en de hoffstadt. Geen adellijk huis dus in die tijd; enkel de boerderij van de halfman.

Andere toponiemen uit die tijd, maar heden ten dage in de vergetelheid geraakt zijn de Esch, de kern van het gehucht, het valderen aan het Meulenbroeck, verder het Eyckske op de grens met Lerop en Herten, de Roederscamp en het Quaedt straetgen, aangelegd zodat niemand door het veld heen en terug hoefde te "vaeren".

Eerst ruim een eeuw later werd het kasteeltje Hattem opgetrokken. Mogelijk op de fundamenten van dat oudere gebouw. Kort na 1800 kwamen de goederen op naam van de familie Michiels van Kessenich. Uitgezonderd enkele aanpassingen, oogt het kasteeltje nog zoals het in 1774 werd gebouwd. De eeuwenoude pachtboerderij werd voor 1825 afgebroken. Dat is ruim voordat de nieuwe kiezelweg, de Maastrichterweg dwars over de voormalige hofplaats werd aangelegd. De boerderij heeft zo'n 100 meter bezuiden het begin van de oprijlaan naar het kasteeltje gestaan.

Morgentalen

Van drie momenten kunnen we het grondbezit van het landgoed Roerbosch nauwkeuriger bepalen. Dat is aan de hand van de meting uit 1678 toen de boerderij nog op naam stond van de erfgenamen van jonker Spee. Alle afzonderlijke stukken bij elkaar werden gemeten op ruim 166 morgen. Dat is omgerekend zo’n 55 hectare. Het overgrote deel, ruim 111 morgen (33 ha) lag aaneengesloten tussen de boerderij en de Roer, enkel doorbroken door een waterafvoer van het Waeijbroeck naar de rivier.

De erfgenamen Spee bleken in 1714 te zijn: jonker Johan Hattard van Holthuijsen en diens schoonzus Isabella Francisca de Mouwens. Beiden waren in het bezit van de (onverdeelde) helft. De boerderij was toen verpacht aan Christiaen Meuren, in tweede huwelijk getrouwd met Grietjen Jacobs.

In 1789 werd het buitengebied van de stad door landmeter Schomers in kaart gebracht. Het leengoed Rourbosch, bijna 180 morgen ofwel 60 bunder, inclusief het kasteeltje Hattem, stond toen op naam van raadsheer Vander Veekene.

1e (oudste) generatie:
NN van Holthausen
x NN van Kessel

NN van Hatsfeldt
x NN van Dam

Johan van Bocholt
x Helwich van Ghoor

Godenoel deLamboy
x Maria van Elderen

NN Spee
x NN Boorman

NN Heister
x NN Einebergh

Lodewijck v.d. Horst
x Catharina Hillen

Dederick van Horrich
x NN van Welraedt

2e generatie:
Frammich v.Holthausen
x Maria Anna v.Hatsfeldt

Sibert van Bocholt
x Anna deLamboy

Nicolaes Spee
x Maria Heister

Johan in der Horst
x Catharina van Horrich















|_____
Hiernaast.de.nieuwste bevindingen.betreffende.de erfopvolging.na.Lodewijk in.der.Horst..03-08-2012

 

 

 

 

 






















 

|_____
De.rente.bedroeg.56.gelijke daalders.en.een.oirtdaalder..
Dat komt.overeen.met.de.
toen.gangbare.rente.van.
"de.penning.16".=.6.¼.%.

 

 












Wapenbord van Holthausen-Spee: (RHCL Archief Michiels van Kessenich inv.nr. 1503)
3e generatie: Frans van Holthausen x Maria van Bocholt en Hattart van Spee x Elisabeth in der Horst
4e generatie: Hans Willem van Holthausen x Anna van Spee
5e generatie: hun kinderen.

Het leengoed Rourbosch kende in de loop der tijden ook andere namen. Lange tijd sprak men van Breijen- of Breerhof, verwijzend naar de eerste leenman Johan Brede. Vanwege zijn ligging gezien vanuit de stad, ook wel eens de Rour-op genoemd. Doelend op de 16e eeuwse eigenaar Lodewijck in gen Horst, schout van het ambt Montfort (1559-1579), sprak men naderhand geregeld van Lodewickshof, ofwel van Horstenhoff.

In 1414 werden meerdere stukken land door de hertog van Gelre in leen gegeven aan Johan Brede "omme getrouwe dienste wille, den he ons ducke gedaen heeft ende noch doen mach". Sindsdien is dit leengoed eeuwen lang vererfd van vader op zoon of dochter, via de families Brede, Hillen, van der Horst, Spee en Holthuijsen.

Leenregisters

Naast het goed Ruerbosch bezat Lodewijck in der Horst (ca.1500-ca.1580) nog een (heren)huis met hof, stalling en poortweg op de Schuitenberg in de stad. En dan waren er de leengoederen te Echt. Het goed de Horst, waar de familie naar genoemd was, het Volquyns leen en tenslotte het Huis Hasselholt te Ohé en Laek, tusschen der Mazen, waarmee zijn vader in 1510 beleend werd. Toen nog 20 bunders groot, nadat flink wat land door de rivier was afgedreven. Vanaf 1538 verhief Lodwich genoemde leengoederen uit erfenis van zijn ouders Lendrich in der Horst en vrouw Lysbeth. Ook het Crompfoetsleen in Echt is tijdelijk in familiebezit geweest, afkomstig van zijn grootouders Lodewijck in gen Horst en Linse Cromfoyts. (RHCL Archief Hof van Gelder te Roermond inv.nr. 1078.)

Na zijn overlijden stond het leengoed Roerbosch voor korte tijd op naam van "Horsten kinderen". Zoon Johan in der Horst, getrouwd met Catharina van Horrich, was kort na zijn vader uit deze wereld gescheiden. In 1583 verhief Johan (per mortem patris Ludovici, na dood van zijn vader Lodewijk) als familie-oudste nog wel de leengoederen uit erfenis van zijn ouders.

Een jaar later blijkt zijn schoonbroer die taak te hebben overgenomen. In maart 1585 verkochten Catharina, dochter van jonker Dederich van Horrich, en haar kinderen meerdere stukken land te Maasniel aan het echtpaar Maroyen. (GAR. 6016: Zegelbrieven Bree, bewerkt door J. Ruiten: Zegelbrief 4, Maasniel dd. 3-3-1585.) De goederen waren afkomstig van Henrick Hillen, die de grond in het Tegelarijeveld in 1508 mee in het huwelijk had gebracht.

Rourbosch ging (voorlopig) over op Elisabeth in der Horst, zus van Johan. Middels Gysbert van Delen als haar man en momber nam zij in oktober 1584 de pachthof in leen, ook namens haar deelgenoten. Bij de leenverheffing in 1607 blijkt haar man te zijn overleden. Het leengoed Hasselholt te Ohé en Laek blijkt dan al door haar ouders met 4000 gulden te zijn belast bij Renee Adolffs van der Horst en vrouw.

De drie leengoederen in het ambt Montfort werden in 1607 na overlijden van Gysbert van Delen in leen opgedragen door jr. Hans Willem van Brambach, die de goederen vigore procuratione voorlopig beheerde namens de weduwe. In 1620 droeg hij de lenen weer over aan de nieuwe stamhouder Harthart van Spee, ridder.

Jonker Brambach trad in 1620 op als nieuwe hulder van de goederen onder het kerspel Echt namens zijn vrouw Sibilla in der Horst, na overlijden van Elisabeth, de weduwe Delen. Tegelijk liet het echtpaar zich van de lenen ontheffen, om vervolgens hun zwager jonker Hattard van Spee daarmee te belenen. Het betrof de hof In der Horst, de hof Hasselholt en de hof Volquyns leen, alle drie genoemd in het kerspel van Echt.

Het ging daarbij voornamelijk om het eerste goed In gen Horst. Spee kocht het stamgoed voor 15.000 gulden om te voorkomen dat Brambach het leen aan vreemden zou verkopen: "duer vreese dat tzelve goedt bij zijnen vrss. zwager aen vrembde persoonen verbrocht zoude zijn geworden". Om aan de nodige middelen te komen, belastte Spee zijn bouwhof te Roer met een kapitaal van 900 koningsdaalders bij Anna van den Hove, de weduwe van burgemeester Puytlinck van Maaseik. (RHCL: Archief Hof van Gelder te Roermond inv.nr. 1055 en 1060.)

Voor deze hypotheek was toestemming nodig van het Hof van Gelder namens de leenheer. Volgens de regels mocht het leengoed niet langer dan voor de duur van zes jaar belast worden. Uit de akte, die in september 1615(!) was opgemaakt, blijkt dat den hoff tho Roer bestond uit een bouwhof met landerijen, heijden, weijden ende holtgewas. Van een edelmanshuis is dan geen sprake. Het leengoed, onder Herten, was voor het overige enkel belast met een erfpacht van 12 paar koren en 10 Gelderse gulden aan het huis Daelenbroek.

Het goed tot Ruerbosch, in de wandel Breyenhof genoemd, had Spee al in 1607 namens zijn vrouw Johanna Elisabeth in der Horst in leen opgedragen. Volgens bovenstaand wapenbord was zij een dochter van voornoemd echtpaar Johan in der Horst en Catharina van Horrich. Ridder Hattard van Spee was een zoon van Nicolaes Spee en Maria Heysterman. (In bovenstaand wapenbord onder de naam "Heijster".)

Het huis op de Schuitenberg heeft dezelfde lijn gevolgd als het leengoed te Roer. In 1605 stond het huis nog op naam van jonker Delen z. In oktober 1610 voegde het echtpaar Spee daaraan nog het buurhuis toe. In de wintermaanden verkeerde men liever in de stad dan op het buitengoed.

 


Aanhef van de leenakte van "het goedt to Ruerbosch" namens de minderjarige Peter Ernest van Spee,
door de licentiaet Bartholomy Poeyn in juli 1634. (RHCL, Archief Hof van Gelder te Roermond inv.nr. 1062.)

Al geruime tijd was er onenigheid tussen de ridder Spee en de geërfden van de molens op de Roer. De doorloop van de Roer naar de Hambeek naast de griend van Rourenbosch was altijd slechts een kleine beek geweest, waar men met een stok of spies overheen kon springen. Na het batten van de griend was de stroom uitgedijd en bracht grote schade toe aan zijn land aldaar, zoals nog dagelijks te zien was. Spee verzocht de eigenaars van de molens om de weg niet op te hogen met een stockade of sterkte, maar om de batten aan de zijde van 't Ham op te stellen en de griend daarvan te ontlasten. Aan Spee werd vervolgens toegestaan om de nieuwe aanwas te genieten als zijn eigen erf, tot aan het elzenboompje aan het gasthuis-dries. Middels onderhoud van de batten zouden de geërfden ervoor zorgen, dat de griend geen verdere schade zoals afmaling zou oplopen. (GAR: Archief Hoofdgerecht inv.nr. 381.)

De erven Spee

Hattard van Spee werd al in 1610 genoemd als amptman van Daelenbroek, en was naderhand drost van het ambt Montfort van 1625 tot 1632, het jaar van zijn overlijden. Zijn vrouw Elisabeth stierf enkele jaren later. Eind juli 1634 trad de licentiaet Poeyn aan als hulder van de toen nog minderjarige Peter Ernest van Spee, ook namens diens broers en zussen. Vanaf die tijd bleef Rourbosch voorlopig onverdeeld op naam van de kinderen staan. De leenverheffing, waarbij trouw werd gezworen aan de koning van Spanje als hertog van Gelder, vond plaats in de stad Gelder. Roermond was immers kort daarvoor in Staatse handen gevallen! (Zie ook: G.H.A.Venner Inventaris Archief Hof van Gelder te Roermond, blz. 23.)

In januari 1635 verhief de licentiaet het leengoed Hasselholt namens Hans Hattard van Spee, na overlijden van diens vader. Enkele jaren nadien blijkt ook de jongeman te zijn overleden, toen Wilhelm van Holthuysen in maart 1638 namens de familie van zijn vrouw als hulder optrad.

De nieuwe leenman legde bij de leenverheffing in handen van de heer zijn eed van trouw af en beloofde alles te zullen doen hetgeen "een goedt ende getrouw leenman zijnen leenheere te doen schuldich is" en dat "altijdt soo duck des noodt gebeurt". Naderhand was het de kanselier van het leenhof, die daarbij de rol van de heer overnam en de eed van trouw was niet meer dan een formule.

Voor Hattard van Spee was het blijkbaar niet meer dan een deurmat waarop men bij binnenkomst de voeten veegde. In 1620 zwoer hij als leenman nog trouw aan de heer, in dit geval de koning van Spanje.

Begin juni 1632 had ridder Hattard van Spee, als rechterhand van graaf Hendrik van den Berg, nog een belangrijke rol gespeeld bij de inname van de stad Roermond door het Staatse leger. Zij hadden de stad met een lichte bezetting achter gelaten. De bisschopsstad was toch al geen partij voor de graaf en zijn machtige familie, die ook buiten dit wapenfeit zich weinig aan de stad gelegen liet liggen. Roermond werd snel ingenomen. (mr.drs.H.Wouters: Het Limburgse Maasdal gedurende de Tachtigjaige Oorlog enz., in Limburgs Verleden II, blz. 219.)

Twee jaar later, eind juli 1634, klaagde de weduwe Spee dat op haar hof Roerenbosch door het Spaans garnizoen van Don Guan Verdigo twee van haar knechten en paarden waren meegenomen, vanwege de achterstand aan de contributies die de stad aan de koning schuldig was. Zij beweerde toen, dat haar pachthof niet onder Roermond maar onder Daelenbroek ressorteerde.

Men zou toch verwachten, dat de koning de Gelderse leengoederen die aan drossaard Harthart van Spee waren gegeven weer tot zich zou nemen!

Naderhand werd de familie vertegenwoordigd door legerkapitein Antoine d’Olimart, graaf van Isenberg en -na graaf Hendrik van den Bergh- de nieuwe drost van het ambt Montfort (1637-1647). Zijn eerste vrouw Amelia Rosine Lockinger was in september 1633 getorven. Daarna hertrouwde hij met Catharina van Spee. Het echtpaar kreeg te Montfort drie dochters en een zoon. De drossaard stierf begin 1647 in de leeftijd van 50 jaar.

In december 1645 maakten de drie overgebleven broers Spee hun eerste gezamenlijke testament, te weten Peter Ernst (+1674), Andries Willem (+1678) en Frans Hendrick. Daarin wensten de jonkeren "sonder groote vuijtwendige pompe oft pracht" begraven te worden in de kerk der minderbroeders in Roermond, danwel in de parochiekerk van Echt, indien zij binnenlands kwamen te sterven. In het eerste geval zoude de minderbroeders van elk 50 rijksdaalders krijgen om daarmee een armenspende te bekostigen.

In september 1664 werd de laatste versie gemaakt op het Huis te Ohé. Hun leengoederen van de koning van Spanje en van de hertog van Gulick zouden op de langstlevende(n) van hun drieën overgaan. Met name werden genoemd de lenen Hasselholts goed, het Cromvoets-leen tussen de Maas, de hof te Rour, het leen de tienden van Rathem en het goed te Gerderath. Voor hun drie zusters bestemden zij 75 daalders om onderling te delen na ieders overlijden.

 

Procesgang

Er was vaker onenigheid tussen de eigenaars van Rourbosch en het stadsbestuur, of het leengoed wel of niet op Roermonds gebied lag en dus onder de jurisdictie van de stad. Of de verkoop van het Waeijbroek door de gemeente ermee te maken had is niet bekend. Voorheen was het stadsbestuur met de erven Spee overeengekomen, dat het overtollige water van het broek middels een sloot via hun goed mocht aflopen. De peyborgemeister had de erven Spee daarvoor nog een vet lam gegeven.

Toen een van de boeren de grond had verworven, vroegen de jonkeren voor de afwatering een vergoeding. In 1657 besliste de Magistraat, dat dezelfde rechten golden als voor de verkoop. Nog datzelfde jaar kwam het dan toch tot een proces over het rechtsgebied van Rourbosch tussen de stad en de gebroeders Spee.

Zou de stad, wiens bewoners zich als Spaanse onderdanen beschouwden, de gelegenheid hebben gebruikt, om revanche te nemen op het verraad uit 1632 door hun vader aan zijde van de Staatste stedendwinger? De stad zou vijf jaar lang door de "mutineerders" bezet blijven.

De achterstand in de landschat was opgelopen tot 1284 gulden over de jaren 1649 tot en met 1656, buiten het servysgeld van 150 gulden van de halfman.

In het archief van het Hof van Gelder is daarvan een dik pak bewaard gebleven. Beide partijen zoeken allerlei redenen om hun gelijk te halen. Uiteindelijk bleef het leengoed Roermonds gebied, ook al geeft het oude leenregister anders aan. De erven Spee probeerden met allerhande stukken te bewijzen dat het leen onder de kerspel Herten viel. Ook de vrijheer van Daelenbroek was dat opgevallen, of eigenlijk was hem dat ingefluisterd.

In elk geval zijn hierdoor een schat aan gegevens over de bewoners van buiten de stadsmuren en Roer in het bijzonder bewaard gebleven.

Het proces over de jurisdictie van het goed Rourbosch werd gevoerd tegen de gebroeders de jonkeren Spee. Na hun overlijden ging het leengoed over op Frederick Bertram van Laer (+1678), mogelijk in zijn functie als woordvoerder van de familie, dan wel als leendrager namens zijn vrouw Anna Margaretha d'Olimart. De dagelijkse beslommeringen zal hij aan de rentmeester hebben overgelaten. De familie had immers naast het goed Ter Horst te Echt, Huize Hasselshof te Ohé en Laek, en de Bree-hof te Roer nog meer andere bezittingen.

 

Erfdeling

Na het overlijden van haar eerste man, deelde Anna d'Olimart het huwelijksbed met neef Johan Hattard van der Velde (+1683). Niet voor lang overigens. Werd in 1679 nog onder de hofeigenaren o.a. ook mevr. Laer genoemd, in 1685 moest de halfman op Rourbosch van mevr. van der Velde bijna 42 gulden betalen als bijdrage aan de Fransche contributien. Een tijdlang had het Franse legervolk haar tenten opgeslagen buiten de poorten van kasteel Daelenbroek. De stad wilde geen risico lopen. Overigens werden alleen de buijtelingen, de bewoners van buiten de stadsmuur hiermee belast.

Ook het derde huwelijk van Anna Margaretha d'Olimart met Gerard van Laer, achterneef van haar eerste echtgenoot, bleef kinderloos. Het is niet duidelijk of zij de pachthof te Roer in vol bezit heeft gehad. Na haar overlijden in 1707 werd het leengoed gedeeld tussen de erfgenamen van haar tantes Anna en Liesbeth van Spee z. zoals is te zien in bovenstaande stamboom.

Jr. Jan Hattard van Holthausen erfde na overlijden van zijn broer in 1708 de hof Ter Horst onder Echt. Tevens had hij uit de nalatenschap van zijn ouders de helft van het leen te Roer waartoe de boerderij. Bij de erfdeling onder de kinderen de Mouwens in maart 1713* verwierf hij namens zijn vrouw tevens het goed Hasselshof te Ohe en Laek, te weten het groot huis De Ohe met de hof, boomgaard en 6 bunder land. Het ander deel, de alde Ohe met boomgaard en 3 bunder land, ging met andere goederen over op zijn zwager jonker Anthon de Mouwens. Diens zuster Sibilla erfde de halve hof Rourbosch te Roermond met alle bijbehorende rechten zoals voorheen bezeten door de jonkeren Spee en daarna vrouwe d'Olimart.

(*Er schijnt kort daarvoor ook al een erfdeling gepland te zijn. De plannen zouden al klaar liggen, maar toen kwam de erfenis van Rourbosch erbij door het plotseling overlijden van Gerard van Laer. Dat blijkt uit een proces voor de kerkelijke rechtbank tussen Maria Nijssen en jr. Joseph Mouwens, van wie zij een kind had. Uiteindelijk zou hij gekozen hebben voor de zuster van de voogd tot Sittard. Zijn eerste excuus om het huwelijk nog wat uit te stellen, was de aanstaande erfdeling van de ouderlijke goederen. Daarop stelde hij zijn plannen opnieuw uit, omdat door het overlijden van jr. Laer van Hoenlo een tweede erfdeel aan de familie was toegevallen. Marie Nijssen kon beter wachten "totdat die goederen ook soude gedeijlt wesen". (Archief officialaat, procesnr. 223.1302.)

Gerard van Laer behield de pachtboerderij met de bijbehorende landerijen te Roer na het overlijden van zijn vrouw in bezit als tochtenaar. De eigendom en het vruchtgebruik van het leengoed viel na zijn overlijden in 1710 terug in de schoot der familie en werd daarbij gedeeld tussen de erfgenamen van de zussen Anna en Elisabeth Spee.

Anna Spee was in februari 1638 getrouwd met de luitenant jonker Hans Wilhelm van Holthausen (+1668). Hun zoon Arnold Hattard (1644-1708) trouwde op zijn beurt in 1671 te Brussel met Jeanne Antoinette van der Vekene (1651-1709).

De goederen van de kinderen Spee, die hier genoemd worden, zijn afkomstig uit de bezittingen van hun moeder Elisabeth van der Horst z. Uit de bezittingen van grootvader Nicolaus Spee z., schout van Daelenbroek en schout van de laatbank BuitenOp, stamt o.a. de pachthoeve het Spick. Het was jr. Hans Wilhelm, die namens de familie deze goederen achter Maasniel in oktober 1645 verkocht aan de paters jezuïeten in Roermond. In 1640 hadden de erven Spee al de Oudenborg te Merum verkocht.

De volgende in lijn was jonker Johan Hattard van Holthuijsen (1677-1730), die in mei 1707 te Echt trouwde met Maria Theresia de Mouwens (1674-1754). Nog lang na het overlijden van haar man instrueerde mevrouw vanuit huis Ter Horst haar zaakwaarnemer in het beheer van de goederen.

De wederhelft van Rourbosch stond toen op naam van haar zus Isabella. Maar die had haar deel via een andere lijn van haar ouders geërfd. Elisabeth van Spee was (voor nov. 1639) getrouwd met opperwachtmeester Joannes van der Velde. Hun dochter Emanuela, getrouwd met Guillelmus de Mouwens (+1697) had de wederhelft van Rourbosch (uit erfenis van haar nicht) verworven. Na beider overlijden werden hun bezittingen in maart 1713 in zeven loten verdeeld. Daarbij ging dit erfdeel over op hun dochter Isabella Francisca de Mouwens.

 

Beleningen

Nog datzelfde jaar liet zij haar aandeel in de bouwhof, genoemd Rourder Bosch, belenen met een bedrag van 300 rijksdaalders in Spaanse munt. Tot het goed behoorde ook de visserij op de Roer. Verder was er sprake van enige erfpacht waarmee het goed bezwaard was.

Uit het grondboek van 1714 blijkt overigens dat de grond, direct palende aan de boerderij als leengoed, tiendvrij was. Het overige bouwland van Rourbosch werd net als de meeste akkers te Roer getiend door de bisschop van Roermond. Dat wil niet zeggen dat het leengoed uit 1414 alleen dit gedeelte omvatte.

Het bunderboek spreekt telkens over jr. Holthuijsen en joffr. Mouwens als gezamenlijke bezitters, dan wel over jr. Holthuijsen cum sua. Van een daadwerkelijke splitsing van goederen was dus geen sprake.
Alleen wat betreft de boerderij, bestaande uit huis, hof en boomgaard, bij elkaar ruim 8 morgen groot, en enige akkers stonden enkel op naam van de jonker. Het is niet duidelijk waarom. Het kan ook duiden op het gemak van de landmeter die het bunderboek samenstelde. Van enig edelmanshuis was geen sprake!

Voor de halfman op de boerderij veranderde daarbij niets. Hij behield hetzelfde land onder de ploeg. Hij hoefde zijn huis niet te delen met een nieuwe pachter. Hoewel... In 1718 bij de verpachting aan het echtpaar Meuren is sprake van de helft van de landerijen. En dat herhaalt zich in 1732, wanneer Christiaen Meuren de pacht van de halve hof aangaat, met instemming van zijn broer!

Een dergelijke constructie van twee pachters tegelijk op een boerderij komen we o.a. tegen op de naburige Jongenhof te Lerop. Vanaf 1771 moest de halfman Jan Loors de boerderij delen met Hendrik Gunjen. Tien jaar later voerde Hendrik van Lier dan weer alleen het beheer op de Jongenhof.

Erfcijnzen en -pachten

De hof op Rourbosch kende naast het visrecht op de Roer nog enkele erfcijnzen, elk jaar te leveren met St. Stephanus, martelaar; dat is tweede kerstdag. Uit naam van de heerschap nam de halfman de cijnzen in ontvangst.

De pachter van Kruisbroerenhof leverde op die dag een half malder haver en drie kapoenen.

Aan de Es lagen nog drie cijnshuizen, namelijk van Lenard Montfort, Jan Hillen en Peter Sillen. Elk betaalde ‘n cijns van een vat haver en twee kapoenen. In plaats van een kapoen in natura te leveren, kon men ook volstaan met twee schellingen in geld.

Het handelt hier om een eenmalige vermelding uit 1712. Over de herkomst van deze cijnzen en, nog interessanter, de ouderdom is verder niets bekend. (RHCL, 16.1099 Archief familie van Holthuijsen te Echt inv. nr. 109.)

(Aan de betaling van zulke erfcijnzen werd strikt de hand gehouden. Voor elke dag verzuim werd het aantal verdubbeld! Daar kon de schatplichtige dus beter niet mee wachten.)

Op zijn beurt betaalde de eigenaar van Rourbosch een jaarlijkse erfpacht van 12 malder rogge en 12 malder haver aan de vrijheer van Daelenbroek. Na 1615 werd deze erfpacht evenals de overige inkomsten van de heerlijkheid opgesplitst tussen de beide vrijheren die hun rechten op Daelenbroek deden gelden.

De halve graanpacht werd in 1649 samen met het bezit van enkele bunders akkerland onder Vlodrop door de erfgenamen van wijlen Jan Frans van Rollingen aan een hunner schuldeisers afgedragen. (J.B. Sivré: De Vrijheerlijkheid en de Vrijheren van Daelenbroeck, blz. 38.) De andere helft van twaalf malder, half rogge, half haver, alsmede een cijnsgulden werd in februari 1672 door de mede-eigenaar Frans Wijnand van Eijnatten noodgedwongen verkocht aan Joanna Bisschops, weduwe van wijlen de schepen Peter Claessens. Baron van Eijnatten, heer tot Nieuwborch, Gulpen etc. had geweigerd de schulden van zijn moeder te betalen, ondanks een uitspraak van het hoofdgerecht te Roermond. Om de kosten te dekken, werd deze jaarlijkse pacht bij opbod verkocht. Aanvankelijk bleek niemand geïnteresseerd. Uiteindelijk ging genoemde erfpacht over op de weduwe Claessens. De vrouw verwierf verder een rente van 21 rijksdaalders uit een kapitaal van 350 rijksdaalders. (GAR: Inventaris Hoofdgerecht, inv. nrs. 142 (procesnr. 1054), 167 (procesnr. 1529), 318 (dd. 18-2-1672) en 347 (openbare verkoop anno 1680).)

De erfpacht, gevest op de bouwhof van de familie Spee, was dus in particuliere handen overgegaan en had vervolgens niets meer van doen met de oorspronkelijke bezitters, de vrijheren van Daelenbroeck.

 

Vrijstelling

Meestal werd de pachter van Muggenbroek opgeroepen om een veroordeelde vanuit de stad naar de gerichtsberg te brengen. In 1687 werd besloten dat in het vervolg de twee pachters aan Muggenbroek en die van Roer op toerbeurt hiertoe verplicht konden worden. In juli 1724 was het de beurt aan Paulus Meuren, de halfman van Rourbosch, om op toekomende zaterdagmorgen de 15e zich om 8 uur op de markt te melden, met kar en twee paarden om de misdaedighe naar Kitskensberg bij de Kapel int Zand te vervoeren.

De gerichtsbode Goswijn Pelsers werd naar Roer gestuurd om de inwoners aldaar te berichten over het besluit der magistraat. De naburen werd gelast om die vrijdagmiddag de galg aan de Kapel op te richten. Dit alles onder dwang van een boete van liefst tien goudgulden.

De andere bode, Dirick Seuren, ging de keuters aan de Kapel vertellen dat zij ervoor moesten zorgdragen dat de ladder, die bij de ophanging gebruikt werd, die nacht niet ontvreemd zou worden.

Ondertussen waren de boetes bij verzuim of in gebreke blijven gedaald van 25 goudgulden in 1687 naar 10 in 1724.

De buijtelingen hadden dus een specifieke taak bij een terechtstelling. Maar ook voor de burgers, dan wel hun vertegenwoordigers, was er een rol weggelegd. De stad was namelijk in zes kwartieren ingedeeld. Vanuit elk kwartier werd een compagnie opgetrommeld onder bevel van een burger-kapitein. Vier compagnies zouden mee optrekken naar de galgenberg om de orde te handhaven. De twee overige zouden in de stad blijven patrouilleren om bij onraad (van brand) direct te kunnen ingrijpen.

Paul Meuren was zijn broer Christiaen in 1718 opgevolgd als halfman op Rourbosch dat toen voor de helft op naam stond van jonker Jan Hattard van Holthuijsen.

Diens voorzaat Hans Willem van Holthuijsen had in oktober 1645, na het overlijden van zijn schoonvader Nicolaes Spee, de bouwhof op de Spick achter Maasniel verkocht aan de paters jezuïeten te Roermond. Tien of vijftien jaar later boerde daar het echtpaar Areth Abes en Emmel Krompvoets. Dat waren de ouders van Jenneke, die naderhand trouwde met Christiaen Meuren, die in 1711 als hoofdbewoner werd genoemd. Christiaen was ondertussen (in tweede huwelijk) hertrouwd met Grietien Jacobs. Volkstelling der buitelingen 1711: Chrysteyaen Muiren, syen frou, 4 knecht, 3 mecht, 6 kender.

De familie Meuren heeft meer dan een eeuw als halfwinners op de bouwhof te Roer gewoond, vanaf midden 17e eeuw. In juli 1668, na een jarenlang slepend proces tussen de stad Roermond en de gebroeders Spee, bracht de gerechtsbode het besluit van het Hof van Gelder over aan de halferse. Haar man Gerardt Mueren was niet thuis. Waarschijnlijk woonde het gezin Meuren er al rond 1660/65, toen Gerardt de pacht van zijn schoonvader overnam. (GAR: Aanwinst Maastricht, ongeinventariseerde stukken, doos 12.)

In 1733 werd de pacht overgenomen door opnieuw Christiaen Meuren, de broer van Paul. De laatste stierf eind 1737, terwijl de ander hem een goed half jaar later in het graf volgde. (RHCL 16.1099: Archief familie van Holthuijsen te Echt, fictieve toegang. Archiefnr. 109: (map: “koop, verkoop, testamenten, ± 1700”) Cijnzen tot Rourbosch anno 1712: den teghenwoordighen halffman Christiaen Meuren. GAR:
Archief Daelenbroeck, inv.nr. 265: Overdracht dd. 31-1-1725: Christiaen Meuren en vrouw Grieten Jacobs. GAR: Oud Archief inv.nr. 474: bewoners buiten de stad anno 1711.)
















































Van der Vekene

Na twee eeuwen liet
raadsheer Mathias Justinus
van der Vekene in 1774
het kasteeltje Hattem
nieuw opbouwen.





Hattem volgens een kaart uit 1786. Noord is rechts-boven.
49. hofplaats van de pachter; 50. kasteeltje met gracht.
(Foto: ARAB)

Nieuwe leningen

Bovenop de lening van 300 rijksdaalders uit 1713 beleende Sibilla de Mouwens haar deel in april 1715 met nog eens 600 pattacons bij het echtpaar Vernyck van Thoor. Vier jaar later in april 1719 volgde een nieuwe lening van 400 pattacons bij de controlleur Peter Ignatius van der Vrecken, schoonzoon van voornoemd echtpaar. Vervolgens verwierf deze in mei 1723 bij openbare verkoop de helft van het leengoed Rourbosch in eigendom. Na drie eeuwen ging de bouwhof, althans voor de helft over in vreemde handen.

Ook de erfgenamen Holthausen hadden hun helft van het leengoed met een kapitaal van 750 pattacons bezwaard. Daarvan was sinds 1737 de rente niet meer betaald. In 1741 volgde een tweede lening van 300 pattacons.

Tien jaar later waren de schulden opgelopen tot 1666 pattacons. Deze schuld werd in 1751 afgelost met een schuldbrief van 1837 gulden ten laste van het Overkwartier van Gelder en de rest in klinkende munt. Daarmee was ook dit erfdeel weer lastenvrij.

P.F. Meijer, advocaat aan het Hof van Gelder te Roermond en getrouwd met Isabella van der Vrecken, beheerde als rentmeester de goederen van zijn schoonfamilie in de streek, met name de bouwhof te Roer. Jaarlijks kwam dhr. Nijpels vanuit Maastricht als zaakgelastigde van de erfgenamen van der Vrecken een weekje in de stad logeren, om de rekeningen met advocaat Meijer te vereffenen. In juli 1764 tevens om de inbreuk door de Roer op het landgoed te visiteren en met een concept tot verkoop van de bouwhof. (RHCL te Maastricht 16.0605: familiearchief Kerens de Wijlre, inv.nr. 18.)

In maart 1771 droeg de advocaat Jacob A. van der Vrecken, zowel deze helft namens de overige erfgenamen, alsook de wederhelft namens de familie van Holthausen over aan Mathias Justinus van der Vekene, weduwnaar van Anna Catharina de Renette.

De helft van raadsheer Van der Vrecken was via diens zoon Peter Mathias over gegaan op de kleinkinderen Frans Jan en Alexandra. Bij de overdracht woonde de kleinzoon, in huwelijk met Isabel Suyskens, te Maastricht. Zijn zuster, in huwelijk met Octave Barbou, gaf haar volmacht vanuit Amsterdam.

Broer en zus waren elk voor 1/4 deel gerechtigd in de bouwhof genoemd Roerbosch, bestaande in weide, landerijen, beemden, vruchten, schuur, schapen, varkens, stallen, annexe visserij op de Roer, erfpachten en cijnzen, zoals hen was toegevallen in april 1764. De gehele hof bedroeg aan landerijen en weiden 83 morgen. Ook toen was er nog geen sprake van enig edelmanshuis!

Frans van der Vrecken liet weten dat hij het geld, te weten 1515 gulden, voor zijn vierde deel al van de chevalier van der Vekene had ontvangen. Het is aan te nemen, dat zijn zuster een gelijk bedrag voor haar deel had weten te bedingen. Bij deze helft was tevens inbegrepen de erfpacht van 6 malder graan, half rogge, half haver, ten laste van de eigenaars van de wederhelft van de bouwhof.

In maart werd op het adellijk huis De Horst te Echt de volmacht getekend door A.J. van Holthausen en vrouw F. de Holthausen-Vekene tot verkoop van hun deel in de bouwhof voor 400 pattacons aan hun cousijn. De raadsheer liet zijn schoonzoon Ryckman de Betz de zaken regelen, die voor het Hof als diens hulder optrad. (RHCL: 01.004 Archief Hof van Gelder te Roermond inv.nr. 1075.)








Hij.bracht.zijn.jeugd wisselend.door.in.de.
stad.en op.het.goed.
Nieuwenbroek te.Beesel..Dat.blijkt.
o.a..uit een.brief.uit.
1722.van zijn.oom.Cletus,.
onderweg naar.Madrid.
om.opgenomen te.worden.in.de.garde.
des konings..Hij.vroeg.
zijn broer.Justin.hem.
de.kleuren van.het.
familiewapen.op.te sturen.en.de.
kwartieren van.zijn.
voorouders,.dat.hij rein.van.bloed.was.

Grootgrondbezit in de buurtschap Roer in 1789. Op de kaart zijn de percelen ingekleurd van resp. het goed Hattem, Lomshof en de Kruisbroerenhof. Klik HIER voor grotere weergave.

Kasteeltje Hattem

Mathias Justinus Van der Vekene (1713-1788), ridder, drost van Winger van de H. Georgius en Gempe en lid van de Souvereine Raad van Oostenrijks Gelderland, ging in april 1774 een lening aan van 600 pattacons bij advocaat Clout namens het klooster MariaWee te Roermond. Het geld was bestemd tot "opbouwinge van 't casteel van Hatthem". Hij is als zodanig de bouwheer van het kasteeltje in het gelijknamige park bezuiden de stad. (GAR: Archief Hoofdgerecht inv.nr. 341.)

Overigens was de koopsom van 400 pattacons in 1771 deels bestemd voor de aflossing van een lening op deze wederhelft van het leengoed aan eveneens het klooster MariaWee.

Het goed Hattem met al zijn gerechtigheden wordt na het overlijden van Van der Vekene beheerd door zijn schoonzoon Lambert Ryckman de Betz (1747-1821) uit Luik. Hij was in eerste huwelijk getrouwd met dochter Johanna Felicitas (1745-1772). Na het overlijden van zijn vrouw hertrouwde hij met de jongere dochter Maria Barbara (1753-1834). Hun zus Maria Theresia (1749-1789) was in maart 1773 getrouwd met Herman Rycksz (1738-1781), zoon van de drossard van Montfort.

Kort na de eeuwwisseling, in 1802 is het buitengoed Hattem overgegaan op Hendrik Joseph Michiels (1770-1825), die zich later Michiels van Kessenich noemde naar het bezit Kessenich dat hij in 1804 had aangekocht.

Waarschijnlijk is de verkoop onderhands geschied. Noch bij de Roermondse notarissen, noch in het archief van de familie Michiels van Kessenich is daarvan iets te vinden. Van die tijd af werd het goed met meer en meer land uitgebreid. Kort daarna werd ook de andere pachthof, voorheen Beltjeshof, gekocht. Nog meer land zou volgen.

  Veel geraadpleegde bronnen:
RHCL = Regionaal Historisch Centrum Limburg te Maastricht.
GAR = Gemeentearchief Roermond, o.a. Archief Hoofdgerecht.

RHCL Archief Hof van Gelder te Roermond inv.nr. 317, proces 796: Roermond vs. gebroeders Spee.
RHCL Archief Hof van Gelder te Roermond, leenregisters.
RHCL Archief familie Holthuysen