|
Laatst bijgewerkt: 17-12-2015 © Jan Ruiten DE PACHTHOVEN IN DE LINNERWEERD
het bunderboek van Linne Een van de bewaard gebleven bronnen is het dikke bunderboek uit 1719: het "Collect-Boeck van alle de schatbare Parcelen van Erven des Karspels Linne", opgemeten en opgetekend door landmeter Anthon van der Crabben. Daar hebben oorspronkelijk ook kaarten bijgehoord, een overzichtskaart en 13 deelkaarten. We moeten het jammer genoeg zonder die kaarten doen; een afbeelding zegt immers meer dan duizend woorden. Misschien kan nevenstaand detail van een kaart uit het meetboek van Stevensweert, uit 1730 enige indruk geven over de verdwenen deelkaarten van Linne. Dit bunderboek is namelijk door dezelfde landmeter samengesteld. Het bunderboek van Stevensweert is opgedeeld in meerdere kaarten met perceelsgewijze namen van de eigenaren, terwijl het Collectboek van Linne uitgaat van de grondeigenaren op alfabetische volgorde en hun diverse percelen land en weiden. Tegelijkertijd zijn de percelen wel weer genummerd overeenkomstig de situering op de desbetreffende caerte figurative. Op die manier waren de percelen in die tijd eenvoudig aan te wijzen op de deelkaarten. (Afbeelding hiernaast uit: Caerten Figurativen van het Eiland in de Maas, detail kaart nr. 10. Uitgave: Amici Insulae, 1990.) |
|
Het bunderboek dat A. van der Crabben voor de schepenbank van Linne heeft aangelegd, wordt niet genoemd in het overzichtsartikel van Th.W. Harmsen, "DE LANDMEETKUNDE IN (-) LIMBURG VOOR 1794". Evenmin als het bunderboek uit 1661. Terwijl het artikel toch beoogt volledig te willen zijn; zeker met de aanvullende bijlagen. Trouwens, ook het bunderboek van Posterholt uit 1717 a.d.h.v. landmeter Gerard Coolen ontbreekt in de opsomming, volgend op het artikel. Mogelijke oorzaak kan zijn, dat dit meetboek in het gemeentearchief verscholen zit; waar het eigenlijk niet thuishoort. ("Publications" -PSHAL- deel 94-95, anno 19 58/59, blz. 353 t/m 469.) De kaarten: De kaarten waren samengebonden in een afzonderlijk kaartenboek. We krijgen een
beter beeld van de kaarten, wanneer we onderstaande twee kopieën
hiervan bekijken, gemaakt in 1734 van de situering en omvang van de hof
op de Lillerd in de Linnerheide. Waarschijnlijk getekend door dezelfde
hand als bij de oorspronkelijke kaarten. |
kaart Osen 1719 | *Ondertussen is kaart 1. geheel Oosden, de Linner Oo enz. opgedoken uit het archief van de familie de Meer d'Osen, die de kaart mogelijk na het opheffen van de schepenbank en het aanleggen van het kadaster, de kaart heeft verworven. Mogelijk zijn daarbij de andere kaarten ook in particuliere handen overgegaan. |
Links:
kopie van deel kaart 8. Rechts: kopie van deel kaart 9: percelen op de
Lillaerd in de Linnerheide. |
|
In het bunderboek zijn na 1719 in een ander handschrift wijzigingen genoteerd. Daaruit blijkt bijvoorbeeld, dat de percelen en goederen, toen nog op naam van de erfgenamen Elshoudt, zijn (tussen 1726 en 1733) overgegaan op dhr. sindicus Judocus Meijer, eigenaar van de Aerwinckel te Posterholt. In november 1726 was Frederick Xaverius de Bernardt, kleinzoon van jonker Elshoudt, nog doopgetuige in het gezin van de pachter (op de Ploegshof). In 1733 speelde het proces tegen de sindicus als nieuwe eigenaar van de bouwhof in de Linnerweerd. De verkoop heeft dus omstreeks 1730 plaats gevonden. Een andere pachthof in de Linnerweerd stond in die tijd op naam van de weduwe Langenacker, genoemd Piel. In de kerkregisters van Linne komt domicella Langenacker enkele keren voor als doopgetuige in het gezin van de pachter. Ook onder de naam Anna Maria Langenacker, vidua, staat haar overlijden genoteerd in augustus 1720. Zij woonde toen in het Munsterklooster te Roermond. Van heinde en verre kwamen de erfgenamen naar de bisschopsstad afgereisd om de goederen te gelde te maken. Schepen Johan Coolen was de derde grootgrondbezitter in de Linnerweerd. Het is niet duidelijk wanneer hij in het bezit kwam van Ravenshof. Via erfenis kwamen zijn landerijen en boerderijen terecht bij de familie Janssens. Die liet op haar buitengoed in de Linnerweerd een voornaam herenhuis bouwen. |
|
|
|
Hieronder de links naar |
Waar komen deze goederen vandaan? Hoe en wanneer zijn die boerderijen in hun bezit gekomen? Het toeval wil, dat de gemeente al eerder werd opgemeten. Er is nog een ander en beduidend ouder Bonder Bouck uit 1661 bewaard gebleven. De metingen werden verricht door ingenieur Jacques Mulier, die in deze streek aktief was als gezworen landmeter van het vorstendom Gelder en graafschap Vlaanderen.
Ook hij maakte een register op naam van de grondeigenaars. Achterin vermeldde hij van dag tot dag welke percelen hij tijdens het veldwerk had opgemeten. Op die manier is nog duidelijker na te gaan welke akkers en weiden aan elkaar grensden. Hoewel huis en hof niet werden opgemeten, werden ze wel geregeld genoemd. Ook de vermelding van de boomgaard helpt ons daarbij verder, immers meestal naast de huisplaats gelegen. Ingenieur Mulier begon op 15 november in de Weerd. Op de 18e rondde hij dit deel van Linne af met de Beeckerbemden tegenover de Oever. Hij ging vervolgens op de overige velden in de gemeente de diverse percelen land en weide opmeten. Op 12 december was hij bezig met het meten van de kampen, zoals daar waren de Helle, de Breewegs-Camp en de Bercke-Camp. Uiteindelijk op 24 december kon hij zijn veldwerk afsluiten met de percelen aan de Sloot en de boomgaarden op de Weerd. Over een bunderkaart bij de opmeting staat verder niets vermeld. Beide bunderboeken van 1661 en 1719 zijn ook interessant vanwege toenmalige en ondertussen vergeten toponiemen te Linne. De Poortskamp blijkt dan inderdaad vernoemd te zijn naar de toenmalige eigenaar dhr. Poirt uit Roermond. En "Haakeskamp" moet eigenlijk zijn Haterskamp, naar de familie Haters. De landerijen van de Ploegshof werden gemeten op 31 morgen in de Linnerweerd met nog 12 morgen in het Craevelt. Heijstershof telde 30 morgen in de Weerd en 6 morgen in het Craevelt. Tezelfdertijd had Elshout nog 4 morgen overgenomen van jonker Vogels. Er staat niet bij tot welke boerderij deze percelen werden toegevoegd. De boerderij van jonker Raeve telde 46 en 4 morgen in de Weerd en op het Craevelt. (Voor elk van deze bouwhoven telt mee, dat er ook nog land over de limiet met Maasbracht was gelegen.) Naast deze drie pachtgoederen, lagen er in die tijd ook nog enkele boerderijen van plaatselijke boeren, zoals van schepen Heyndrick Kals. |
Linnerweerd
anno 1750 Van de Maasbedding bovenaan de kaart
restte een eeuw later nog een diepe kreek in het landschap, |
|
het batten langs de Maas De Weerd in het buitengebied van Linne is sinds onheuglijke tijden gevormd door de stroom van de Maas. Geregeld heeft de rivier haar bedding verlegd. In de oude archiefstukken is nog sprake van "de oude Maes", een laagte nabij de Ossenberg. Diezelfde benaming komt ook nog voor op de kadasterkaart van rond 1840 en de betreffende percelen zijn zelfs lichtblauw ingekleurd. Ook de Sloot aan de andere kant van de Linnerweerd is het restant van een oude rivierbedding, zoals nog te zien is op bovenstaande kaart. Om de beemden en akkers langs de rivier te beschermen tegen het voortdurend schuren van de stroom, is men begonnen met de oevers te versterken middels batten of palen, opgevuld met rijshout. In sommige plaatsen was de aanleg en het onderhoud een zaak van de gemeente, zoals in Maasbracht. In Vlodrop liet men de Roer gewoon haar vrije loop volgen, ongeacht of daardoor stukken land met het water werden meegesleurd en vruchtbare landbouwgrond verloren ging. Het was al zover gekomen dat de rivier de oude batten had weggespoeld en dat het niet lang meer zou duren of de stroom zou zijn oude bedding weer opzoeken en een groot gedeelte van de Linnerweerd zou verloren gaan. Dat zou dan onherstelbare schade toebrengen aan de gronden tussen de Weerd en Den Hollander. Op de kaart hierboven loopt de oude bedding van linksonder tot rechtsboven. De gemeente en enkele grondeigenaars waren al opnieuw met het batten begonnen. Maar het zou weinig helpen indien andere geërfden, die daar langs de Maas land hadden, dat niet zouden doen, of ten minste in de kosten zouden bijdragen. Namens de gemeente waren het Merten van Luijmich, Peter Simons, Lambert Thonissen, en de burgemeesters Matthijs Schreurs en Reijner Leijendeckers, bijgestaan door J. Poell, G. Coolen en T.H. van Pallant, elk voor hun aandeel. Hun vergaderingen vonden vooral plaats ten huize van burgemeester Coolen in de Swalmerstraat. Het was dan ook vooral zijn grond aan de Hollander dat bij een doorbraak van het water het eerst weggespoeld zou worden. Maar bovenal was men van mening, dat door het aanhoudende afdrijven van grond door de rivier, naar het oudt gebruyck ende immemoriele possessie een gezamenlijk optreden der geërfden geboden was. Het verweer van de tegenpartij was, dat zij nog niet zolang geleden ter plekke hadden laten batten. Hetgeen maar voor korte duur bleek te volstaan. De kosten stonden niet in vergelijking met de waarde van de grond aldaar en gingen zelfs de inkomsten van hun bouwhof te boven. Tevens kon men niet verwachten dat een particulier moest batten om de achterliggende erven van andere grondbezitters te beschermen. Immers, verder stroomafwaarts, aan het Linner Schoor en de Linner Ohe was goed te zien dat er grond werd weggespoeld door de Maas, omdat men daar niet wilde batten. Zelfs land van Z. M. de koning van Pruisen, waarvan notabene dhr. Poell rentmeester was, had hieronder te lijden. Al in 1744 had de gemeente gezorgd voor nieuwe batten (nabij letters A - D), wegens een eerste inbreuk door de rivier (letter B). In plaats van de handen uit de mouwen te steken om de woeste stroom tegen te houden, vochten partijen de kwestie uit voor het Hof van Gelder. De erfgenamen Meijer, de weduwe Van der Vrecken en schout J.M. Daermans waren niet van plan om er nog meer geld in te steken. Bijna vijf jaar lang (van december 1748 tot de uitspraak in juli 1753) werden over en weer argumenten aangedragen om hun gelijk te staven.
Ook de getuigenis van de oude batmeester Thijs Brentjens, geboortig van Posterholt, maar al 70 jaar werkzaam in het kerspel Linne, hielp niet veel. Hij had twintig jaar eerder op verzoek van syndicus Meijer en van dhr. van der Vrecken, beiden bezitters van een bouwhof in de Linnerweerd, aan hun grond langs de Maas gebat met het nodige kribbewerk, op kosten van de gemeente. En ook daarvoor, dat was alweer zo'n 50 jaar geleden, was Brentjens gevraagd door de toenmalige eigenaars mevr. Bernardts en dhr. Elshout zaliger, om de dijk aan het Veurse Bemptien te repareren en op te hogen. Buiten het eigen land, dat bij de bouwhoven hoorde, hadden de (latere) eigenaars ook nog gemeentegrond gepacht, o.a. voor het drijven en weiden van hun schapen. Ondertussen waren beide pachtboerderijen
al twee keer verkocht en bevonden zich sindsdien in de derde hand. |
|
Batmeester Thijs Brentjens
(1662-1754) mag dan wel een ongeletterd man zijn geweest en oud van jaren,
maar zijn geheugen was nog in orde, niet alleen wat zijn leeftijd betreft,
maar ook op wiens verzoek en kosten hij twintig en vijftig jaar eerder
had gebat en aan de dijk gewerkt. Zijn getuigenis heeft er mede toe bijgedragen
om de eigendomsgeschiedenis van de Ploegshof en de Heijstershof nader
in te vullen, waar andere, tijdseigen documenten ontbreken. De eerste
keer dat Brentjens in deze materie getuigde, was in 1744. Dat zou er op
kunnen duiden, dat de zaak eerst voor het eigen gericht aanhangig was
gemaakt, maar om reden voor het Hof werd voortgezet.
In dit proces waren belanghebbenden Gerard Coolen vanwege Ravenhof, de erfgenamen Meijer als eigenaars van Ploegshof en de weduwe van der Vrecken van de Heijstershof in de Linnerweerd. Zie de links onderaan deze pagina. Voor volledige kaart: klik op de afbeelding hieronder. |
|
Binnenkort komen hier
ook de links naar de afzondelijke pagina's over Heystershof
en Ploegshof. |