Familie-album: Halbeck







raerenkruik

l


kloost
er



papkom


Twee.voorwerpen uit.de.tijd.van.Katrien, opgegraven.in.het klooster.Ter.Riviere te.Bree.

Bron: website
Erfgoed | cultuur in Bree




































Laatst bijgewerkt: 20-10-2012 © Jan Ruiten

Kathryne van Halbeck
Deze pagina handelt over het vrome leven van het onschuldige wicht Catrine, dochter van Peter van Halbach en Cathrin van Baeckhoven, echtelieden zaliger. Vanaf haar vijfde levensjaar had zij niet anders gekend dan de dagelijkse regelmaat binnen de kloostermuren.
In die tijd was Maria van Breyell nog materse in het klooster Ter Riviere buiten de stad Bree, Anna Smeijsters als ondermaterse, en Elisabeth Boss en Maria van Horion als raadzusters. Dat was rond 1575. Het verhaal speelt zich weliswaar af buiten het stromingsgebied van Roer en Vloot, maar soms krijgt men oude verslagen onder ogen, die al sinds eeuwen liggen te wachten om doorverteld te worden. (Alle variaties tussen Halbeck en Helbacht zijn mogelijk.)


Detail Ferrariskaart 186: links-onder het klooster Ter Rivieren buiten de stadswallen van Bree.

Het meisje was nog pas 17 of 18 jaar jong, maar wel al vastbesloten om in het klooster geprofest te worden, waar zij was opgegroeid. Nog maar een klein wicht van amper 5 jaar was zij geweest, toen haar oom en voogd haar in het klooster had gedaan. En nu in juni 1575 stond Wilhem van Baeckhoven haar opnieuw ter zijde. De man uit Echt betaalde het convent daarvoor een jaarlijkse toelage van 18 gulden, bovenop de eenmalige som van 200 daalders zwaar geld, de helft op de dag van haar inwijding en de rest over een jaar omtrent st. Petrus (op vincula Petri). Wilhem verplichtte zich tevens, om namens het klooster een lening van 300 gulden, met achterstallige rente bij zekere Creckeren, wijnhandelaar te Maaseik af te lossen.

Omdat het meisje nyett sterck en is van natuyre, werd bedongen dat de zusters haar geen zwaar werk zouden opdragen, dan wel bezigheden zoals naaien en spinnen.

Naderhand beschuldigden de zusters Wilhem van oneerlijke praktijken en zou hij volgens hun zeggen misbruik hebben gemaakt van de onwetendheid van zijn pupil. En tenslotte werd de zaak tegen het einde van de eeuw (1598/99) opnieuw voor het gerecht gebracht.

Anderen hielden juist Cathrine zelf verantwoordelijk voor wat er was misgegaan. Zij zou niet hebben willen luisteren naar de goede raad die haar werd gegeven. Het meisje was ondertussen opgegroeid tot een jonge vrouw, of zoals naderhand Thrincken, de weduwe van Philip Aulen het uitdrukte, dat Cathrine inmiddels bij verstand was gekomen en haar kinderschoenen had afgedaan.

De oude vrouw herinnerde het zich nog goed. Bijna letterlijk kon zij navertellen wat Tryenes moene tegen haar nicht had gezegd: dat het niet nodig was om haar goederen en bezit aan haar oom te vermaken. Hun twee kinderen zouden ook zonder deze goederen geen gebrek hebben aan levensonderhoud en aan eten en drinken niet tekort zouden komen. Maar het leek erop dat Cathrine van Halbeck (geboren ca. 1557) door niets of niemand weerhouden kon worden. Zij was vastbesloten om in het klooster Ter Ryvieren buiten de stad Bree
te gaan bij de zusters van de franciscus-orde. Vele jaren had ze daar al doorgebracht en naderhand had zij in het klooster te Echt gewoond. Zij had al die wereldse goederen niet meer nodig. In een briefje aan haar oom, die toch zo weinig haar opzocht, schreef het jonge ding, dat zij, Tryen van Halback of Backoven, wonende tot Brye in het besloten cloester, niet anders en wilde dan aldaar te wonen als begijn.


Brief van Tryen van Halbeck in eigen handschrift, toen zij van alle kanten
door naaste familieleden belaagd werd, omdat zij haar erfgoederen aan haar oom Wilhem wilde vermaken.

Het lijkt erop, dat iedereen het jonge ding wilde zeggen dat zij haar besluit nog eens moest overdenken alvorens deze grote stap te ondernemen. Maar Trincken was vastbesloten, zoals ook blijkt uit de getuigenis van haar twee neven uit Waldfeucht, die op de feestelijke inwijding aanwezig waren en wisten te vertellen hoe helder en vurig hun nicht die dag met luide stem had meegezongen in het koor der begijnen, nadat zij aldaar was ingekleed.

Catharina van Helbach of Halbeeck, was de dochter van wijlen Peter van Halbeck en Cathrin van Baechoven uit Echt en stond sinds de dood van haar ouders onder de voogdij van haar oom, Wilhem van Backoven. Hij beheerde haar zaken en het bestuur van de ouderlijke erfgoederen, waar wel meer anderen oog naar hadden. Daar was het uiteindelijk ook om te doen geweest. De zaak diende uiteindelijk dan toch voor het gerecht van de schepenbank van Echt.


Bree------------------------------------------------------------------------------------------------Echt----------------------Waldfeucht
GAR D72: Ducatis Brabantia 1558 topografische kaart van Jacob van Deventer, reproduktie van handgetekende en ingekleurde kaart

















































































































































De bundel paperassen met kopie A t/m T ligt verloren tussen andere documenten, die wachten om een plek te krijgen in een geordende archief. Of dat nu het archief van het Hof van Gelder is, of van het Hoofdgerecht te Roermond moet nog worden uitgezocht. Het verhaal van Cathrine van Halbeck zit daartussen. Sommige stukken zijn in nauwelijks te lezen handschrift opgetekend, andere stukken getuigen van een mooi en duidelijk handschrift, dat de getuigenissen van de personen rondom Trincken gedienstig vastlegde. Daaronder zijn ook enkele brieven door Katryne geschreven aan haar oom Wylm Backoven te Echt, die zij zozeer bewonderde en haast blindelings vertrouwde. Hetgeen niet iedereen in de familie zinde.

Volgens twee getuigen had Helwich Buelmanz, de (tweede) vrouw van Willem, haar nicht te kennen gegeven dat zij haar goederen beter niet aan haar oom kon overlaten.

"Thrijn, dochter, en geefft uwen oem Wilhemen U goett niet, ende en gaet offte blijfft oick int cloister niet. Het mochte U schier oder morgen rouwen." zou de vrouw gezegd hebben. "Ick en heb niet meer dan twee kinderen, die off sij Uw goett niet en hebben, wall goeden onderhalt van eten ende drincken hebben sullen." Mocht zij ooit spijt krijgen van in het klooster te zijn gegaan, zo stelde Helwich, dan zou zij niet in onmin moeten komen met haar kinderen.

Thrijn stelde daartegen, dat zij geen nadere verwanten had dan haar oom, die al haar zaken tot dusver had geregeld. Mocht zij zich naderhand alsnog bedenken, dan kon zij altijd nog intrekken bij haar moene Merij Craenen.

Op de zitting in april 1599 werden de twee vrouwen door het gerecht gemaand zich enkel aan de waarheid te houden ende verners niet te sollen getuigen, niemanden te lieve noch te leijde, weder om frundtschap, vijantschap, golt, silver, gelt, goedt, haatt, nijt, of anderszins wat die rechte waerheijt verhindert, op straffe van meineed. Na zoveel jaren kon de herinnering zich immers makkelijk hebben aangepast.

Maar ook Lysken Wouffs, de vrouw van Jan Deckers, kwam met hetzelfde verhaal met een stelligheid alsof het op de dag van gister was gebeurd. Als buurvrouw van Wilhem van Backoven, was zij er eveneens getuige van geweest, toen zij in huis was om de huismeid bij het werk te helpen. Het was omstreeks st. Remijs-kermis dat Trijn van Halbeck in gezelschap van een begijn uit het klooster van Echt bij haar oom op bezoek was gegaan, om hem van haar definitieve besluit op de hoogte te stellen.

Tryene moet ongeveer 17 jaar oud zijn geweest, toen zij hem kwam vertellen, dat zij in het klooster wilde intreden als begijn. Mogelijk dat beiden bij die gelegenheid ook hebben besloten, dat Willem haar erfgoederen (in huur of pacht) zou overnemen. Eenmaal als lekenzuster ingewijd, kon Trijnen zich beter op het geestelijke kloosterleven richten.

Om de overdracht mogelijk te maken, werd Willem vooreerst van zijn momberschap ontslagen. Het was immers niet toegestaan dat een voogd zich de goederen van zijn pupil zou overnemen. Daarna vond in augustus 1575 voor het gerecht van Echt de overdracht plaats van haar goedtshoff en van haar aandeel in de griend achter de Rabetz-weerd langs de Oude Maas. Verder verwierf Willem haar kamp in de Echter Weerd, naast Herenland en tegen grond van Heyn opgen Eyndt gelegen.

In mei 1581 werd Johan van Baer door de zusters van voornoemd klooster buiten Bree ingeschakeld, om te compareren voor alle heren, hoven en gerichten, geestelijke zo wereldlijke. Hij diende alles in het werk te stellen, om de bedrieglijke handelingen van Wilhem van Backoven ongedaan te maken. Zij betichtten Baechoven ervan dat hij met simpele beloften de goederen van zijn nicht tot tweemaal toe onder valse voorwendsels tot zijn eigen had gemaakt.

Baer diende deze roverij en bedrog met alle rechtsmiddelen ongedaan te maken. De waarde van Catrina's erfgoederen was veel meer geweest dan de 600 daalders, waarvan het klooster 700 gulden had toegewezen gekregen als vergoeding van de inkleding tot lekenzuster. De haeffreisinge, bestaande uit huiss end hoff met bakhuis binnen Echt en de landerijen en heide, zouden wel meer dan 3000 daalders geweest zijn.

Goessen en Claes an den Wall waren vanuit Waldfeucht te Echt aangekomen ten huize van Baeckhoven, met een kar vol waren en met een vette hamel voor het feest. Wilhem deed daar nog een tweede hamel bij, een zogenaamde huisgenger, die in de keuken en het huis was vetgemest, en verder nog enkele schoncken en andere vleeswaren. Daarop toog het gezelschap naar Maaseik. Daar werd ten huize van voornoemde Creickelen nog de nodige wijn ingeslagen. En daar ook kreeg Goessen een buidel geld mee, om in Bree af te leveren. Na al die jaren kon hij niet meer zeggen hoeveel daar in zat.

Bij de inwijding stond hij vooraan. Het moet een grote indruk op hem hebben gemaakt. Ondanks de strenge regels en de ongemakken die haar werden voorgehouden, bleef zijn nicht volharden in haar besluit. Op haar blote knieën in het koor van de kloosterkerk legde Cathrin haar gelofte af om als begijn een rein en kuis leven te beginnen. Zij antwoordde steeds met zachte maar vastbesloten stem, maar bij het zingen was zij goed te horen, unnd in sulcken niet die minste gewesen.

De twee broers bleven nog een week en hebben in het stadje goede sier gemaakt. Er waren blijkbaar meer gelegenheden, waar men goed kon binnengaan. Bij het afscheid kreeg elk van hen een slaapmuts mee met enige cluijkens en strienkens gaeren als geschenk.

Claes wist hieraan nog toe te voegen, dat zij tussentijds in het huis van zekere lakenkoopman of doekener verbleven. De zoon des huizes, een rijzige jongeman met bruin baardje, was met hen mee uit geweest. Nadat hij Catrijne de dag voor haar professie had ontmoet, en zij enige woorden hadden gewisseld, was hij helemaal weg van haar en vertelde hij iedereen dat hij het begijntje wel als zijn vrouw had willen hebben. Stuurloos liep hij om her door het huis.


Aanhef tot de getuigenverklaringen anno 1599 over de Voorste of Overste Grient te Echt.

Een kwart eeuw later speelde nog de kwestie van de Overste Griendt te Echt aan de Oude Maas. Wilhem van Backoven was toen al gestorven en zijn kinderen noemden zich eigenaars van de ene helft, afkomstig van Trincken. De andere helft was afkomstig van haar moynen de gezusters Hendrickske en Geertte Meerssens en stond in 1599 op naam van Reincken Salden, schoonzoon van Hendrickske. Willems helft stond toen op naam van beide gezwagers, zijn schoonzoons, Jan Broicxkens en Johan van Halbeck gnd Bloemen.

Het was zekere Driess Essers, die zich wilde vergewissen of de overdracht daarvan anno 1575 ook daadwerkelijk had plaats gevonden. Volgens getuigen was de gift van Trincke, die toen in het klooster van Bree woonde, aan haar oom niet doorgegaan. Op aandringen van voornamelijk haar twee moenen, zou besloten zijn om de griend aan hem slechts te verpachten voor telkens de duur van drie tot drie jaar. Willem zou toentertijd daarover in woede zijn uitgebarsten. Mocht dit doorgaan, dan zou hij de anderen beletten om over zijn helft hun griend bereiken: "Solle es so verre brengen, dat sij niet einen voet over tguet gaen sollen moegen."

Drossard van Wittenhorst had hem daarop terechtgewezen. Hij stelde dat de landsheer bij Halbeck een beemd had, waar wel drie of vier wegen doorheen liepen en moest toch ook goedvinden dat de naburen daarover passeerden. "Hoe wilt U dan de doorgang verbieden?" had hij Willem toegeworpen. Hij zou de schout en schepenen gelasten de overdracht niet uit te voeren.

Of dit dreigement ook daadwerkelijk was uitgevoerd kon de getuige, Reincken, zich niet meer herinneren. Wel dat hij met zijn schoonmoeder zo lang die had geleefd, en tot op heden toe, de griend heeft bezeten: friedlichen gebruickt, schnoije, brandt und timmerholt sijnes gefallens genoten heeft, zoals ook Johan Broixkens en zijn zwagerse Eva op de grond ernaast gehouwen unnd vercofft hebben.

Binnen Trinckens familie was er natuurlijk de nodige afgunst, bijvoorbeeld van haar moynen, die het niet konden velen dat de erfgoederen van Katrijn naar haar oom Willem zouden gaan. En dan was er nog haar oom Korst, die er niet voor schuwde, om zijn nicht als een buitenechtelijk kind te bestempelen. Maar dat was allang weer verleden tijd.

Wat was dan het belang voor Driess Essers in deze zaak, dat hij zoveel jaren later in april 1599 zich daar nog druk over maakte? Driess handelde in deze kwestie niet voor zichzelf, maar vertegenwoordigde daarbij de belangen van zijn vrouw. Immers, ons begijntje Cathryn van Halbeck was dan toch nog in het wereldlijke leven teruggekeerd. Zij was namelijk de vrouw van deze Driess Essers.

Driess was overigens niet haar eerste man. Niet lang na haar intrede moet Katryen het klooster alweer hebben verlaten. De wereld buiten de kloostermuren had zoveel meer te bieden, om de zinnen van ons jong begijntje te verzetten, zo bleek. De verklaring van Judith van Breyell, de nieuwe materse van het klooster, moeten we maar wijten aan haar minder vaste geheugen. Anders zou Tryene het klooster al verlaten hebben nog voor ze was ingetreden. Uit een ongedateerde opdracht blijkt Katryn (in eerste) huwelijk te zijn getrouwd met zekere Govaert Wuest-Hezius, met wie zij in Echt was gaan wonen.

Om welke reden is niet bekend, maar Govaert had in Roermond gevangen gezeten, in het huis van de provoost. (Regimentofficier, belast met orde en tucht in het leger.) Van zijn naaste familie hoefde Govaert geen hulp te verwachten. Alleen zijn zwager Johan Bruexkens had hem nog financieel ondersteund voor kost en rantsoen toen hij gevangen zat. Zo blijkt uit een schrijven aan het gerecht te Echt, dat hij Katryn moet hebben meegegeven, bij een van haar bezoeken. Of wij in Govaert dezelfde rijzige zoon van dien doekener uit Bree moeten zien, die zijn belangstelling voor de jonge begijn duidelijk had laten blijken, wordt echter nergens vermeld...

"Det weyte allein ych." Was geteyckent by mych,

Personen:
Peter van Halbeck of Helbach en vrouw Cathrin van Baechoven,
ouders van:
Tryenke van Halbeck (*ca. 1557), lekenzuster, trouwt (1) Govaert Wuest-Hezius en (2) Driess Essers,
haar oom:
Wilhem van Backoeven trouwt (2) Helwigh Buelmanz,
hun schoonzoons:
Johan Broixkens en Johan van Halbeck gen. Bloem;
verder:
Hendrickske Merssens, de weduwe Vlamincx, en zus Geertte Merssens,
de twee moenen van Catrine;
Reyncken Salden (*ca. 1545), man van Geertte Vlamincks;
Lysken Wouffs (*ca.1550) e.v. Jan Deckers,
voormalig buurmeisje van Baeckhoven;
Goessen an der Wall (*ca. 1545) en broer Claes an der Wall (*ca. 1547),
de twee neven van Katryen uit Waldfeucht.

Kloosterlingen van Onze-Lieve-Vrouw-ter-Riviere, anno 1575-1598:
Maria van Breyell (1575/76) en daarna Judith van Briell of Breyell (1581/89/98), materse
Anna Smeysters of Smusers, onder-materse (1575/81)
Elisabeth Boss, raadzuster
Maria van Horion
, raadzuster en later (1598) onder-moeder
Heylke Straetmans, procuratrice.
Elisabeth van der Maessen, Elysabet Meloen, kloosterzusters (1575)
Oda van ghen Venne, kloosterzuster (1598).

Bronnen:
Gemeente-archief Roermond, Aanwinst Maastricht, ongeordende archiefstukken.
www.cultuurbree/taxonomy