l
Twee.voorwerpen
uit.de.tijd.van.Katrien,
opgegraven.in.het
klooster.Ter.Riviere
te.Bree. |
Laatst bijgewerkt: 20-10-2012 © Jan Ruiten Kathryne van
Halbeck
Het meisje was nog pas 17 of 18 jaar jong, maar wel al vastbesloten om in het klooster geprofest te worden, waar zij was opgegroeid. Nog maar een klein wicht van amper 5 jaar was zij geweest, toen haar oom en voogd haar in het klooster had gedaan. En nu in juni 1575 stond Wilhem van Baeckhoven haar opnieuw ter zijde. De man uit Echt betaalde het convent daarvoor een jaarlijkse toelage van 18 gulden, bovenop de eenmalige som van 200 daalders zwaar geld, de helft op de dag van haar inwijding en de rest over een jaar omtrent st. Petrus (op vincula Petri). Wilhem verplichtte zich tevens, om namens het klooster een lening van 300 gulden, met achterstallige rente bij zekere Creckeren, wijnhandelaar te Maaseik af te lossen. Omdat het meisje nyett sterck en is van natuyre, werd bedongen dat de zusters haar geen zwaar werk zouden opdragen, dan wel bezigheden zoals naaien en spinnen. Naderhand
beschuldigden de zusters Wilhem van oneerlijke praktijken en zou hij volgens
hun zeggen misbruik hebben gemaakt van de onwetendheid van zijn pupil.
En tenslotte werd de zaak tegen het einde van de eeuw (1598/99) opnieuw
voor het gerecht gebracht.
Het
lijkt erop, dat iedereen het
jonge ding
wilde zeggen dat zij haar besluit nog eens moest overdenken alvorens deze
grote stap te ondernemen. Maar Trincken was vastbesloten, zoals ook blijkt
uit de getuigenis van haar twee neven uit Waldfeucht, die op de feestelijke
inwijding aanwezig waren en wisten te vertellen hoe helder en
vurig hun nicht die dag met luide stem had meegezongen in het koor der
begijnen, nadat zij aldaar
was ingekleed. |
Bree------------------------------------------------------------------------------------------------Echt----------------------Waldfeucht GAR D72: Ducatis Brabantia 1558 topografische kaart van Jacob van Deventer, reproduktie van handgetekende en ingekleurde kaart |
|
Volgens twee getuigen had Helwich Buelmanz, de (tweede)
vrouw van Willem, haar nicht te kennen gegeven dat zij haar goederen beter
niet aan haar oom kon overlaten. Thrijn stelde daartegen, dat zij geen nadere verwanten had dan haar oom, die al haar zaken tot dusver had geregeld. Mocht zij zich naderhand alsnog bedenken, dan kon zij altijd nog intrekken bij haar moene Merij Craenen.
Maar ook Lysken Wouffs, de vrouw van Jan Deckers, kwam met hetzelfde verhaal met een stelligheid alsof het op de dag van gister was gebeurd. Als buurvrouw van Wilhem van Backoven, was zij er eveneens getuige van geweest, toen zij in huis was om de huismeid bij het werk te helpen. Het was omstreeks st. Remijs-kermis dat Trijn van Halbeck in gezelschap van een begijn uit het klooster van Echt bij haar oom op bezoek was gegaan, om hem van haar definitieve besluit op de hoogte te stellen. Tryene moet ongeveer 17 jaar oud zijn geweest, toen zij hem kwam vertellen, dat zij in het klooster wilde intreden als begijn. Mogelijk dat beiden bij die gelegenheid ook hebben besloten, dat Willem haar erfgoederen (in huur of pacht) zou overnemen. Eenmaal als lekenzuster ingewijd, kon Trijnen zich beter op het geestelijke kloosterleven richten. Om de overdracht mogelijk te maken, werd Willem vooreerst van zijn momberschap ontslagen. Het was immers niet toegestaan dat een voogd zich de goederen van zijn pupil zou overnemen. Daarna vond in augustus 1575 voor het gerecht van Echt de overdracht plaats van haar goedtshoff en van haar aandeel in de griend achter de Rabetz-weerd langs de Oude Maas. Verder verwierf Willem haar kamp in de Echter Weerd, naast Herenland en tegen grond van Heyn opgen Eyndt gelegen. In mei 1581 werd Johan van Baer door de zusters van voornoemd klooster buiten Bree ingeschakeld, om te compareren voor alle heren, hoven en gerichten, geestelijke zo wereldlijke. Hij diende alles in het werk te stellen, om de bedrieglijke handelingen van Wilhem van Backoven ongedaan te maken. Zij betichtten Baechoven ervan dat hij met simpele beloften de goederen van zijn nicht tot tweemaal toe onder valse voorwendsels tot zijn eigen had gemaakt. Baer diende deze roverij en bedrog met alle rechtsmiddelen ongedaan te maken. De waarde van Catrina's erfgoederen was veel meer geweest dan de 600 daalders, waarvan het klooster 700 gulden had toegewezen gekregen als vergoeding van de inkleding tot lekenzuster. De haeffreisinge, bestaande uit huiss end hoff met bakhuis binnen Echt en de landerijen en heide, zouden wel meer dan 3000 daalders geweest zijn. Goessen en Claes an den
Wall waren vanuit Waldfeucht te Echt aangekomen ten huize van Baeckhoven,
met een kar vol waren en met een vette hamel voor het feest. Wilhem deed
daar nog een tweede hamel bij, een zogenaamde huisgenger, die
in de keuken en het huis was vetgemest, en verder nog enkele schoncken
en andere vleeswaren. Daarop toog het gezelschap naar Maaseik. Daar werd
ten huize van voornoemde Creickelen nog de nodige wijn ingeslagen. En
daar ook kreeg Goessen een buidel geld mee, om in Bree
af te leveren. Na al die jaren kon hij niet meer zeggen hoeveel daar in
zat.
Een kwart eeuw later speelde nog de kwestie van de Overste Griendt te Echt aan de Oude Maas. Wilhem van Backoven was toen al gestorven en zijn kinderen noemden zich eigenaars van de ene helft, afkomstig van Trincken. De andere helft was afkomstig van haar moynen de gezusters Hendrickske en Geertte Meerssens en stond in 1599 op naam van Reincken Salden, schoonzoon van Hendrickske. Willems helft stond toen op naam van beide gezwagers, zijn schoonzoons, Jan Broicxkens en Johan van Halbeck gnd Bloemen. Het was zekere Driess
Essers, die zich wilde vergewissen of de overdracht daarvan anno 1575
ook daadwerkelijk had plaats gevonden. Volgens getuigen was de gift van
Trincke, die toen in het klooster van Bree woonde, aan haar oom niet doorgegaan.
Op aandringen van voornamelijk haar twee moenen, zou besloten
zijn om de griend aan hem slechts te verpachten voor telkens de duur van
drie tot drie jaar. Willem zou toentertijd daarover in woede zijn uitgebarsten.
Mocht dit doorgaan, dan zou hij de anderen beletten om over zijn helft
hun griend bereiken: "Solle es so verre brengen, dat sij niet
einen voet over tguet gaen sollen moegen." Binnen Trinckens familie was er natuurlijk de nodige afgunst, bijvoorbeeld van haar moynen, die het niet konden velen dat de erfgoederen van Katrijn naar haar oom Willem zouden gaan. En dan was er nog haar oom Korst, die er niet voor schuwde, om zijn nicht als een buitenechtelijk kind te bestempelen. Maar dat was allang weer verleden tijd. Wat was dan het belang voor Driess Essers in deze zaak, dat hij zoveel jaren later in april 1599 zich daar nog druk over maakte? Driess handelde in deze kwestie niet voor zichzelf, maar vertegenwoordigde daarbij de belangen van zijn vrouw. Immers, ons begijntje Cathryn van Halbeck was dan toch nog in het wereldlijke leven teruggekeerd. Zij was namelijk de vrouw van deze Driess Essers. Driess was overigens niet haar eerste man. Niet lang na haar intrede moet Katryen het klooster alweer hebben verlaten. De wereld buiten de kloostermuren had zoveel meer te bieden, om de zinnen van ons jong begijntje te verzetten, zo bleek. De verklaring van Judith van Breyell, de nieuwe materse van het klooster, moeten we maar wijten aan haar minder vaste geheugen. Anders zou Tryene het klooster al verlaten hebben nog voor ze was ingetreden. Uit een ongedateerde opdracht blijkt Katryn (in eerste) huwelijk te zijn getrouwd met zekere Govaert Wuest-Hezius, met wie zij in Echt was gaan wonen. Om welke reden is niet bekend, maar Govaert had in Roermond gevangen gezeten, in het huis van de provoost. (Regimentofficier, belast met orde en tucht in het leger.) Van zijn naaste familie hoefde Govaert geen hulp te verwachten. Alleen zijn zwager Johan Bruexkens had hem nog financieel ondersteund voor kost en rantsoen toen hij gevangen zat. Zo blijkt uit een schrijven aan het gerecht te Echt, dat hij Katryn moet hebben meegegeven, bij een van haar bezoeken. Of wij in Govaert dezelfde rijzige zoon van dien doekener uit Bree moeten zien, die zijn belangstelling voor de jonge begijn duidelijk had laten blijken, wordt echter nergens vermeld... "Det weyte allein ych." Was geteyckent by mych, Personen: Bronnen: |
|