|
|
Maasniel
- De Spick
|
|
Laatst
bijgewerkt: 09-02-2012 © Jan Ruiten
- OP
GHEN SPECKEN -
Spickerhoven: gemeente
Roermond, buurtschap Spik. (51° 11' 39 N - 6° 1' 58 O.)
Voor en na zijn er
enkele documenten opgedoken met nieuwe onthullingen over het verleden
van de bewoning op de Spick te Maasniel. Uit het begin van de 17e
eeuw is een verweesd processtuk boven water gekomen. Het beschrijft
hoe een der huizen kort voordien onder een omvallende boom was bezweken.
Verder terug in de tijd stamt de registratie van de verkoop van datzelfde
huis aan schout Nicolaes Spee in 1595.
Het meest interessante stuk werd aangetroffen tussen ongeordende archiefstukken,
die onlangs vanuit het archief in Maastricht na ruim een eeuw naar
Roermond zijn teruggebracht. Het betreft de kopie van de erfdeling
van de Spickerhoven onder de kinderen Realt in 1573. Het geeft ons
een gedetailleerde en verrassende beschrijving van deze goederen.
Detail kaart van Asenray, laatste kwart 17e eeuw. (ARAB)
Tegenwoordig kunnen we spreken van een
kleine buurtschap aan en nabij de Spickerweg. In een
grijs verleden werd de grond in beslag genomen door twee hoeven ‘op
ter Specken’. Lange tijd werd de naam in verband gebracht met
een zogenaamde Speicher, een opslagplaats voor veldgewassen.
Hiermee zal geen afgelegen (graan)schuur bedoeld zijn. De ligging ervan,
zo ver weg van verdere bewoning, was te riskant om geplunderd te worden.
Tegenwoordig wordt de naam gezien als een verwijzing naar de drassige
grond, waarbij de paden belegd werden met rondhout, ofwel speckholt
(vgl. Speckholzerheide).
Ook de oude benaming ‘Op ghen Specken’ verwijst eerder naar
de grond, een veldnaam dus, waarnaar men vervolgens de behuizing(en) vernoemd
heeft.
De geschiedenis van de twee boerderijen op de Spick wordt uitvoerig beschreven
in het boek Onder den Klockenslagh van Neel, Leeuwen en Asenray
(J. Ruiten, 1994), blz. 268 t/m 292.
Achter het dorp Maasniel lagen in het
verleden drie landgoederen, de kartuizer Wijerhof, de
Moethagen en het goed Op de Spick, elk met als kern een boerderij voor
de pachter. Deze goederen zijn niet ontstaan als ontginningen vanuit deze
hoeven, maar de (wisselende) eigenaars hebben in de loop der tijd het
grondbezit steeds verder uitgebreid.
Dit inzicht komt voort uit de vele overdrachten in het archief van de
kartuizers, die ook gronden hebben gehad nabij de twee andere boerderijen.
Middels gericht beleid van ruil en koop, konden percelen aangetrokken
danwel afgestoten worden.
Nog voor 1600 was de boerderij op de Spick opgedeeld onder meerdere partijen,
afkomstig van het echtpaar Jan Realt en Grietgen
Kremer, burgers te Roermond.
In het bunderboek van 1628 staan onder de hoflanden Margrieth van Meyssenborgh
en schout Niclaes Spee elk nog voor 16 bunder land op de Spick aangeslagen,
ad 48 daalders ofwel 72 gulden. Daarnaast had Spee nog 18 bunder land
van de Mouthaegen. Hiervan zou hij een deel aan de boerderij op de Spick
toevoegen. (G.A.R. archief Daelenbroeck
inv. nr. 657.)
Via ruil en koop zou de verhouding naderhand nog meer gaan verschillen.
Volgens het bunderboek van 1680 telde de ene boerderij nog 14 bunder land
en bos, terwijl Speen-Spicke was uitgegroeid tot zo’n 50 bunder
land, bos, dries, broek en wei, inclusief drie grote boomgaarden. (G.A.R.
archief Daelenbroeck inv. nr. 680.)
Steeds meer wordt het vermoeden bewaarheid, dat de twee boerderijen op
de Spick midden 16e eeuw samen nog een geheel vormden. Dat blijkt o.a.
uit de verdeling van een erfpacht, waarvan Margrieth 2/5 deel te betalen
had en Speen-Spicke 3/5 deel afdroeg. In het archief van de jezuïeten
wordt dit zelfs uitdrukkelijk beschreven: ‘Aengaende de somma
ons aenpaert bedragende, overmitts den hoff gedeylt is geweest in vijff
deelen, van dewelcke wij hebben dry deelen en den lieutenandt twee deelen.’
(R.H.C.L. te Maastricht: archief jezuïeten
Roermond, portefeuille 3042-37.)
Het overgrote deel van het land lag toen tussen de Spickerweg en de Straat.
Maar ook de Kinderkamp tegen het akkerland van de Wijerhof, maakte al
in de 16e eeuw deel uit van Realts goed op de Spick achter Maasniel.
Opdeling van de Spick
in vijf loten anno 1573
Het bovenstaande is terug te leiden tot de erfdeling onder de kinderen
Realt in april 1573 voor het gericht van de stad. Hiervan is een kopie
opgedoken, waarin de vijf erfgenamen worden genoemd. Waarschijnlijk behoorde
dit stuk tot een proces halverwege de 17e eeuw.
Uit het geschrift blijkt, dat deze deling
eerst mogelijk werd na tussenkomst van de Roermondse schepenen en raadsverwanten
Dederick Kaick, Steffen van Hertevelt, Johan van der Kraicken en Korst
Ruytzen. De goederen op de Spick bevatten het Obersveld, groot 32 morgen,
en het land op de Caniel (Kandell), 39 morgen, gemeten van het
stenen bruggetje over de beek tot aan het huis van de pachter. Naast de
10 morgen op de Haverkamp werden nog zeker 30 morgen weide en bos genoemd.
De Kinderkamp, grenzend aan de Wijerhof werd gemeten op ruim 6 morgen.
Al deze velden en stukken land werden onder de vijf kinderen opgedeeld.
Daarbij werd afgesproken, dat ieder zijn eigen erf met een valderen zou
afsluiten en dat de een voor de ander zou "wegen" met
recht van overpad bij de veedrift en het hooien. Naast het Obersveld werd
een nieuwe weg gelegd die toegang moest verschaffen naar het broek.
Hoewel van een pagina een klein stuk ontbreekt en enkele hinderlijke vochtplekken
het lezen bemoeilijken, is het grootste deel van de tekst bewaard gebleven.
Johan, Hieronymus en hun zuster Lisbet deelden het oude huis waarin de
pachter had gewoond, samen met de stal en de oude mistplaats, de bijen
bongerd en de moeshof en de grote schuur met de schop.
|
|_____
ca. 5½ bij 5 m. |
Reiner
Meysenborch, getrouwd met Jenne Realt, verwierf namens zijn vrouw
het grote huis met de halve schuur naast de mistplaats en de helft van
de grote boomgaard aan het Obersveld. Hij liet toen al vastleggen, dat
hij langs de put een kamer mocht bouwen van 20 bij 17 voeten.
Tenslotte was er sprake van een klein stenen huis dat met de helft van
de grote boomgaard en de halve schuur toeviel aan Geurt Realt.
Beide laatste delen gingen uiteindelijk op Meysenborgh over en de andere
drie delen kwamen naderhand op naam van schout Spee. Of dit samenvalt
met hetgeen door Liesbet Realt werd vererfd op Grietgen,
haar dochter uit huwelijk met luitenant Merten van Aken, is niet met zekerheid
te zeggen. De verkoop uit 1595 kan ook betrekking hebben op Liesbet's
1/5 deel, zodat Spee de overige 2/5 delen bij een andere gelegenheid heeft
verworven. Sindsdien kan men spreken van de Grote en de Kleine Spick.
Anno 1573 was 1: de boerderij van de pachter,
2: het grote huis,
3: de plaats van het stenen huis, 4: Morellen-Spick.
Links is het Noorden, richting Mouthagen, rechts het Zuiden, richting
Straat.
Beide boerderijen deelden in de verhouding
2 tot 3 van de erflasten, die sinds jaar en dag op de boerderij rustten.
8 malder rogge aan het Sinterklaas-altaar in de Munsterkerk, 4 malder
rogge en 3 malder haver aan het Munster, 9 vaten rogge en 10 vaten haver
aan de pastorie van Maasniel, 1 sester rogge aan de kerk en tenslotte
2 hornse guldens aan de kruisbroeders.
Een deel van de boerderij ging via zoon Goerdt over op diens schoonzoon
Marten van Aecken. Margrieth noemde Goerdt Realt haar oom, zodat Reijner
van Meyssenborgh en Jenne Realt nu met meer zekerheid als haar ouders
gezien kunnen worden. (Beide namen komen ook voor onder haar kinderschaar.)
Margriet van Meyssenborgh was getrouwd met Claess Paulissen.
Van 1594 tot en met 1613 kreeg het echtpaar acht of negen kinderen, waarvan
bij de erfdeling in 1636 alleen de oudste zoon en de twee jongste dochters
werden genoemd. De boerderij met het merendeel van de bijbehorende grond
op de Spick ging naar de jongste, Catharina Poulus, getrouwd met Frans
van der Heijden. ( RHCL te Maastricht,
familiearchief Magnee te Horn, inv. nr. 169.)
De erfgenamen Spee verkochten hun boerderij op de Spick in oktober 1645
aan de jezuïeten te Roermond. De andere boerderij, aan de overkant
van het pad, stond op naam van de erfgenamen Paulissen. In de loop der
tijd kregen beide hoeven verschillende benamingen, respectievelijk de
Grote en de Kleine Spick, dan weer Speen-Spicke (naderhand de jezuïeter
Spick).
Tenslotte verwijst de naam Morellen
Spick naar het huis van de familie Morels, gelegen aan de overkant
van de Spickerweg tegen het Maalbroeck aan. Dit huis blijkt nog voor het
midden der 17e eeuw te zijn afgebroken en maakte deel uit van de jezuïeter
Spick.
Vooral over Speen-Spicke zijn nieuwe uitgebreide gegevens bekend, die
het verleden van de boerderij rond 1600 verder inkleuren.
Verkoop aan schout Spee
In juli 1595 verkocht luitenant Marten van Aecken zijn goederen ‘Op
ghen Speck’ aan Nicolaes Spee, schout van Daelenbroeck.
Marten was weduwnaar van Lysbeth Realt. Uit dit huwelijk was hem een dochter
gebleven, met name Grietgen. Ondertussen was Marten alweer getrouwd met
Beatrix NN. |
|_____
Illustratie: Onder den Klockenslagh,iblz.i275.
|
De goederen op de Spick waren afkomstig van zijn schoonouders. Al in 1579
waren Jan Realts goederen achter Maasniel bij Spee in onderpand gegeven.
Zes jaar eerder had hij zijn boerderij op de Spick al met twee jaarlijkse
erfpachten van 5 en 4 malder rogge bij Godard van Meijssenborgh en vrouw
Belle belast. (G.A.R. Rens Gestae-nr.1898,
dd. 22-3-1573 en dd. 3-11-1573.)
De schulden liepen hoog op en Marten van Aecken zag zich
genoodzaakt om zich van zijn bezittingen op de Spick te verlossen. Het
bedrag, dat Spee hiervoor op tafel heeft gelegd, staat in de akte niet
ingevuld. Het geld werd bestemd voor Grietgen van Aecken, Martens voordochter.
De helft hiervan zou haar direct uitbetaald worden, terwijl de rest gebruikt
werd om de schulden af te lossen.
Mocht Grietgen zonder lijfserven komen te sterven, dan zou het resterende
geld overgaan op haar erfgenamen van moeders kant.
Claess Pauwels stond voor de verkoop garant met de andere
boerderij op de Spick, afkomstig van zijn vrouw Margrieth van Meyssenborgh,
mocht Grietgen naderhand de verkoop willen aanvechten. Vervolgens hadden
de broers Marten en Henrich van Aecken zich borg gesteld aan het echtpaar
Pouwels met aller hoerer hab und guederen, gereidt und ongereydt,
geine vuythgescheiden (met al hun have en goederen, roerende zowel
als onroerende, zonder uitzondering).
Achteraf werd tevens vastgelegd, dat Marten van Aecken aan Beell Wemmers
nog een lening van 200 daalders schuldig was, en aan Gerith Spee 100 daalders.
Deze leningen zouden worden afgelost uit de koopsom. Marten zou zijn dochter
als bruidschat (ther ehe stuir) 300 daalders meegeven. (G.A.R.:
Hoofdgerecht, inv. nr. 312: (blz. 40v-41-41v) dd. 1-7-1595.)
Uit latere stukken blijkt, dat schout Spee zelf ook op de Spick gewoond
zou hebben. Wellicht niet als zijn vaste verblijfplaats, maar het kwam
wel gelegen wanneer hij voor zijn werk toch in de gemeente moest zijn.
De boerderij met bijbehorende grond was verpacht. |
|
Speen-Spicke
anno 1620
In 1620 werd de boerderij van Speen-Spicke uitvoerig beschreven. Jammer
genoeg ging het dan wel om de boerderij die er niet meer stond! Wat er
precies gebeurd is, is niet helemaal duidelijk, maar waarschijnlijk is
de boerderij omgevallen toen er bij de buren een boom werd gekapt.
Mocht er al een proces van gekomen zijn tussen schout Spee en de weduwe
Spee, namelijk schout Niclaes Spee en de weduwe van Michiel Spee, dan
is van de betreffende stukken niet meer overgebleven dan een vragenlijst
met antwoorden van getuigen.
De weduwe Spee, dat was Margrieth van Meyssenborgh, weduwe
uit eerste huwelijk van Claess Pouwels, of Paulissen, en uit tweede huwelijk
van de lakenkoopman Michiel Spee. (Hij was overigens níet verwant
aan schout Niclaes Spee van Vorst.) Haar tweede man was kort voordien
in 1619 gestorven, toen het echtpaar voor zaken in Rouen vertoefde. (Met
dank aan Arnold Spee voor de vriendelijke informatie.)
Het omvallen van de Speen-Spicke moet op een windstille
zomerse dag gebeurd zijn: ‘toen het heel stil en schoon weer
was’. Om de waarde van de boerderij te bepalen, werden getuigen
opgeroepen die wisten te vertellen in welke staat het huis verkeerde,
en wat de herbouw zou kosten. Uit deze vragenlijst, blijkt verder dat
Speen-Spicke afkomstig was van Goerdt Realt, oom van
de weduwe Spee.
Toch moet er toen meer aan de hand geweest
zijn. Rondom de boerderij waren meer bomen getopt, gesnoeid of omgehakt,
die daar niet voor bestemd waren. In elk geval blijkt hieruit, dat ook
toen op de Spick veel eiken en ‘heisters’ stonden, om naderhand
als timmerhout gekapt te worden.
Schout Niclaes Spee had het huis al sinds de belening in 1579 in gebruik.
Hij bewoonde de zijkamer, die onderkelderd was. Volgens de eerste getuige,
Coen Febus van Asenray, geboren tussen 1560 en 1570,
verkeerde het huis nog in bewoonbare staat, toen hij daar dienst deed.
Hij heeft er zelf twee tot drie jaar gewoond en was ook aanwezig op het
doopfeest in het gezin van Hendrick, de broer van de pachter Jan op der
Specken.
Ook de iets jongere Nelis in gen Hell getuigde, dat het
huis in zijn volle muren, dak enz. bewoonbaar was. Hij zou omstreeks 1570
geboren zijn en woonde (ten tijde voor of na de Prins van Oranje, Willem
van Nassau, dus voor en na 1584) als stiefzoon en knecht van de halfman
op de Spick.
Jan Caelbaert, geboren omstreeks 1685 heeft er eerst
als varkenszwijn (lees: hoeder), toen als scheper en vervolgens als paardenknecht
gewerkt. De zogenaamde ‘zwijn’ was de varkenshoeder,
gewoonlijk 13 jaar jong en de laagste in rang onder het dienstpersoneel.
Daarna klom hij op tot schaapsherder en vervolgens werkte hij op de Spick
als paardenknecht. In 1620 stonden er twee paarden in de stal, terwijl
er plaats was voor drie.
Voor de herbouw van de boerderij in zijn oorspronkelijke staat zou heel
wat geld gemoeid zijn. Het timmerwerk werd geschat op 500 gulden, zonder
het materiaal! Het muren zou neerkomen op 230 gulden en het dekken op
nog eens 210 gulden, eveneens zonder de materiaalkosten!
|
|_____
62 voet = 62 x 28,3 =
17 tot 18 meter
16 voet = 4 tot 5 meter
14 voet = 4 meter
9 ½ voet = 2.70 meter |
Het
huis, afkomstig van Guert Realt en in 1620 in gebruik
bij Spee, bestaande uit huis met zijkamer en kelder, paardenstal, schuur
en een afgehouwen eikenboom ertegen recht getombte en verdorven
zijnde; fundamenten 62 voet lang en binnenwerk 16 voet breed; het steenwerk
rondom 1 voet dik; het muurwerk een roede hoog. Verder 2 (stenen) doorslagen
in het huis; de zijkamer met de kelder en afbehang was breed 14 ½
voet. Dezelfde kamer 14 voet lang en 9 ½ voet hoog tot de eerste
zolder. In de stal was ruimte voor drie paarden. Het huis was voorzien
van een poortweg.
Hoeveel het huis met de kamer, afbehang, paardenstal en het wijdt-gestoken
gebond der schuren met zijn afbehang zal kosten: 500 gulden om op
te timmeren, zonder de prijs van het hout; te muren 229 gulden zonder
het materiaal aan te voeren; te dekken 210 gl.
Herbouw zou komen op 950 gulden zonder materiaalkosten. Van een grote
hoeve kan dan ook geen sprake zijn geweest. Ook de zijkamer van ruwweg
4 bij 4 meter was geen verblijf een schout van Daelenbroeck waardig, om
van daaruit zijn zaken te regelen, of om er langer dan nodig te verblijven.
Zo’n 90 eiken, 8 wijebomen en zo’n honderd heisters werden
genoteerd, die verkeerd gesnoeid of gekapt waren. Het bomenbestand moet
ook toen al vele malen groter geweest zijn. Een eeuw later was er sprake
van bijna 3600 bomen die gekapt waren in het grote bos aan de Jaegerstraat!
Van de Spick was waarschijnlijk een groot gedeelte in gebruik als houtbestand,
en in mindere mate bestemd voor de akkerbouw.
Een grote boerderij is het dus niet geweest. Met de kennis van nu, moge
het duidelijk zijn, dat het hier niet om de boerderij van de pachter handelde,
maar dat het ongeluk betrekking heeft op het stenen huis naast de boomgaard
van Meyssenborgh. |
Aanverwante
artikelen op deze site:
- De voorgeschiedenis van de Nieuwenhof
te Merum en de landerijen uit erfenis van Claes Pauwels en Margriet van
Meysenborg;
- De uitgifte in erfpacht van de Oudenborgh
te Merum aan schout Nicolaus Spee. |