In
december 1553 liet Heyn op gen Leilaer zijn boerderij
te Linne voor de leenhof overdragen op Willem Helwygen. Zijn achternaam
staat nergens vermeld. In de omgeving stond hij bekend als Heijn op gen
Lehler. Hij was al op leeftijd, kon het werk niet meer aan en waarschijnlijk
had hij geen kinderen die de boerderij zouden overnemen.
De overdracht vond ook
ter plekke in Linne plaats, met halm, hand en mond in aanwezigheid van
getuigen. Voor de meeste mensen was dat in feite de echte overdracht.
Een blik in de overdrachten
van Roermond doet vermoeden, dat er toch een familieband tussen Heyn en
Willem is geweest. Al in februari 1553 ging Willem van gen Lydlair
een ruil aan met zijn zussen Katrien, getrouwd met Jan van Susteren, en
Lysbet van gen Lylaer. Willem deed afstand van zijn huis in de Ezelstraat
in ruil voor een stuk land, de Heister genaamd, achter de hof op gen Lylair.
(GAR: archief Hoofdgerecht Roermond, inv.nr.
311, diverse overdrachten.)
De hof op de Lielaer
was slechts voor een deel leenplichtig aan de hertog van Gelder. In die
tijd was het de Roomse keizer (Karel V) die deze titel voerde. De overdracht
werd drie dagen later voor het Hof van Gelder te Arnhem nog eens dunnetjes
overgedaan en op papier gezet. Heijn werd daarbij, vanwege zijn gebreck
van olderdum vertegenwoordigd door Arendt Pollardt.
Het leengoed werd door
Arnt aan de leenheer in de persoon van diens stadhouder, teruggegeven
met het verzoek (bede) het goed vervolgens aan Willem Heilwygen als nieuwe
leenman over te dragen. Na betaling van de gebruikelijke 15 goudguldens
aan zijn leenheer kon Willem aan het werk als de nieuwe boer op de hof
Op gen Lyllaert. (RHCL te Maastricht 01.004:
archief Hof van Gelder te Roermond, inv.nr. 1043.)
Willem was nog jong en
in de kracht van zijn leven. Hij verhief het leengoed op de Lyllaert nog
eens in 1556 en andermaal in 1582. In 1603 ging de boerderij over op zijn
zoon Willem en consorten.
In oktober 1582 kochten
Willem Helwigh van gen Lehler en vrouw Marie een huis
in de Neerstraat van de gezwagers Dreess Cannegieter en Goert In den IJserenCraem.
Het huis was een afsplitsing uit een groter geheel op de hoek onderaan
de Bergstraat, vanachter uitkomend op de gats. Het huis Den Engel moet
voorheen een opvallend groot gebouw zijn geweest, aangezien ook de andere
delen voor goed geld verkocht werden. Tien jaar later stond (dit deel
van) het huis nog steeds op naam van Willem Helwich op gen Leeler.
Volgens aantekening uit
maart 1601 was Willem ondertussen hertrouwd; opnieuw met ene Marie. Zij
droegen het huis in de stad over op Willems kinderen. Dat waren dus zoon
Willem Helwichen en vrouw Marie, diens broer Johan en vrouw Mettgen (Brouwers)
te Ool, broer Jacob met vrouw Jenneke en hun zwager Goddart Stockmans
als man van Lyssken Helwichen en haar kinderen uit eerste huwelijk met
Peter van Poll. (GAR: archief Hoofdgerecht
Roermond, inv.nr. 312.)
Diezelfde dag verkochten
de kinderen Helwichen het huis voor 1050 gulden aan de hamaker
Willem Hillen. In mei daaropvolgend liet Hillen aantekenen, dat hun vader
Willem Helwichen van gen Lillar in de Paasweek te Linne was gestorven
en begraven.
De hof op gen Lyllaer
bestond uit huis met schuur, mesthof, moestuin en een kempke, samen 2
morgen groot. De Smeelenkamp, 7 morgen groot, tussen
de Montforterweg en de Heystraat, grensde aan de huisplaats. Nog een stuk
land van 6 morgen aan de Waerderweg, 2 morgen bos en tenslotte enkele
morgen in het Lillaersbroek. (RHCL te
Maastricht 01.004: archief Hof van Gelder te Roermond, inv.nrs. 1650,
1084 e.a.)
Alles bij elkaar zo'n
12 bunders groot, volgens de leenboeken, en gelegen in het verlengde van
de Breewegshof, eveneens een Gelders leen en eind 17e eeuw toegevoegd
aan de Domeingoederen van de Heer van Montfort. Uit latere gegevans blijkt
het leen slechts een kleiner deel van het goed uit te maken. De totale
grootte van de Lillaerts landerijen blijkt zelfs 31 boenders te zijn geweest.
In 1603 verhief zoon
Willem het leengoed en de hof op gen Lillaert, mede namens zijn zwagers.
Na zijn overlijden was het de beurt aan de derde generatie en trad Derick
van Poll in april 1617 als nieuwe leenman aan, ook namens Heyntken
van den Poll, Goert Stockums, Gielis Mans en Merrye van gen Lyller. Daarmee
was de verdere opdeling van de hof Op gen Lyllaert begonnen.
Volgens het bunderboek
van 1661 was het merendeel van de grond op 't Lelart in bezit van schepen
Heyndrick Kals. Buiten de boerderij was dat 29 morgen
akkerland, waarvan 10 morgen aan Lillers Groenweg, en 21 morgen bos en
broek. Genoemd werden o.a de Smelencamp aan de hof, 6 morgen groot, en
het kampke, 1 mogen 3 vierdel, achter de schuur. Het broekland werd geteld
op ruim 7 morgen.
De schepen Hendrick Cals had ook nog een boerderij in de Linnerweerdt. Zijn hof op 't Lielart had hij verpacht aan zijn zoon Reinder. Na diens overlijden was de weduwe hertrouwd met Jan van Pol. Bij de verpachting was o.a. bedongen dat geen mest van de hof mocht worden gevoerd. De nieuwe pachter had echter (in 1671) een boender land van zekere Haelemans bemest. Cals verzocht voor het gerecht van Lin dat van Pol hem de geleden schade ad 20 rijksdaalders zou vergoeden. (RHCL te Maastricht 01.017: archief schepenbank Lin, inv.nr. 6-f.137.)
In oktober 1676 nam Geurt
Kals de hof Lillaer in leen voor zich en zijn deelgenoten,
na overlijden van zijn vader Henrick Cals, de vorige leenman. Geurt werd
in april 1701 als zodanig opgevolgd door Peter van Pol, die ook namens
de overige deelgenoten het leengoed tot 1722 op zijn naam had staan. Peter
van Pol was in juli 1705 te Montfort getrouwd met Joanna Leijendeckers.
Daar overleed hij eind 1721.
Op 't Liller, kopie uit 1734, opgemaakt
naar het Bunderboek van Linne uit 1719.
(RHCL
te Maastricht 16.0674: archief Michiels van Kessenich, inv.nr. 1668.)
De Lillaert werd toen
nog gemeten op 12 bunder land, bos en broek. Het leengoed blijkt in het
verleden groter te zijn geweest tot wel 25 bunders toe. Het goed De Lillert
was belast met een zogenoemde "tafelrente" van 6 malder rogge,
6 malder haver en 6 kapoenen aan het Huis Montfort, stammende uit de tijd
van de oude hertogen van Gelder.
Ondertussen was Jan
Janssen uit Linne aangetreden als laatste leenman tot 1726 toe.
Aanvankelijk was niemand van de deelgenoten bereid gebleken om alsnog
het leen te verheffen.
Daarna blijkt het overige
land te zijn verlaten door de toenmalige eigenaars, zoals
daar waren advocaat Petit, de gebroeders van Poll, de erfgenamen Matthijs
Peijs (voormalig pachter op De Waerd) en voornoemde Jan Janssen. Uiteindelijk
kwam men erachter dat sinds jaar en dag de landschat niet meer was afgedragen
en het Hof te Venlo verzocht het gerecht te Linne de zaak te onderzoeken.
De meeste percelen van de Lillaert werden
voor en na overgedragen aan de koning. Andere percelen heeft de vorst
middels aankoop verworven. (RHCL
te Maastricht 01.017: archief Hof van Gelder te Venlo, inv.nrs. 978 en
981.)
Een groot deel van de
versnipperde landerijen op De Lillaert werden in februari
1734 verpacht (in percelen van 1 morgen groot) voor de duur van acht jaar.
De zitting vond plaats in het huis van schepen Willem Rullenraedt te Linne.
De afzonderlijke percelen zouden nog met keien worden afgepaald. Tevens
overwoog men toen om opnieuw "darauf einen hoff anlegen zu lassen".
(RHCL
te Maastricht 16.0674: archief Michiels van Kessenich, inv.nr. 1668.)
Die nieuwe boerderij
is er uiteindelijk niet gekomen. Het merendeel van de landerijen werden
toegevoegd aan de hoeve op de Waerd, die de koning in 1734 had aangekocht
van Frans Diederick van Aerdt.
|