HET ONTSET VAN
D
EN VLUCHTIGEN SOLDAET
DOOR DIE BURGEREN
DER STADT RUREMONDE IN DE BRUGHSTRAETE
OP SONDAGH DEN 12e APRIL 1671

Johan Werner Staels en Henrich Gromma, respectievelijk auditeur en vaandrager van het Vrij-Duitse regiment voetknechten van de markgraaf de Wargnies, vrijheer van Crevecoeur, in dienst van Zijne Majesteit de koning van Spanje.
Renier, zoon van schoenmaker Johan Beckers op de Kaeniel, voortvluchtig soldaat van het regiment van baron van Smidtsbergh in de compagnie van Frans Colens. Hij was die zondag opgepakt in de taverne van Jan van Lottum bij de Venlose poort, maar wist tegen de avond te ontsnappen uit het cachot aan de Brugpoort, daarbij geholpen door 6 of 7 zogenaamde corduaniers (letterlijk: schoenlappers).

Het was al sinds geruime tijd gebleken, dat soldaten voor en na hun regiment hadden verlaten, zonder toestemming en behoorlijk afscheid. Dit tot nadeel van de krijgsmacht en misachting van de autoriteit van de officieren. Daarom diende krijgsrecht te worden toegepast op iedereen die zonder verlof was vertrokken. De markgraaf had in maart 1671 een schrijven rondgestuurd naar de plaatselijke overheden en hun opgedragen de onwilligen te laten vervolgen, te doen vangen, sluijten, kerckeren, ende te procederen. Zij zouden hun straf niet mogen ontlopen.

Het eerste getuigenverhoor...
In eerste instantie werden 6 personen genoemd, te weten Matthis Scherers, Gerardt van Ophoven, Jacob Beeck, Christoffer Puytlinghs, Willem Smets en mr. Loddewijck Vossen. over de moetwillichijt ende krakeel, waardoor een gedeserteerde soldaat, Renier Jansen op den Kaeniel uit de compagnie van kapitein Colens uit de wacht van de Brugpoort wist te ontsnappen. En de alferis (vaandrig) die de soldaat wilde achtervolgen werd door enkele omstanders tegengehouden, geslagen en verwond.

- Jacob Scherers, over de 40 jaar oud, wist niets omtrent Reijner Janssen, dat die opgesloten zat. En minder nog over de vaandrig die opgehouden werd. Wel wist hij te getuigen dat twee soldaten Willem Smets met de blote degens hebben aangevallen, steeck op steeck, en dat een sergeant met de hellebaard iemand te paard geeft geslagen, maar of dat de vaandrig of iemand anders was, kon hij niet zeggen.

- Gerard van Ophoven, oud 69 jaar, zegt dat hij eveneens niet in de wacht is geweest. Wel is hij op het hulpgeroep toegesneld, maar toen was het tumult al overgewaaid.

- Jacob Beeck, de zoon In de Reijp, oud 28 jaar, is evenmin in de wacht geweest. Maar onderweg is de vaandrig op hem kommen gejaegen en heeft hem met het pistool tot twee keer tegen het hoofd gestoten, hetgeen nog aan het litteken te zien was. Hij heeft zijn belager het pistool afgenomen en hem daarmee teruggeslagen. Daarop werd Jacob door iemand van de wacht tot drie keer toe met de hellebaard geslagen. Gelukkig werd hij door enkele omstanders in het huis van Jan Claessen getrokken.

- Christoffel Puijtlinghs, oud 31 jaar, is evenmin in het wachthuis geweest. Hij weet ook niet wie het paard van de vaandrig bij de teugels heeft gepakt. Hij kwam toevallig vanaf de Deemsel en is wegens de regen onder de Brugpoort gaan schuilen, zoals meer anderen. De officieren stonden toen op de brug met hun paarden. Toen moet de soldaat de vlucht hebben genomen, zonder hulp van wie dan ook.

- Willem Smets, 28 jaar oud, is evenmin in het wachthuis geweest. Hij had wel de vaandrig geslagen, maar enkel mit een kleijn staefken, en alleen nadat deze Jacob Beeck met het pistool had geslagen. Vervolgens heeft hij zich uit het tumult teruggetrokken.

- Loddewijck Vossen, 57 jaar oud, is wel in het wachthuis geweest, maar allen om te zien wat daar gaande was, omdat er veel tumult onder de soldaten en de burgers was ontstaan. Over het aftuigen van de vaandrig is hem niets bekend, wel dat deze niet verder was gegaan dan de Brugpoort, omdat hij niet wist waarheen de soldaat gevlucht was. Toen is hijzelf naar het Cransken achter de Muur gegaan.

De zaak spitste zich vervolgens, wat de aanklagers betrof, toe op Christoffel Puijtlinck, den schildenaer, Jacob Beeck, de zoon in Den Reijp, en op Willem Smets.

Het betoog en de aanklacht door de auditeur en de vaandrig...
Krachtens het plakkaat dd 3-1-1671 door Zijne Majesteit opgesteld, werd gesteld dat de fugitiven en deserteurs zich hadden te melden en dat de overheden, zoals magistraten, justitien en overige personen in openbare functies de officieren hierin behulpzaam moesten zijn en desnoods de deserterende soldaten en voetknechten aanhouden, op straffe van 100 pistoletten. Daarop zijn de afgezanten in de stad gekomen en hebben de burgemeester gevraagd wat men hier ondertussen ondernomen had. Vervolgens heeft hij een lijst met de namen van deserteurs overhandigd. De auditeur zou binnenkort hierop terug komen. Toen kreeg hij echter van de bode te horen, dat de meeste personen op de lijst inmiddels de stad hadden verlaten. Alleen Jacob Thijssen en Reijner Beckers waren nog in de stad achtergebleven. Thijssen heeft de gevangenschap niet overleefd (jaemerlick doodt gebleven), terwijl Beckers ondertussen voortvluchtig was. Daarop heeft de erfvoogd de achtervolging ingezet en de voortvluchtige weten op te brengen. Nadien is de schoenmakerszoon opgesloten in het wachthuis aan de Brugpoort.

Terwijl de wacht voor de regen was gaan schuilen, wisten Puijtlinck en Smets zich toegang te verschaffen om de gearresteerde via het raampje aan te moedigen (opritsen ende aenporren) zich uit de voeten te maken, nu hij de kans daartoe had. Toen de wacht ontdekte, dat Beckers de vlucht had genomen werd alarm geslagen en twee ruiters zetten de achtervolging in. Wanneer de vaandrich zonder resultaat terugkwam, was er ondertussen een opstootje gaande tussen burgers en soldaten. De vaandrager riep de mensen toe om weg te gaan: "Holla, ihr herren, laet mich die kerls mit vreden. Ihr hebt mit deselve niet te doen!" Jacob Beeck zou hem toen hebben aangevallen en het paard bij de teugels gegrepen. Daarop kreeg hij klappen tegen het hoofd.

Hot Spot!
Brugstraat en omgeving waar het oproer die zondagavond los barstte. (Detail kaart Roemond van H. Janssen anno 1671 in
GAR, kaarten collectie.)

Vervolgens hebben de omstanders de vaandrig van het paard willen trekken en hem de hoed afgenomen de mantel in stukken en hem de kleren van het lijf getrokken, tot het hemd aan toe, en hebben vervolgens als briesende leeuwen de wacht aangevallen.

Ondertussen riep baron De Jonge, die in De Gulden Adelaar in de Brugstraat logeerde, de menigte toe vanuit het venster hiermee onmiddelijk te stoppen. Voordat de vaandrager ontzet kon worden, was het Willem Smets nog gelukt hem met een stok op het hoofd te slaan, en wel zodanig dat die doormidden brak. De vaandrig heeft daarna acht dagen het bed moeten houden.

Voordat het proces gevoerd kon worden, lieten de beklaagden weten, dat de aanklagers allereerst cautie dienden te stellen. Zij namen geen genoegen met de belofte van de twee heren, de beklaagden genoegdoening te geven, mocht het proces in hun voordeel eindigen. Zij eisten derhalve dat de heren borg zouden staan met hun goederen te Venlo en Kessel.

Het repliek van de gedaagden...
De drie beklaagden hadden zich, elk voor zijn eigen daden, te verantwoorden. Christoffel Puytlinck (1640-1684) ontkende dat Beckers in het wachthuis in arrest zat, maar daar alleen wegens de regen was ondergebracht, zoals ook de wacht zelf halt had gehouden om te schuilen tot de bui over was. Hij had Reiner enkel moed willen inspreken, omdat die zich jammerend beklaagde over het brute geweld dat tegen hem gebruikt was. Christoffel ontkende nadrukkelijk dat hij hem zou hebben aangespoord om de benen te nemen. Zij zouden eerder moeten onderzoeken, waarom de soldaten de arrestant niet beter en hebben doen bewaeren zodat hij niet had kunnen vluchten. Over hetgeen de vaandrig naderhand was overkomen, kon hij geen uitspraak doen, omdat hij vandaar was gegaan nog voor het tumult was uitbroken.
 

Jacob Beeck ontkende dat hij in de Brugstraat of aan de Brugpoort was geweest, toen Beckers de vlucht had genomen. Pas later was hij daar gekomen, toen de vaandrager te paard en met de pistool in de hand was komen aanrijden en hem zonder enige waarschuwing in het gezicht had geslagen, zonder dat tussen beiden enig woord was gewisseld. Hij had zich vervolgens alleen willen verweren. Hij had het paard van de vaandrager bij de teugels gegrepen, om de man het pistool af te nemen.

In het verweer van Willem Smets werd kort stil gestaan bij de courage van de wachtpost, die wegens de regen het nodig had gevonden om te gaan schuilen in plaats van hun taak uit te voeren. Om vervolgens de beklaagden te verwijten, dat zij de voortvluchtige tot zijn daad zouden hebben opgehitst. Uit het feit dat Beckers met zoveel gemak en gauwigheid had kunnen ontsnappen, bleek wel hoe slecht de wachters zich van hun taak hadden gekweten. Ondertussen was er een menigte van volk op de been in de Brugstraat, dat het op zijn minst verwonderlijk was, dat alleen zij drieen er zijn vuijtgekipt door de aanklagers. Hij heeft de vaandrager niet de hoed afgenomen, noch de mantel en de kleren in stukken gescheurd. Dit alles is in dusdanig tumult gebeurd, dat men hem niet als enige daarvan kan beschuldigen. In tegendeel, hij werd door twee soldaten met de blote degen aangevallen, dat hij voor zijn leven vrezen moest. Hetgeen omstanders kunnen getuigen.

De gedaagden kwamen al snel tot de conclusie, dat de auditeur en de vaandrig als aanklagers, weinig kans zouden maken. Ook al omdat het hier in feite om drie personen ging, die elk om een ander vergrijp werd aangesproken. Of zoals de advocaat van Willem Smets het verwoordde, dat de ene gedaagde de voornaamste opritser zou zijn geweest, die Reiner Beckers zou hebben aangespoord er vandoor te gaan, dat de tweede gedaagde het paard van de alferis in de toom zou hebben gegrepen, en de derde dat hij iemand met een stok op het hoofd zou hebben geslagen. Het Hoofdgerecht stemde hiermee in en hield de zaak voor gesloten. Dat was midden juni.

Het zout na

Het zout na de maaltijd...
In oktober kwam dan alsnog het verzoek van de kant van de twee clegeren om de zaak opnieuw te bezien. Voor Jacob Beeck en Willem Smets was dat niet meer nodig. Zij hadden al eerder eenen teugh wijns gedronken op de goede afloop.

De verhoren van de soldaten van de wacht, afgenomen in april, leverden geen nieuwe bewijzen ter tafel. Uiteindelijk liet ook Johan Werner Staels weten, dat hij voor dringende zaken elders nodig was: ten dienste van Sijne Majesteit elders persoonlijck moet vaceren.

Hier volgen de verhoren, te beginnen met Thomas Hop, die toentertijd de wacht heeft gehad bij de Brugpoort. Hij verklaarde dat eerst mr. Lodewick de muurder heimelijk met de gevangene had gesproken, waarna vervolgens Puijtelingh den schildenaer, door het raam met Beckers had gesproken en hem had aangespoord om te vluchten. Waarop Beckers naar buiten was geglipt en op de vlucht geslagen.

Poussi Monot, soldaat onder kolonel Bitot, gouverneur van de stad, hield de wacht bij de corps de garde op de brug, en had gezien dat de vaandrager met de auditeur van het vrije Duits regiment, en vier andere soldaten Reijner Beckers, de schoenmakerszoon van de Caniel, hadden opgebrach. Een weinig later was Stoffer Puijtlinck komen opdagen en zekere Willem, Ot Thijssen zoon, die hem hadden geraden om er vandoor te gaan. Toen Beckers er vandoor ging, had de schildwacht geroepen: "Mijnheer, daer gaet hij loopen!" Daarop was de vaandrager te paard er achteraan gegaan. Ter hoogte van het huis De Adelaer in de Brugstraat werd de alferis tegengehouden door Jacob Beeck, in de Reijp. Deze had hem het pistool uit de hand gegrist en hem daarmee geslagen. Daarop was de vaandrager door omstanders aangevallen.

Salomon Zich, soldaat in hetzelfde regiment, had post gehouden bij het wachthuis. Toen het begon te regenen waren veel mensen onder de Brugpoort gaan schuilen. Toen had iemand gezegd, dat de zoon van wijlen Jan de Becker op de Caniel in arrest was genomen. Vervolgens zouden mr. Lodewijk en na hem een persoon, die hij niet kende, in het wachthuis gegaan zijn. Onder het volk werd geopperd, dat de gevangene er goed aan zou doen om de stad in te vluchten. "Eens sien wie dich wat doen sal." Daarop zou de vaandrig op het geroep Beckers achtervolgd hebben.

Volgens Laurens Driessen, 28 jr., officier in de compagnie van kapitein Coolens, in het regiment van de markies de Wargniers, was er veel volk rondom het wachthuis, waaronder een "seer lanck kerl" met een mantel om, en verder Ot Thijssen zoon Willem, die de gevangene zouden opgehitst hebben om er vandoor te gaan. Op het hulpgeroep hadden toen de auditeur en de vaandrig, beiden te paard, de achtervolging ingezet. Daarop had iemand de alferis zijn pistool afgepakt en hem daarmee geslagen. Meteen daarop waren meerdere personen op de vaandrig toegesprongen alsof ze hem wilden vermoorden.

Derick Heuts, soldaat van de lijf-compagnie van de markies de Wargniers, verklaarde dat een van zijn kameraden wachtdienst had aan de Brugpoort en dat er toen veel burgers kwamen, die de gevangene adviseerden de stad in te gaan, dan zou men wel zien, wie hem nog zou tegenhouden. Zij zouden hem wel te hulp schieten. Derick was hem, met de musket om, achterna gegaan tot in een huis naast de poort waar hij naar binnen was gegaan. Gelijk waren de mensen daar gaan posteren en hadden drukte veroorzaakt tegen de soldaten. Daar was ein lanck kerl bij, die hem te lijf was gegaan. Daarop was de vaandrig komen aanrijden en was tussen beiden gekomen. Toen had die lange kerel het paard bij de teugel genomen, waarop de vaandrig hem met het pistool sloeg. Vervolgens rukte de man hem het pistool uit de hand en had hem op het lijf geslagen. Gelijk daarop waren de omstaende borgers over de vaandrig heengevallen en hadden hem de hoed afgenomen en de kleren van het lijf gerukt en geplukt. Toen hij de vaandrig te hulp wilde schieten, hebben ze hem gewaarschuwd afstand te houden, of hij zou ook getrakteerd worden.

Cornelis Willemsen, 30 jr., soldaat in hetzelfde regiment, was die zondag tegen de avond naar de wachtmeester in de stad gestuurd, om te melden dat hij naar de Brugpoort zou komen. Aldaar komende waren ze getuige van een groot oproer op de straat, waar een menigte van burgers was verzameld, die de vaandrig overvielen als briesende leeuwen, de een met een musket, en anderen met stokken, en weer anderen hadden hem met de vuist bont en blauw geslagen, daarop hebben ze hem de kleren van het lijf getrokken en in stukken gereten.

Hans Georg Ziegelharer, kapitein-luitenant van het regiment van de Obrist, baron de Jonge, was toen gelogeerd geweest in het huis van Den Gulden Adler. Daar was hij getuige dat die gansche strasse vol burger gewessen, und allen samentlich mit spiessen, stangen und allerhandt gewehr op de vaandrig hebben ingeslagen und seinen mantel, kleidt und gar das hemdt in stucken gerissen, en hem de hoed en de pistool afgenomen. Uiteindelijk had hij zich onder de wacht von den herren obristen, baron Jonghen kunnen terugtrekken. Maar de mensen waren hem tot in het huis achterna gegaan. Toen de burgers hem mit gantscher gewalt ums leben bringen wollen, heeft Ziegelharer de degen getrokken en wist hij de vaandrig te ontzetten en de burgers naar buiten te dringen. Baron de Jonge, had toen nog vanuit het venster in de bovenkamer de menigte manhaftig toegeroepen, sie solten ruhe haben, er wolle ihnen alle satisfaction geben, des anderen Tags.

Overige militairen, die hun verklaring hadden afgegeven waren Barth. Kretchman, 35 jr., korporaal van dezelfde kompagnie Jongen; Peter Urban, 23 jr., musketier; Lambert Janssen, 18 jr., musketier; en Marcellus Soetermans, 21 jr., musketier.


12 december 1671: Het Hoofdgerecht sluit de zaak, niet in staat om daarin eindelijk te disponeren, de kosten ten uiteinde reserverende.