|
Laatst
bijgewerkt:
08-03-2012 © Jan Ruiten
STRODEKKER
VAN CRUCHTEN
Het huis van de strodekker
aan de Aerwinkelsweg kent een lange geschiedenis. De oudste bewoning
van het Reutje moeten we immers zoeken aan de rand van het Reutjesbroek.
Daar kwamen de tuinen op uit en aan de overkant van de weg lag het
akkerland dat steeds verder ontgonnen werd. Een strodekker had het
druk in die tijd. Geregeld komen we in pachtcontracten tegen, dat
de boer er voor moest zorgen dat het dak jaarlijks vernieuwd werd.
Zelfs de grote pachthoeven in de streek kenden voornamelijk een strooien
dak.
In de huizenschat van 1679 werd Sefya
van Neer (ca. 1620-1693) aangeslagen voor 2 rijksdaalders. Fye
Neyven was de weduwe van Seger van Neer. De familie Neiven kwam een generatie
terug nog veel voor in het Reutje. Maar spoedig zou Suffia Neyven hier
de laatste met die naam zijn. Fie was vermoedelijk een tante van de vrouw
van buurman Helvigen, Euckel Sloetmaeckers, en van Christina Neyven, de
vrouw van Jan Daemen.
In februari 1639 schonk Sophia Neiven het leven aan een zoontje. De jonge
vrouw noemde het kind naar haar eigen vader Dries Neyven.
Fye moet dan nog minderjarig geweest zijn. Het zal nog wel enkele jaren
geduurd hebben, voordat zij met Seger trouwde. Eerst vanaf 1650 komen
we hun kinderen tegen in het doopregister: Corst (1650-1721), Christina
(1651), Maria (1654-1681), Elisabeth (1660) en Amilia (1661). Er zijn
meer kinderen geweest, zoals dochter Enneken en zoon Nelis. Zij hebben
hun vader al vroeg moeten missen. Seger stierf in maart 1667. Fye is daarop
niet meer hertrouwd.
De oudste kinderen hebben al vroeg de handen uit de mouwen moeten steken
om hun moeder met de akkerwinning en het huishouden te helpen. Tien jaar
later woonde de weduwe van Neer hier aan de Aerwinkelsweg nog alleen met
twee dochters. Zij moet ruim vier morgen akkerland hebben gehad. In de
stal stonden liefst drie koeien. De vrouw had dus nog ander land gepacht.
Ook na het overlijden van hun moeder in november 1693 was er niemand van
de kinderen die huis en hof heeft overgenomen. De vraag dient zich aan,
of de boerderij toen nog wel in familiebezit was.
Zoon Corst van Neer was met zijn vrouw Gertrudis verderop
in het Reutje gaan wonen. Hij deelde al spoedig het huis van de familie
Gerits tegenover Daswijlerhof met zijn zwager Willem Coenen. De boerderij
werd dus in twee huishoudens opgesplitst.
Willem was in juni 1677 getrouwd met Maria Segers (van
Neer). Aanvankelijk woonde hij nog bij zijn schoonmoeder in huis. Een
jaar na het vroege overlijden van zijn vrouw in april 1681 hertrouwde
Willem Coenen met Petronella van Helden. Tot dien heeft Willem bij zijn
schoonmoeder, de weduwe van Neer ingewoond.
In 1687 werden Corst en Willem in de
beestenschat aangeslagen voor elk twee koeien. Corst en zijn zus Marie
waren geboortig van de Aerwinkelsweg, waar de boerderij van hun ouders
stond. Willem was van elders afkomstig. Hoe lang beide gezinnen in het
huis van Gerits hebben gewoond, is niet duidelijk. Corst ongeveer sinds
1680 en ook nog in 1694, toen zijn vrouw Gertrudis stierf. Kort daarop
hertrouwde hij met Liesbeth van der Vorst. Het gezin Van Neer is daarna
op Genouwen gaan wonen. Ook Willem is met vrouw en kinderen
naar elders vertrokken. Waarschijnlijk naar Montfort.
In oktober 1686 werd een zware aanklacht tegen Willem Coenen
ingediend. Eerder dat jaar was de gerichtsbode van Posterholt bij hem
aan huis gekomen om enige spullen te panden. Waarschijnlijk vanwege een
openstaande schuld, die hij maar niet wilde aflossen. Willem had de bode
niet alleen met “versmaedelijcke woorden” en “dreygementen”
bejegend, maar de man tevens bont en blauw geslagen, zoals nog te zien
was. Op dergelijke geweldplegingen tegen overheidsdienaren stond volgens
de aanklacht een straf van “verlys sijner rechter handt”
(!) ofwel een andere lijfstraf.
Daar schrok Coenen wel van. Hij verdedigde zich, door de schuld op zijn
vrouw af te schuiven. Toen de bode het arrest wilde beginnen met het beslag
leggen op de ketel met varkensvoer, had zij hem teruggestoten, waardoor
de man tegen de staldeur viel. Daarop begon de gerichtsbode haar te schelden
voor “swaerte hoer en hecx”. Overigens zou de man
zo dronken geweest zijn, dat hij niet eens op zijn benen kon blijven staan.
Hoe de zaak voor Willem is afgelopen,
is niet bekend. Nog in 1690 woonde hij hier samen met zijn vrouw. Via
zoon Anthon kwam de naam Coenen in Montfort terecht. Omstreeks 1710 ging
het land van Willem Coenen over op de armenkas van Sint-Odiliënberg.
Zijn kleindochter Marie Coenen, geboortig van Montfort, keerde naderhand
terug naar de Aerwinkelsweg toen zij in 1737 trouwde met de zoon van Rinbooms.
Corst van Neer was rond 1700 verhuisd
naar de boerderij van Pollaert op Genouwen. Huis en hof lagen toen precies
op de grens met Montfort. Wat heet? De limiet tussen beide gemeenten liep
dwars door de stal. Dat betekende voor de pachter, dat hij wat betreft
de hoofdenschat in Sint-Odiliënberg werd aangeslagen en voor de beesten
in Montfort. Of zoals de schatinner van ‘Berg in 1712 noteerde:
Corst van Neer, 3 koeien “op onse sijde”.
In 1708 werd Anna (dochter van Nelis van Neer) ziek en hulpbehoevend aangetroffen
in de schuur van de weduwe Beurskens in het dorp. Daarop werden haar oom
Corst van Neer en diens zus Stincke belast om voor hun nichtje zorg te
dragen.
Oud van jaren, ofwel wegens een ongeluk, was de pachter een kreupele man,
die de hulp van zijn kinderen in de akkerwinning niet kon missen. Zijn
tweede vrouw was hem al eind 1708 in het graf voorgegaan. In mei daaropvolgend
trouwde zijn zoon Seger van Neer met Mechteld Cnops,
dochter van de andere boerderij op gen Ouwen. En zoon Jan trouwde in april
1717 op 30-jarige leeftijd met Joanna Nijssen. Maar geen van beiden zou
naar het Reutje terugkeren. Jaren later nog werd door de schatmeester
geklaagd, dat het land van Corst van Neer onbeakkerd bleef en was braak
komen te liggen. Het zullen zo’n drie tot vijf morgen land geweest
zijn.
Tussen de na-dochter Marie van Neer, geboren in 1696, en haar halfbroers
wilde het niet boteren. Zeker nadat hun vader in april 1721 was gestorven,
had de jonge vrouw het zwaar te verduren op de boerderij. Zij werd geregeld
door de twee broers en hun vrouw getreiterd en bedreigd. Jan van Neer
ging zelfs zover, dat hij de kist van zijn halfzus openbrak en haar spullen
doorzocht. Toen Marie daartegen protesteerde, kregen zij opnieuw woorden
en heeft Jan haar met een stok geslagen. De volgende ochtend ging zij
haar beklag doen bij de verpachter van Genouwen. Toen ze weer thuis kwam
werd ze met verwijten door de anderen opgewacht. Wie niet werkt, hoeft
ook niet te eten. En wat had ze bij de heerschap te zoeken? Toen Marie
daarop naar buiten wilde gaan, werd zij door de vrouw van Jan aangevallen
en in het gezicht gekrabd. Vertwijfeld is Marie toen naar het dorp gesneld,
waar de schepenen die dag zitting hielden. Daar deed ze haar verhaal.
Het gericht had met haar te doen. Besloten werd om twee voogden aan te
wijzen, die haar zaken zouden behartigen: haar neef Thonis Coenen en zekere
Hendrick Portenray(?).
Steyntyen Smeets
De mogelijkheid bestaat, dat de erven Segers van Neer de boerderij nog
lange tijd in gezamenlijk bezit hebben gehouden, zonder dat een van hen
het ouderlijk goed had overgenomen. Meer waarschijnlijk is, dat zij de
boerderij in het Reutje omstreeks 1685 van de hand hebben gedaan en verkocht
aan de nieuwe bewoner: Wolter Beuckers. Deze bleef hier boeren tot zijn
overlijden in 1723. En nadien zijn zoon Geurt, die in 1727 stierf.
Voor en na waren de kinderen van Neer immers uit het Reutje vertrokken
richting Montfort en Posterholt, terwijl we twee dochters rond 1700 in
Asenray tegenkomen. Liesbeth was in juni 1695 te Maasniel in tweede huwelijk
getrouwd met Dirck Poelmans, de “couheert”
van Asenray. Bij hun huwelijk en op de kinderfeesten komen we bij de koeherder
geregeld de familie uit het Reutje tegen. Van de kinderen noemen we hier
dochter Sophie (1698-1757) en zoon Seger Poelmans (1701-1746). Ook haar
zus Enneken was daar al voor 1690 gaan wonen. Zij was in april van dat
jaar getrouwd met Willem Helvigers. Beide echtelieden waren al eerder
getrouwd geweest.
Steyntyen van Neer (1651-na 1708) was al op leeftijd, toen zij in september
1689 trouwde met Jan Smeets uit Posterholt. Uit dit late huwelijk zijn
drie dochters bekend. De jongste werd vernoemd naar haar grootmoeder Fye
Neyven. In 1717 stonden nog twee akkers in het Reutje op naam van Jan
Smeets. Enkele jaren later werd genoteerd, dat “desen landerijen
sijn gelegen int Reutiensvelt op Morsel, wesende Pallants hoff”.
Deze nadere informatie werpt eerder vragen op, dan dat er meer duidelijkheid
wordt gegeven. Mogelijk woonde het gezin van Smeets toen als pachter op
de hoeve Moorsel te Vlodrop.
Wolter Beuckers
Rond 1700 woonde in het huis van de erven van Neer aan de Aerwinckelsweg
Wolter Beuckers, in juli 1680 getrouwd met Gertrui Helvigen. Mogelijk
waren zij al omstreeks 1685 op de boerderij komen wonen, terwijl Fie van
Neer bij een van de kinderen was ingetrokken. Eigen land hebben zij in
het Reutje niet gehad. Voor de akkerwinning zal hij dus wel het nodige
land gepacht hebben. Maar met een koe op stal zal dat wel niet zoveel
geweest zijn. Bij de doop van de kleine Thijs in 1686 werd Ida Bordels
uit de stad als peettante genoemd. Welke relatie was er tussen beide families?
Wolter Beuckers heeft het huis bewoond tot zijn overlijden in januari
1723. Zijn vrouw was hem in juni 1716 in het graf voorgegaan. Gertrui
was waarschijnlijk een jongere zus van Jan Helvigen, die in het laatste
huis aan de Aerwinkelsweg woonde. In 1710 had het echtpaar Beuckers volgens
de schatlijst zelfs een knecht en meid in dienst. Maar daarmee kunnen
ook zoon Geurt (1681-1727) en diens vrouw Catharina Trebels bedoeld zijn.
In de stal stond een koe met twee runderen.
Thijs Beuckers was in 1714 getrouwd met Marie Wouters
en woonde sindsdien in het huis van zijn schoonouders in het dorp. De
boerderij in het Reutje zou op zijn oudste broer overgaan. In 1721 werd
Geurt hier als gezinshoofd genoemd. Zijn vrouw was kort voordien gestorven.
Twee jaar later hertrouwde de widman met Anna Cnops. Op haar beurt hertrouwde
de weduwe Beuckers kort nadat haar man in november 1727 was gestorven.
Vervolgens komen we hier het gezin van Peter Smeets tegen.
Hij was in de vroege zomer van 1723 in de kerk van Vlodrop getrouwd met
Marie Engelen. Daar werden ook hun drie kinderen gedoopt. Daarop verhuisde
het gezin naar het Reutje. In de stal stonden twee koeien, zoals bij meer
keuters in die jaren.
Het ligt voor de hand om de afkomst van Peter te zoeken in het gezin van
Jan Smeets en Steyntyen van Neer. Dat zou dan duiden
op een erfopvolging van huis en hof in het Reutje via deze lijn. Maar
zijn naam komen we daar niet tegen. Wel werden zijn eerste twee kinderen
gedoopt onder de namen Christina en Jan. Maar dan nog moeten we aannemen,
dat Peter de boerderij niet uit erfenis heeft verworven, maar omstreeks
1730 heeft gekocht.
In maart 1761 verkocht de weduwe Smeets huis en hof, gelegen tussen de
straat en de leigraaf, aan Hendrick van Cruchten en Cornelia
Tubix (ca. 1740-1799). Voor het gericht werd zij bijgestaan door haar
zoon Jan. Bij de overdracht behoorden verder twee morgen land en broek
in meerdere stukken. De koop werd gesloten voor 69 pattacons. Het huis
zal toen wel niet meer dan een bouwval geweest zijn. Uit de schatlijsten
valt af te lezen, dat de boerderij lange tijd leeg heeft gestaan. De weduwe
Smeets heeft toen waarschijnlijk in Posterholt gewoond.
Hendrick van Cruchten
Al in november 1758 kocht “den eersamen en vromen jonckman”
Hendrick van Cruchten een morgen land en broek voor de som van 20 pattacons.
Maar toen het stel in begin 1761 de (vervallen) boerderij aankochten,
waren zij nog niet getrouwd.
Hendrick (1736-1810) was een zoon van Jan van Cruchten
en Maria Beckers uit het Reutje. Heinrich van Kruchten (aus Hoengen!)
trouwde in januari 1762 in de kerk van Waldfeucht met met Kornelia Terbecks,
weversdochter van Laurens Tubecks en Anna Maria Francken. Haar familienaam
werd op verschillende manieren geschreven. Van de acht kinderen stierven
de meesten al vrij jong.
Naast akkerman verdiende Hendrick tevens nog bij als strodekker.
Als zodanig had hij nog veel te doen. De meeste boerenbehuizingen waren
immers meest lemen huisjes. De strooien daken moesten geregeld onderhouden
en vernieuwd worden met schoven en bussels. In sommige huurcontracten
is zelfs sprake van een jaarlijks herstel der daken. Ook na een storm
was er voor de strodekker veel werk te doen, hoewel menige dagloner het
lapwerk wel zelf ter hand nam.
Het echtpaar van Cruchten heeft nadien nog meer land gekocht. In 1774
verwierf Hendrick voor 22 pattacons nog 5 vierdel morgen, in drie stukken.
En in 1789 nog eens 2 vierdel uit de nalatenschap van wijlen pastoor Basel.
Hendrick begon met een koe in de stal. Naderhand tellen we er al vier.
Dat betekent, dat hij naast eigen land nog enkele akkers in pacht heeft
genomen. Dat blijkt ook uit de opgave van 1800. Hij heeft dan ruim 9 morgen
land onder de ploeg, merendeels ingezaaid met rogge. En zoals meerdere
boeren uit het Reutje verbouwde hij ook een weinig vlas. Hendrick beschikte
over een trekos om voor de kar en de ploeg te spannen en als weinig anderen
hield hij nog een varken.
Ook in de huizenschat werd hij hoger aangeslagen dan de meeste andere
boeren in het Reutje. Waarschijnlijk heeft hij de boerderij nieuw en groter
opgebouwd. Het huis dat hier op de Tranchotkaart van 1807 wordt aangegeven,
komt in de grondvorm al aardig overeen met de langgerekte boerderij op
de eerste kadasterkaart, die de toestand van rond 1843 weergeeft. Het
was een groot huis met schuur en stallen.
Huis en hof waren ondertussen overgegaan op hun dochter Heleen, die op
vrij jonge leeftijd in januari 1786 was getrouwd met Dirk Wolters van
Munnichsbosch. Tien jaar later werd het gezin Wolters met drie kinderen
vermeld als inwonend bij het oude echtpaar van Cruchten-Terbaks.
Terugblikkend, gaat de geschiedenis van deze huisplaats
niet verder terug dan 1650. Seger van Neer heeft met zijn vrouw aanvankelijk
elders gewoond. Blijft de vraag of zij de boerderij uit erfenis of door
aankoop verworven hebben. Het is niet gelukt om de vorige bewoners te
achterhalen. Naderhand blijkt, dat niemand van de kinderen de woning heeft
overgenomen. Dat Peter Smeets een kleinzoon van Fie Neyven was, kon evenmin
aangetoond worden. Eerst vanaf de verkoop in 1761 zijn we beter geïnformeerd
over de huisplaats en haar bewoners.
Minderjarige kinderen
De goederen gingen deels over op hun dochter Helena (1768-1836). Het meisje
was nog pas 17 lentes jong, toen het in januari 1786 trouwde met Dirk
Wolters (1756-1815), voorzoon van de pachter op Munnichsbosch. Daar was
zijn grootvader in 1723 gaan wonen. Bij zijn overlijden in november 1815
werd opgetekend, dat Dirk stierf in zijn huis op Munniksbosch.
Maar daar had zijn halfbroer Peter voorheen al de pacht van hun vader
overgenomen. Dirk Wolters woonde sinds zijn huwelijk in het huis van zijn
schoonouders. Na hun overlijden ging de boerderij op hem over. Voorheen
was Dirk, samen met zijn broer en zus, door hun vader reeds uitbetaald,
zodat zij naderhand niet meer deelden in diens erfenis. In 1829 woonde
de weduwe Wolters hier met haar zoons Jacob en Gerard en dochter Margaretha
met haar zoontje Michiel.
Van de twaalf kinderen werden er in augustus 1839 bij de erfdeling nog
maar zes genoemd. Dochter Helena Wolters was getrouwd met Jan Hendrik
Wolters, burgemeester van de gemeente Sint-Odiliënberg. Hij was geboren
aan Uilenbosch. Pieter Wolters verdiende de kost als
herbergier. Gerard was vooral in de landbouw werkzaam. Jacob heeft voorheen
als koopman in vee in Posterholt gewoond, maar was ondertussen naar Effelt
verhuisd. Daar werkte hij nu als molenaarsknecht. Hun broer Hendrik was
toen al gestorven, maar liet vijf kinderen na. Tenslotte was er nog hun
zus Margaretha (1805-1843), in mei 1836 getrouwd met Jacob van de Venne
(1799-1843). Zij woonden tijdelijk in Maasbracht.
Jacob Van de Venne
Enkele akkers uit de nalatenschap waren al onderling tussen de kinderen
verdeeld, maar over de boerderij met onderhorigheden kon men het niet
eens worden. En toch wilde men af van het gemeenschappelijke bezit der
goederen. Omdat een veiling meer zou opbrengen dan een onderhandse verkoop,
besloot men tot het eerste. Tevens handelde men daarmee in het belang
van de minderjarige kinderen van hun broer Hendrik zaliger.
De boerderij ging voor 300 Belgische franken naar het echtpaar van de
Venne. Daarbij kwamen nog twee stukken land en broek; o.a. uit de aankoop
van 1789. Het echtpaar van de Venne kwam toen in het Reutje wonen. Margaretha
Wolters was voorheen al twee keer getrouwd: in januari 1827 met
Michiel Mertens (1800-1829) uit Montfort en in februari 1831 met Michiel
Smeets (1803-1833) uit het Reutje.
Van haar eerste man behield zij drie
akkers, tesamen zo’n 75 are. Van haar tweede man -uit diens ouderlijke
goederen- ongeveer 65 are. Tenslotte volgden het huis met schuur, stalling,
moeshof en akker ter grootte van 10 are en nog drie akkers, samen nog
eens 60 are groot. De kadastertekening laat zien, dat
de boerderij van de erven Wolters een van de grotere boerenhuizen in het
Reutje was. Naast de eigen akkers had de weduwe Smeets zeker nog ander
land gepacht. Bij de veetelling begin 1836 werd weliswaar een enkele koe
opgegeven, maar daarbij kwamen nog 18 schapen en een geit. En voor de
akkerwinning beschikte de vrouw over een paard. Het werk op het land liet
zij aan de knechten over.
Het echtpaar van de Venne woonde aanvankelijk in Maasbracht. Eerst nadat
Jacob de boerderij in het Reutje had verworven, was hij met vrouw en kinderen
hierheen gekomen. Naast de boerderij, bestaande uit huis met schuur, stalling
en tuin, beschikte hij verder nog over twee akkers aan het stepken en
een derde elders, samen ruim 60 are. Daartoe kwam tevens het land uit
eerste huwelijk en het vruchtgebruik van de akkers uit erfenis van de
familie Smeets. Margaretha stierf eind januari 1843,
een week na Jakob. En opnieuw werd in het belang van de zes onmundige
kinderen uit vier huwelijken besloten tot een veiling der goederen. De
erfgenamen waren achtereenvolgens Michiel Mertens, Pieter Smeets (1832-1858),
Antoon, Josepha en Helena van de Venne en hun oudere halfbroer Jan van
de Venne.
In dat jaar werd het huidige kadaster officieel ingevoerd. Maar bij de
administratieve rechtbank ging men nog uit van de metingen
uit 1820. Verder had men de handen vol om uit te zoeken wie van de kinderen,
voor welk deel recht had op de verschillende goederen. De akkers uit eerste
huwelijk gingen zeker voor de helft over op Mertens jr. Tevens had hij
al het land te Montfort, bij elkaar 135 are groot. Zijn halfbroer Pieter
kreeg uiteraard de akkers die zijn vader mee in het huwelijk had gebracht,
afkomstig uit erfenis van zijn grootouders, het echtpaar Smeets-van Cruchten.
Hoe is het de kinderen van Margaretha Wolters verder vergaan? Pieter
Smeets trouwde in mei 1857 met Gertrui Cuypers en trok bij zijn
schoonmoeder in. Toen hij een jaar later stierf, was zijn vrouw in verwachting
van een tweeling. De kinderen stierven binnen een week. Heleen trouwde
met Mathijs Berks, landbouwer. Toen haar broer Antoon ernstig ziek werd,
verzorgde zij hem tot zijn overlijden begin 1873. Hij liet alleen zijn
kleren na. Josepha woonde toen als dienstmeid in Maastricht, terwijl hun
halfbroer Jan in België was gaan boeren. Michiel Mertens had de akkers
in Montfort overgenomen en verdiende daar de kost als landbouwer.
Smeets
De boerderij met het land uit de aankoop van de erven Wolters ging in
de zomer van 1843 voor 260 gulden over op Jan Smeets
(1811-1860), broer van wijlen Michiel. De overige goederen gingen over
op meer andere boeren. Alleen het erfdeel van Pieter Smeets (twee akkers)
was bij de verkoop niet inbegrepen en ging na diens overlijden over op
zijn vrouw. Gertrudis Cuypers hertrouwde met Jan Zeegers, geboren op de
Roskam. Zij boerden op de Donk in Posterholt. Daar woonde aanvankelijk
ook het gezin van Jan Smeets.
Jan was getrouwd met Helena Reynders (1812-1861). In
Posterholt werden de drie oudste kinderen geboren. Uit de erfenis van
zijn ouders had Jan al 120 are land verworven. Via ruil en verkoop ging
de grond tussen 1855 en 1860 op anderen over. De grond, afkomstig uit
de nalatenschap van pastoor Basel, werd in 1858 voor 50 are land geruild
met dhr. Geradts. Naast de boerderij aan de Aerwinkelsweg verwierf het
echtpaar Smeets nog zo’n 90 are land en een stukje moeras
achter het huis. Kort voor zijn overlijden liet Jan een deel van de boerderij
afbreken. Toen hij in december 1860 stierf, was er onder de nog minderjarige
kinderen naast huis en hof verder 133 are land te verdelen. Hun moeder
stierf in juli 1861.
Het grondbezit werd geschat op een totaal van 1275 gulden
en in maart 1866 gelijk onder de vijf kinderen verdeeld. Daartoe behoorden
o.a. een dennenbos in de Roskamperheide en een wei in het broek, maar
ook nog een perceel hooiland aan de Vlootbeek in Karken.
Het land werd in vijf loten
verdeeld, waarvan de nummers elk op een afzonderlijk stuk papier was geschreven:
alle blaadjes waren even groot en gelijkvormig toegevouwen. De loten werden
in een hoed gedaan en door elkaar geschud, waarna de trekking kon beginnen.
Zodoende had niemand over zijn erfdeel te klagen. Het huis met erf en
tuin werd toen bij opbod geveild en voor 400 gulden verkocht aan Peter
Zeegers op Linssenhof. De pachter was het jaar daarvoor getrouwd met Mechteld
Smeets (1842-1916), die toen nog als werkmeid bij hem op de boerderij
woonde. Haar drie broers kwamen voorlopig op de pachtboerderij inwonen.
De jongens werkten mee op het gemengd boerenbedrijf.
Hun zus Maria Smeets (1838-1883) was in november 1861 getrouwd met Jan
Cuypers uit het Reutje. In de stal stonden twee koeien. Ook nadat
de boerderij op Zeegers was overgegaan, bleef het echtpaar Cuypers wonen
in het sterfhuis van Jan Smeets. Zij hadden de woning dus gehuurd, terwijl
Mechteld op Linssenhof was gaan boeren.
Toen Marie Smeets in april 1883 stierf, bleef haar man
achter met vijf dochters. Alleen hun dochter Liesbet Cuijpers was toen
al getrouwd. Het grondbezit bestond slechts uit een dennenbos, akker en
schaapswei. Dat wil niet zeggen, dat Cuijpers zelf ook schapen hield.
Wel een koe en een varken. De koe werd geschat op 100 gulden, dat is liefst
het dubbele van de meubels en het linnengoed bij elkaar. Het varken werd
op 15 gulden berekend. Het aandeel van Marie Smeets in de nalatenschap
van haar broer Jan was toch nog f.150. Toen de kinderen uit huis waren,
verhuisde Jan Cuypers naar de overkant van de weg.
Jan Smeets (1840-1883)
bleef tot zijn overlijden als knecht op Linssenhof wonen. Van zijn verdiensten
kocht hij meerdere akkers (zo’n 84 are bij elkkar) en enkele stukken
wei (27 are) in het Reutjesbroek. De grond werd na zijn dood geschat op
f.565 en onder zijn broers en zussen verdeeld. Ook zijn kleding, toch
nog geschat op een waarde van zestig gulden, werd onder de familie uitgedeeld.
Maar Jan liet ook schulden na. Zo had hij nog een lening lopen van f.400
en wegens zijn ziekte waren nog doktersrekeningen te betalen.
Zijn jongste broer Peter ging uiteindelijk in het dorp wonen. Daar verdiende
hij de kost als akkerman.
Aerwinkelsweg 6
Jan Zeegers (1866-1919), zoon van Linssenhof, trouwde in april 1894 met
Sophia Puts (1868-1941), dochter van Jacob en Dina Puts op de Bergerhof
onder Posterholt. Het jonge paar ging wonen op de boerderij aan de Aerwinkelsweg.
Huis en hof waren door zijn vader in 1866 aangekocht van diens schoonouders.
In feite bleven huis en hof zodoende toch nog in de familie.
Het echtpaar Zeegers-Puts kreeg acht kinderen. Al vroeg gingen de kinderen
na hun schooltijd elders werken. In de stal stonden twee koeien. Daarnaast
hield de landbouwer nog een varken en 20 kippen. Jan erfde de boerderij
met 40 are land eerst in 1911 in eigendom. Daar kwamen nog twee akkers
bij, samen 65 are groot. Voordien had hij nog zo’n 130 are in pacht.
We komen het verschijnsel in meer gezinnen tegen. Kort na hun schooljaren
gingen de kinderen elders in dienst om de kost te verdienen. Aanvankelijk
gingen de twee oudste jongens nog de grens over, maar toen in 1814 de
oorlog uitbrak, zochten de kinderen het dichter bij huis en vonden zij
werk in de omliggende plaatsen. Henri, de oudste, ging uiteindelijk in
dienst bij de marechaussee. Toen zijn vader in november
1919 stierf, woonde de jongeman in Bladel (N.-Br.). Het huis, met erf,
schuur, stal en akkerland, samen 108 are groot, werden gewaardeerd op
f.4300.
Kort na het overlijden van Jan Zeegers werd de inboedel van het huis beschreven.
De indeling van de boerderij is kenmerkend voor de huizen
van de keuters. De voordeur gaf toegang tot de gang. Aan de straatzijde
daarvan was de grote kamer. Aan de andere kant de keuken. Daarachter waren
twee slaapkamers. Op de verdieping was meteen de zolder. In het verlengde
van het huis was de koestal en de schuur met bergplaats. Tenslotte nog
de varkensstal. (Zie tekening bij “Algemeen-2”.)
De boerderij met het land ging in 1927 over op zoon Peter. Hij trouwde
in april van dat jaar met Gertrudis Timmermans uit Echt. Naast zijn werk
als akkerman verdiende hij tevens bij als klompenmaker.
In die tijd werd dit beroep door meer (jonge)mannen in het Reutje uitgeoefend.
Zeven jaar later vertrok het gezin naar Munstergeleen. Zijn moeder verhuisde
mee. Peter hield het hier voor gezien en ging in de mijn werken. Anderen
waren hem al voorgegaan. Door de bevolkingstoename bracht de akkerwinning
immers te weinig op om vrouw en kinderen te onderhouden. In 1953 verhuisde
het gezin naar Sittard. Voor Peter was dit niet zijn laatste woonplaats.
Vijftien jaar later verhuisde de oud-mijnwerker naar De Bilt.
In november 1934 kwam Hendrik Senssen uit Roggel hier
als huurder wonen met vrouw en kinderen. Na de oorlog verwierf hij zijn
eigen woning aan het eind van de Aerwinkelsweg. De erven Zeegers verkochten
in 1967 hun huis met erf, tuin en de wei daarachter.
Aerwinkelsweg 3
Het huis van zijn ouders werd na hun overlijden bewoond door zijn zus
Marie, getrouwd met Jan Cuypers en sinds 1894 door Jan Zeegers, zoon van
Linssenhof. Hendrik Smeets (1847-1913) woonde toen aan de overkant van
de straat. Hij was in april 1881 getrouwd met Heleen Cuypers (1855-1929),
dochter van Willem Cuypers en Anna Roemen, akkerlieden aan de Reutjesweg.
De vrouw woonde voor haar huwelijk enige tijd als meid op kasteel Aerwinkel.
Voorheen hebben beiden nog op Linssenhof gewerkt. Het huis van zijn schoonouders
was overgegaan op zijn zwager Jacob Cuypers. Eigen huis en hof had hij
dus niet. Zodoende woonde Jan met vrouw en kinderen aanvankelijk als huurder
aan het Stepken. De boerderij werd in 1894 gesloopt. Na de herbouw kwam
de weduwe Hendriks er zelf wonen.
Smeets bouwde nog datzelfde jaar in 1894 op de akker ernaast zijn eigen
huis met stal. Kort daarop kwam er nog een schuur bij. Huis en tuin werden
gemeten op 17.65 are. De grond had hij van zijn ouders geërfd. Volgens
de telling uit 1910 zou Hendrik Smeets bij elkaar zo’n 110 are akker-
en weiland hebben vergaard. Daarnaast had hij nog 96 are gepacht. Twee
koeien stonden op stal. Dan nog twee varkens in het kot en verder scharrelden
er 14 kippen rond. Na zijn overlijden in maart 1913 werden zijn bezittingen
in gemoed gewaardeerd. De boerderij werd beraamd op f.1000. Bij het akker-
en grasland, samen 143 are groot, kwam men uit op f.1370. Het roerend
goed werd geschat op vijfhonderd gulden.
Huis, tuin, schuur en stallen gingen na het overlijden van Hendrik Smeets
in 1913 over op zijn oudste zoon Peter (1883-1938). Maar de weduwe Smeets
behield voorlopig het vruchtgebruik tot aan haar overlijden in mei 1929.
Peter was in mei 1918 getrouwd met Anna Maria Gijsberts. De vrouw was
geboren op de Roskammerhei als dochter van Herman Gijsberts en Maria Ida
Stoks. Het echtpaar Smeets had naast huis en hof nog anderhalve hectare
akker- en weiland en in het Reutjesbroek een perceel hakhout. Uit dit
huwelijk werden twee dochters geboren: Marie en Heleen. Marie vertrok
in april 1940 naar Den Haag, maar was enkele dagen voor het uitbreken
van de oorlog weer thuis. Haar zus werkte toen als meid bij notaris Tijssen
in het dorp. Naderhand is Heleen verhuisd naar Velden, gemeente Liempde.
Rond 1960 ging de woning Aerwinkelsweg 3 over op Andries Rademakers, metselaar
van beroep. In 1967 werd het huis in twee woningen opgedeeld.
|