Het Rentmeesterhuis - In het Reutje

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Aerwinkelsweg ca. 1700

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


(Foto rechts in bezit van Har Senssen, Posterholt.)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Rentmeester Hendriks met zoon Jan. (Foto Har Senssen, Posterholt.)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Echtpaar Daemen,
Aerwinkelsweg 1942.

(foto Wiel Daemen, Reutje)

Laatst bijgewerkt: 06-03-2012 © Jan Ruiten

 

Het laatste huis aan de Aerwinkelsweg heeft een eeuw lang dienst gedaan als rentmeesterswoning. In 1679 stond hier de boerderij van Jan Hilwijgen. Na hem werden huis en hof verdeeld tussen zijn schoonzoon Areth Rinboom en diens zwager Peter Helvigen. Voorlopig behielden beide schoonbroers de goederen in gemeenschappelijk bezit. De feitelijke erfdeling vond eerst jaren later plaats. We volgen we het wel en wee van beide families. Op deze pagina gaan we dan verder met de elkaar opvolgende generaties die het huis van Rinbooms bewoonden. In 1835 werd de woning verkocht aan de nieuwe eigenaar van de Aerwinkel.
Het andere huis werd na het overlijden van Martin Hilwegen vererfd op zijn minderjarige dochtertjes Catharina en Cornelia. Meer hierover op de volgende pagina.


Jan Hilwijgen
Het laatste huis aan de Aerwinkelsweg stond in 1679 op naam van Jan Hilwijgen (ca.1640-1685). Hij werd aangeslagen voor liefst 4 rijksdaalders; het op een na hoogste bedrag in het Reutje. Alleen de eigenaar van Daswijlerhof betaalde meer. Ook het grondbezit van Heilwighen was navenant: 10 bunders akkerland stonden op zijn naam. Voor de akkerwinning beschikte Jan tevens over een paard. In 1682 was hij samen met enkele andere boeren vijf dagen op de zogenaamde swaeren dienst geweest: elk met zijn paard voor een karrevracht naar elders op last van vreemd legervolk.

Jan Hilwegen was eind mei 1667 getrouwd met Euckel Sloetmaeckers. Vermoedelijk was hij een zoon van Goert Helwegen en Anneke Sillen. In 1642 woonden zijn ouders nog in Montfort. Tien jaar later ging het echtpaar boeren op 't Sittardt. Na vier jaar werd de pacht voortijdig beëindigd.

Het echtpaar Helwegen is daarna in de gemeente blijven wonen. Goert stierf er in mei 1672. Ook de ouders van Euckel (ca.1640-1694) zijn alleen via een omweg te achterhalen. In mei 1642 lieten Peter Schlosmacker en Marie Neiven hun zoontje Andries dopen. De jongen was genoemd naar zijn grootvader Driess Neyven. Diens goederen in het Reutje werden in 1627 op zijn kinderen vererfd. Op die manier kan de boerderij aan de Aerwinkelsweg zijn overgegaan op het echtpaar Hilwijgen. Er zijn echter geen archiefstukken voorhanden die dit kunnen bevestigen.

Ook de doopinschrijving van Jan en Euckel zijn niet bekend. Peter Sloetmaecker stierf in november 1666. Zijn vrouw volgde hem vier maanden later in het graf. Waarschijnlijk was Euckel de enige erfgenaam van haar ouders. Naast huis en hof bracht zij ook nog meerdere akkers mee in het huwelijk. Jan zal daar weinig of niets aan onroerend goed hebben toegevoegd. Zijn zus Gertrudis trouwde in 1680 met Wolter Beuckers. Het echtpaar kocht de boerderij van de erven van Neer, eveneens aan de Aerwinkelsweg gelegen.

Het echtpaar Helvigen kreeg vijf kinderen. De namen van beide grootmoeders komen terug onder de dochters, terwijl hun zoon vernoemd werd naar zijn grootvader Peter Sloetmaeckers. Naderhand komen we alleen nog de oudste dochter Anna en haar broer Peter in het Reutje tegen. Anna Helvigen trouwde in mei 1695 met haar achterneef Arnold (ca.1667-1744), zoon van Willem Rinboom op de Aerwinkel. Peter Helvigen trouwde in april 1701 met Cornelia Houben.

Beide echtparen deelden gelijkelijk huis, hof en 8 morgen akkerland. Dat was bijlange niet meer zoveel als dertig jaar daarvoor. Toen was dat nog zo'n 10 bunder. Opvallend is wel, dat de meeste akkers, evenals de boerderij, gelegen waren naast grond van dhr. Willem Basel, pastoor der parochie. Tellen we dit bij elkaar, dan komen we op zo'n 20 morgen. Er moet dus nog een derde partij zijn geweest, maar die is niet meer op te sporen.

De goederen in het Reutje, 10 tot 12 morgen land, heide en broek had de pastoor in 1689 gekregen van dhr. Charles, priester van het begijnhof in Roermond. In ruil daarvoor zou een mis gelezen worden op de sterfdagen van de drie parochieheiligen. Nadat enkele opeenvolgende parochieherders de opbrengst van het land hadden genoten, ging de grond over op het bisdom.

Familie Helwegen
In 1750 wonen hier nog steeds de kleinzoons van het echtpaar Hilwegen gebroederlijk naast elkaar: Merten Halvers(!) en Willem Rijnboom. Na de eerste erfdeling verloopt de geschiedenis van beide huizen langs elkaar heen. Voorlopig heeft er geen verdere opdeling onder de kinderen plaatsgevonden. Enkele generaties achter elkaar ging het grondbezit via een zoon of dochter verder. De overige kinderen werden van hun erfdeel uitgekocht en zochten elders hun heil.

Peter Helwigen (1677-1731) trouwde in 1701 met Cornelia Houben (16---1746). Nog in 1717 stond het grondbezit onverdeeld op naam van de twee zwagers. Samen deelden zij 9 morgen land, broek en heide, terwijl Peter nog anderhalve morgen land voor zich alleen had. De akkers aan de Holleweg waren belast met een erfpacht van 2 vat rogge en 2 vat boekweit, elk jaar te leveren aan de armenkas van het kerspel. Nu is niet meer te achterhalen, wie van beiden de ouderlijke boerderij overnam en wie ernaast zijn eigen huis bouwde.

Bij Helwigen in de stal stonden twee koeien. In 1729 kreeg de boer de beestenschat kwijtgescholden. Toen was de schuur achter het huis omgevallen. Sedert 1713 werd het echtpaar Helwegen ook al in de hoofdenschat lager aangeslagen dan de buren. Zes jaar later staat de reden daarvan aangegeven: Cornelia Houben was blind geworden.

Uit hun huwelijk zijn zeven kinderen bekend: vijf zoons en twee dochters, maar ze zouden niet allemaal de kinderjaren overleven. Zoon Jan (1702-1788) trouwde in oktober 1727 te Herten met Ida Janssen. Zij gingen in Roer wonen. Zijn broer Linnert (1704-1758) trouwde in mei 1735 met Sophia Klomp. Aanvankelijk woonde hij als huurder elders in het Reutje. Rond 1740 verhuisde het gezin naar Vlodrop/Posterholt. Linnerd hertrouwde daar met Sophia Litgens. Catrien Helwegen (1715-na 1780) trouwde eerst in september 1757 met Peter van Cruchten, weduwnaar van Cornelia Janssen. Het gezin van Cruchten woonde in het dorp.

Na het overlijden van zijn moeder nam Martin Helwyge (1711-1768) huis en hof aan de Aerwinkelsweg over. Hij trouwde in eerste huwelijk in oktober 1746 in de kerk van Vlodrop met Gertrudis Werens. Uit dit huwelijk zijn geen kinderen bekend. In juli 1753 hertrouwde Martin met Gertruy (1715-1766), dochter van Corst Beurskens en Catharina Hermans. In de stal stonden drie koeien.

Omdat de overige kinderen elders zijn gaan wonen, heeft Martin vrijwel al het akkerland van zijn ouders overgenomen. Hoeveel dat toen nog was, kan alleen bij benadering gezegd worden: zo'n 4 tot 5 morgen. Het echtpaar kreeg twee dochters: Catharina (1754-1830) en Cornelia (1757-1829). In november 1764 verkochten hun ouders de moestuin aan het echtpaar Winckens. Tien jaar later werd deze verkoop nogmaals bevestigd.

Naast z’n eigen land had Martyn nog enkele akkers van het armenbestuur in pacht. Daarvoor betaalde hij jaarlijks 10 vat rogge en 4 vat boekweit. De laatste levering werd gedaan kort na zijn overlijden door de voogd van zijn kinderen. De meisjes gingen spoedig elders werken als dienstmeid. Hun tante, de weduwe van Cruchten kwam toen met haar zoontje in huis wonen. De vrouw was aangewezen op steun uit de armenkas. Zo kreeg Catrien bijvoorbeeld geld voor een paar klompen voor haar zoon Linnerd en een andere keer anderhalf doek om een hemd van te maken en een vel voor een leren broek.

Rond 1800 werden huis, hof en akkers opgedeeld tussen Catharina Helwegen, getrouwd met Dominicus Montforts, en haar zuster Cornelia Helwegen, de weduwe Gijsberts.

Familie Rijnboom
Anna Helvigen (1670-1727) trouwde in mei 1695 met Areth Rinbooms (ca.1667-1744), zoon van Willem Renboom en Marie Hoems. Zijn ouders hadden de Aerwinkel onder Posterholt gepacht. Voorheen was hij in oktober 1693 al getrouwd geweest met Ida Daemen uit het Reutje. Zijn vrouw stierf evenwel reeds een maand na de huwelijksinzegening. Daarop hertrouwde hij met zijn achternicht Anna. Hoe de verwantschap in elkaar zit, staat nergens aangegeven.

Omdat zijn schoonouders overleden waren, nam Areth meteen het werk over op de boerderij aan de Aerwinkelsweg. Ook nadat Peter Helvigen in april 1701 was getrouwd, deelden beiden broederlijk huis, hof en land. En dat bleef voorlopig zo. Volgens het bunderboek van 1717 was dat ruim 10 morgen land, heide en broek.

Naderhand stonden hier twee huizen. Terwijl de een het oude huis overnam, bouwde de ander in de naastgelegen moestuin zijn eigen huis. Beiden hadden twee koeien in de stal staan. Areth beschikte tevens over een paard om het land te beakkeren.

Rond 1710 werden de peerdtslieden verplicht tot militaire diensten. In december trok de kolonne met de Nieuwborgse troepen naar Sittard. Een jaar later volgde Areth met meer andere boeren het leger van Postert naar Wickray. Het was zeker geen vrijwilligerswerk. In november 1713 werd weer een beroep op de akkerman gedaan. Bij terugkomst was het paard van de zware karrevracht dusdanig verzwakt (bedorven), dat het dier haar veulen verworpen heeft.

In 1734 had Reynboom liefst zeven koebeesten in de stal staan, terwijl Peter Helwegen het met een minder deed. Het is duidelijk, dat beiden nu ook ander land onder de ploeg hadden. Dat blijkt o.a. uit een pachtovereenkomst tussen de paters jezuïeten en Aret Reinboom in oktober 1731. Tegen een jaarlijkse levering van negen vat vruchten -half rogge, half boekweit- nam Aret een stuk akkerland van drie morgen aan de Holleweg in pacht. Het contract werd gesloten voor de tijd van acht jaar.

Voor en na zochten de kinderen Reinboom elders hun heil. Alleen Willem en zijn jongste zus Liesbet (1708-1744) bleven in het Reutje achter. De vrouw woonde sinds 1740 met haar man Jacob Wolters in het huis aan de overkant van de straat.

Willem Rinboom (1699-1775) was op meidag 1737 getrouwd met Marie Coenen. Ook zijn “achterneef” Willem trouwde die dag. Het was dus een dubbele bruiloft, die de familie onder de meiboom vierde. Marie (1709-1771) was een dochter van Anton Coenen en Catharina van der Biesen uit Montfort. Haar grootouders hebben voordien ook in het Reutje gewoond. Daar was haar vader in april 1678 geboren als zoon van Willem Coenen en Maria Segers van Neer, nicht van Euckel Sloetmaekers.

Het echtpaar Rinboom kreeg zes kinderen. Naderhand bleef alleen hun dochter Anna in het Reutje wonen. De anderen stierven jong of verhuisden naar elders. Op die manier werden de erfgoederen die in 1717 nog op naam van hun grootvader Areth Rinboom stonden, steeds aan een van de kinderen doorgegeven. In de stal stonden vier koeien. Later kwamen daar nog eens zes schapen bij. Weinig keuters in het Reutje, die het beter deden.

Naderhand zou schoonzoon Geel van Cruchten (1743-1802) de boerderij uitbreiden. Hij was in mei 1767 getrouwd met hun dochter Anna (1740-1795). In 1781 kochten zij van de erfgenamen Leyendeckers drie akkers voor 36 pattacons. De herbergier op de Roskam wist de aankoop evenwel naar zich toe te trekken. Daarop verkocht hij voor 18 pattacons alsnog het land op de Koul aan Geel. Uit de nalatenschap van wijlen pastoor Basel kocht Geel van Cruchten in 1789 ruim 7 morgen land, alsook de moestuin met bakoven aan de drenk.

Ook hier waren huis en hof niet verder opgedeeld, maar door een der kinderen overgenomen. In dit geval was dat Marie, de oudste dochter. Haar broer Willem (1743-1795) was naar Vlodrop vertrokken. Daar woonde hij nog toen hij in augustus 1781 voor de pastoor van Maasniel trouwde met Petronella van der Velden. De weduwe Cox woonde toen met haar kinderen in hun huisje op de Spick. Willem nam het werk van zijn voorganger over. Uit dit tweede huwelijk werden nog eens vier kinderen geboren.

Catharina Rijnboom (1745-1781) had al jaren verkering met Jan Rijnboom uit het dorp vooraleer zij in 1779 toestemming kregen om te trouwen. Voor haar huwelijk woonde Catharina als meid in de stad, maar beiden verloren elkaar niet uit het oog. Hoelang hun verloving ook had geduurd, zo kort duurde hun huwelijk. Het echtpaar ging op de Hongerkamp in Posterholt wonen. Kort na de geboorte van hun zoontje, stierven moeder en kind.

Geel van Cruchten
In 1789 ging het bisdom over tot de openbare verkoop van haar bezittingen in het Reutje. De goederen werden afzonderlijk ingezet en aan de meestbiedende verkocht. Bij elkaar zo’n 15 morgen land. De opgegeven maten en de situering van de akkers waren ontleend aan het bunderboek uit 1717. Daaruit bleek, dat de grond afkomstig was van dhr. Basel, toentertijd pastoor te Sint-Odiliënberg en deken van Montfort. Na zijn overlijden was het land op de pastorie overgegaan en vervolgens aan het bisdom vervallen.

Enkele boeren uit het Reutje konden tijdens de veiling hun grondbezit uitbreiden. Alleen bij de 10e koop werd een andere grondmaat aangegeven dan bij de meting in 1717. Dit deel werd omschreven als een akker met hofken in Reutjes Kemp, grenzend aan Aerwinkels land, naast de drenk en met de hoofden op de straat en het broek. Daartoe behoorde ook het hofken over de weg met het houtgewas daarachter. Alles bij elkaar 4 morgen en 3 vierdel groot. In 1717 nog gemeten op slechts 3 morgen en 2 vierdel.

En toch klopt dit verschil in maat, want huis en tuin vielen immers buiten de landschat en werden derhalve niet in het bunderboek opgenomen, terwijl nu ook een perceel broekhout werd meegerekend. De akker behoorde dus bij een pachthofken aan de drenk. De 10e koop ging samen met nog eens 2 ½ morgen land voor 294 pattacons over op Geel van Cruchten. Zoveel geld had de akkerman niet, zodat hij meteen een lening van 150 pattacons afsloot met de aankoop als onderpand.

De eerstvolgende bron waaruit dit grondbezit valt af te leiden is te vinden in de kadastrale leggers van 1843. Dan zijn we ruim een halve eeuw verder. In die tijdsspanne kan veel gebeurd zijn. Gelukkig beschikt het gemeentearchief over een register, waarin de situatie al vanaf 1820 werd bijgehouden.

Het grondbezit van Geel was grotendeels overgegaan op zijn schoonzoon Jean Smits uit Melick. Diens weduwe had in 1823 ruim 330 are land op haar naam staan, waaronder een akker aan de gemeentegrens, ruim 110 are groot. (Anno 1717: 3 morgen en 2 vierdel.) Aan de overkant van de weg lagen huis, tuin en houtgewas.

Over de ligging van de boerderij werden we even op het verkeerde been gezet. De schatinner had aan de veuve Schmits nog een ander huis toebedeeld, gelegen op de hoek van de straat. Dat zou dan het hofken geweest zijn. En aanvankelijk had ik juist daar dan ook de oude drinkplaats gesitueerd. Het hofken lag volgens de beschrijving van 1789 immers aan de drenk. Maar aan het begin van de straat stond het huis van de weduwe van Peter Smeets. Dat was niet eens familie. Toen de fout werd ontdekt, heeft men het huis van de post afgeschreven.

Op het eind van de Aerwinkelsweg lag sinds mensenheugenis de paet-drinck. Hierlangs liep vanouds de veedrift naar het Putbroek. En wanneer de kudde tegen de avond via Aerwinkels dijkweg terugkeerde gelijk een kneeuwlende langzame reke, hielden de beesten hier aan, hun steerten al slaan, en zopen nen zeup uit de beke. Tot zover was alles duidelijk: het pastoorshofken lag dus op het eind van de Aerwinkelsweg, dicht bij de slagboom.

Terug naar 1789. Toen Geel van Cruchten de grond van het bisdom kocht, woonde hij hier al vele jaren, sinds zijn huwelijk in mei 1767 met Anna Rijnboom. Eind dat jaar stierf zijn schoonvader en Geel nam van hem huis en hof over. En dan wordt (voor de onderzoeker) nog meer duidelijk.

Het hofken, dat Geel had aangekocht, was niet meer dan een moestuin. Dus helemaal geen pachthofken. Het land van wijlen pastoor Basel werd immers in delen aan de boeren verpacht, zonder dat daarbij een huis was getimmerd. Het hofken was een moestuin, waarop (naderhand) een bakoven is gemetseld. Onze zoektocht naar een tweede pachtboerderij in het Reutje is dus op niets uitgelopen. Maar wat niet is, kan nog komen.

Geel (1743-1802) was een zoon van Peter van Cruchten en Cornelia Janssen. Evenals zijn neef Hendrick kocht hij aan het Reutje nog meer andere goederen dan uit de veiling van 1789. Volgens de telling van zo’n tien jaar later bezat Geel naast huis en hof nog ruim 11 morgen akkerland.

Daarbij kwam nog enig pachtland. Hij had immers 15 morgen land onder de ploeg, merendeels bezaaid met rogge. Maar ook 2 morgen met haver, zoals de meeste boeren met een paard. Mogelijk dat hij nog tijd had om ook voor anderen het land om te ploegen. Ook had Geel een stuk land met vlas bezaaid. Verder had hij nog een eind broek achter het huis.

In de stal stonden 2 koeien. Hij hield geen varkens. In de belastinglijsten werd hij toen voor meer dan de doorsnee keuter in het Reutje aangeslagen. Het huis telde 5 deuren en vensters en was daarmee een van de grotere woningen in het Reutje. Waarschijnlijk een van de weinige huizen opgemetseld met baksteen.

Begin 1797 ging de zoon van Giel van Cruchten uit het Reutje, waarschijnlijk de 20-jarige Willem, naar de Wolfhagermühle om meel te halen. Maar onderweg werden hem kar en paard afgenomen door de Franse gemeentecommissaris in Vlodrop. Kort daarop heeft schepen Heijligers nog voor hem klaar gekregen, dat het arrest werd opgeheven, en kon Willem weer met kar en paard huiswaarts keren.

Aerwinkelsweg 10
Na het overlijden van Geel van Cruchten in 1802 gingen de boerderij en een deel van het land over op zijn dochter Maria (1772-1830): 165 are akkerland, 2 ha heide en een stukje broek. De jonge vrouw was in 1794 getrouwd met Jan Smeets (1774-1816), zoon van Peter Schmitz en Margaretha Tellers, akkerlieden te Melick.

Haar broer Anton erfde 1 ha land. Hij ging in Posterholt wonen. Hun zus Catharina van Cruchten trouwde met Jan Pelsers, timmerman uit het dorp. Zij verkochten hun erfdeel aan anderen. Van de kinderen Smeets werden naderhand nog de zoons Joseph, Michiel, Peter en Jan genoemd en hun zus Anna.

Hun vader stierf in juni 1816 na een “langdurende waterzugtende ziekte”. Ook zijn vrouw Marie van Cruchten stierf naderhand in december 1830 in het ziekbed aan waterzucht, die vergezeld ging met koude koorts.

In maart 1831 gingen de erfgenamen Smeets over tot de erfdeling. Zoon Josef trok het tweede lot, bestaande uit de boerderij met de moeshoven, bakhuis en het broek daarachter in het “Bergereurtje”. Dit erfdeel werd geschat op fl.448 (=Bfr.948,40). Hiertoe behoorde nog een akker en stuk hei. Het overige land werd onder de andere vier erfgenamen verdeeld. Maar de waarde van elk dezer loten was beduidend minder. Josef zou ieder van hen nog fl.69,60 uitkeren. Om dat te kunnen betalen, ging hij een lening van 370 gulden aan bij advocaat Van Mulbracht, eigenaar van de Aerwinkel. Voor de erfdeling woonde Jozef met vrouw en twee kinderen nog als huurder elders in het Reutje. Hij nam meteen bezit van het ouderlijke huis, maar lang mocht hij er niet van genieten.

Josef stierf in april 1832 en zijn vrouw Christina Wolters (1793-1858) hertrouwde daarop met Christiaan Beckers uit Montfort. De boerderij verkeerde in slechte staat en kon alleen met grote onkosten hersteld worden. En er waren toch al schulden gemaakt. Daarom werd familieberaad gehouden. Daaruit volgde, dat het beter was om de goederen te verkopen. Het geld dat -na aftrek van de schulden- overbleef, zou voor de twee kinderen uitgezet worden tot hun meerderjarigheid.

De notaris liet affiches drukken, waarop de veiling werd aangekondigd, en in Roermond en omstreken ophangen. In de herberg van Maessen vond eind maart 1835 de openbare verkoop plaats. De boerderij met het broek en de twee moeshofkens gingen daarbij voor 600 franken over op advocaat Van Mulbracht.

Daartoe behoorden ook de koetroggen in de stal, de paardenkrib, de heel in de schoorsteen en de ladder naar de zolder. De akker in de Waterkuil en het stuk hei gingen voor nog eens 200 franken op anderen over. Waarschijnlijk hebben de aankopers ook de schulden overgenomen, anders zou de prijs wel hoger geweest zijn. In elk geval konden de schulden in augustus 1836 aan de ooms en tante worden uitbetaald.

Ten tijde van de veiling was ook Michiel Smeets al overleden. Hij stierf na een langdurige ziekte in 1833 aan de tering. Voorheen was hij getrouwd met de weduwe Margaretha Wolters. Zij woonden een paar huizen verderop. En zijn broer Peter was sinds kort op Linssenhof gaan boeren. Jan, de jongste, was toen “militair in Belgendienst”. Wegens het familieberaad had hij verlof gekregen. Enkele jaren later trouwde hij met Helena Reynders uit Posterholt. Daar ging hij aanvankelijk ook wonen, totdat hij de kans kreeg om de boerderij te kopen, waar voorheen zijn oudste broer had gewoond.

Christiaan Bekkers (1809-1855) vertrok kort na de veiling uit het Reutje en verhuisde met vrouw en kinderen naar Posterholt. Daar gingen zij wonen op de Donk. De boerderij werd sindsdien door de eigenaars van de Aerwinkel verpacht.


Het Rentmeestershuis anno 1958. (Met dank aan Har Senssen, Posterholt.)

Het hofken van Mulbracht
In juli 1830 kwam advocaat Andries van Mulbracht in het bezit van het buitengoed de Aerwinkel, bestaande uit het herenhuis, de boerenwoning, schuur, stalling en verdere gebouwen, moeshoven, plaatsen, tuinen, boomgaard, lanen, vijvers, akkers, grasland, schaarbossen, abelen en dennenbos. Alles bij elkaar ruim 48 ha groot. Tevens verwierf hij daarmee het overige land van wijlen dhr. Meyer, de vorige eigenaar van de Aerwinkel. Dat zijn nog eens 23 ha in en om het Reutje, verdeeld over meerdere grote en kleine percelen, die waarschijnlijk in delen verpacht werden. Hij legde er liefst het kapitale bedrag van fl.23.000 voor neer.

In maart 1835 verwierf Mulbracht voor 600 franks (omgerekend fl.283) de boerderij van wijlen Joseph Smeets in het Reutje aan het eind van de Aerwinkelsweg. Tussen de boerderij en het bakhuis lagen nog twee andere tuintjes. De advocaat heeft die naderhand eveneens aangekocht. De boerderij werd sindsdien verhuurd. Aanvankelijk nog aan de verkopers zelf. Toen de advocaat de boerderij aankocht, stond het huis er nogal verwaarloosd bij. Hij zal het wel niet hebben nagelaten de woning grondig op te knappen.

Nadat Bekkers met vrouw en kinderen was vertrokken heeft hier nog enkele jaren het gezin Peters gewoond. Zij kwamen van over de grens. Omstreeks 1844 kwam hier het echtpaar Schoenmakers wonen. Willem had tot dien gewoond in de herberg van zijn overleden oom aan de Roskam. Toen de erven Schoenmakers huis en hof verkochten, heeft Willem een nieuw onderkomen gevonden. Zijn jongere broer Michiel woonde bij hem in. Weliswaar hadden zijzelf elders in het Reutje nog een ander huis uit erfenis afkomstig van hun vaders erfgoed, maar die woning was weer aan anderen verhuurd. Volgens het bevolkingsregister van 1850 woonden de gebroeders Schoenmakers wel degelijk aan de Aerwinkelsweg. Willem stierf in oktober 1856. Een maand later verkocht de weduwe Schoenmakers al haar spulletjes en vertrok naar Kempen in Pruisen. Michiel ging in Echt als knecht werken.

---------------------------------------------------------------------------------
Boedelverkoop in november 1856: vijf schilderijen, twee spiegels, een huisrek, zes stoelen en een tafel, een bank, een lugter, een heel, rek, twee tuijers, porceleyn, twee tinnen borden, twee koffiepotten en -molen, een oliekruik, koekepan, boterteil en -pot, schuimlepel, drie kannen, een trommel, mand, reek, vier bijkaren, zigt, snijkist, een punder, wan, schoop, aax en bik, twee zeven, een anker, spoel, tang, emmer, doorslag, spuit, een ketel, een korenmaat en een ledder. Opbrengst fl.53,55.
----------------------------------------------------------------------------------

Het uitgebreide grondbezit van Andries van Mulbracht werd in 1854 vererfd op diens schoonzoon Peter Geradts, voordien rechtbankvoorzitter te Hasselt. Hij was getrouwd met Julie van Mulbracht. Nu woonde het gezin Geradts op de Aerwinkel. Daar liet hij door architect Cuypers naar de mode van die tijd een kasteeltje bouwen.

Bij die overdracht in 1854 behoorde ook de Boshof met 63 ha land, merendeels woeste grond, zoals ook de 33 ha aan de Waerd. Tevens had de advocaat ondertussen zo’n 240 are land, verdeeld over meerdere percelen van enkele boeren uit het Reutje verworven. Dit alles was overgegaan op de bewoners van de Aerwinkel. Daar zouden o.a. Munnichsbosch en het landgoed Hoosden nog bijkomen. In 1910 bezat de familie Geradts in de gemeente Sint-Odiliënberg zeker 450 ha. En deze schatting is nog aan de lage kant.

Terwijl de familie Michiels van Kessenich steeds meer greep kreeg op o.a. Lerop en Roer, verwierven de erven Geradts steeds meer land in dit deel van de gemeente. Akkergrond, die door de keuters met moeite was onttrokken aan de heide, ging nu uit geldgebrek over op het grootgrondbezit. In 1935 werden de diverse familiebezittingen opgesplitst.

Het huis aan de Aerwinkelsweg werd in april 1857 betrokken door Frans Hoeks uit Maasniel. Hij was zojuist aangesteld als onbezoldigd rijksveldwachter. Volgens de telling uit 1863 had hij twee koeien, een rund en een kalf in de stal. Ik vermoed, dat de veldwachter ook land van Geradts heeft gepacht. De weduwe Hoeks verhuisde naar elders in het Reutje. Daarop kwam jachtopzichter Jan Mathijs Hendriks (1840-1893) hier wonen met vrouw en kinderen.

In juli 1894 nam Leonard van Kempen (1848-1915) uit Posterholt zijn intrek in de rentmeesterswoning. Hij was in april 1877 te Horst getrouwd met Maria Agnes Jacops uit die plaats. Van Kempen kocht voor en na zo’n 200 are land in het Reutje. Verder had hij 5 ha land in pacht genomen. De veestapel in 1910 was navenant: vier koeien en kalveren, twee varkens en 85 kippen. Naast zijn werk als rentmeester, hield Van Kempen dus nog tijd over om voor z’n eigen te gaan boeren. In Posterholt had hij nog een huis op zijn naam staan, samen met zo’n 250 are akker- en weiland. Maar dat zal hij wel verpacht hebben.

----------------------------------------------------------------------------------------------
Boedelverkoop okt. 1915: dienblad, glaasjes, schotels, kan, porcelein, servies, kommen, tasschen, messen, lepels, ketels, keteltje, (14) borden, eierdopjes, koffiemolen en -ketel, 3 koffiepotten, theepot, (6) vlaplaten, (6) bakplaten, strijkijzer, kruik, schotel, 2 aanrekken, flesschen;
2 bedden, nachtstoel, wekker, kast, gordijnen, wereldbol, meer dan 7 schilderijen, pot, tuiten, bloempot, tafelkleed, zetelstoel, karpet, lantaarn, matje, beeld, 4 kapstokken, 2 hanglampen, 17 stoelen, regulateur, 2 banken, ronde tafel, spiegel, kist, 2 kachels, commode, kast, keukenkast, naaimachine, kachelbeschermer;
korenvat, meelbak, baktrog, broodmachine, botervat, vleeschmachine;
2 fietsen, machineketel, hegschaar, 4 centrifugemelktuiten, boonenmolen, doorslag, gieter, ladder, 2 tonnen, 2 emmers, bezems, borstels, voerkuip, kuip, rekje, melkemmer, riem, waschmachine, 2 schoppen, kettingen, kwetsmachine, zaag, 2 zeisen, gaffel, zicht, hamer, zaag, ladders, weegschaal en bascule, bak, wals, dwarshout, mesthaak, hakselkist en -machine, hakken, kolen, seradellenzaad, spurgzaad, ziften, korf, snijkist, manden, dorschvlegel, karottenmolen;
raderploeg, 4 eggen, 2 ploegen, zaaimachine en -korf, rijtuig met paardetuig, zadel, riem, achter- en onderhaam, halsterketting, 2 roskammen, paardedekens, hondenkar, tuig, zwartbonte koe.

-----------------------------------------------------------------------------------------------

Rentmeester Van Kempen in het Reutje stierf in juni 1915. Enkele maanden later werd de inboedel geveild, meest keuken- en akkergerei; opbrengst ruim 845 gulden. De meest opvallende post was het rijtuig met paardentuig (f.111). Maar de koe (f.200) bracht het meeste op.
In mei 1916 verhuisde de weduwe van Kempen terug naar haar huis in Posterholt.


Uit de Nieuwe Koerier dd. 17-8-1929.

Rentmeester Hendriks
Vervolgens trok de nieuwe rentmeester Drikus Hendriks (1877-1958) uit het Reutje in het huis, zoon van de jachtopzichter. Hendriks hield zich niet alleen bezig met de goederen op en nabij de Aerwinckel. Burgemeester Geradts had ook nog andere goederen buiten Posterholt en Sint-Odiliënberg. Het beheer daarvan viel eveneens onder de taken van de opzichter in het Reutje: de veilingen van voor- en nagras van de beemden en weiden, van het houtbestand en de verpachting der landerijen.

Drikus was getrouwd met Dora van den Asdonck uit Nederweert. In september 1940 ging het gezin op de Hoogstraat in het dorp wonen. Gelijk nam Hubert Muysers hier zijn intrek. Hij was in augustus dat jaar getrouwd met Marie Timmermans uit Maasniel. Waarschijnlijk woonde Hubert hier enkel als huurder, zonder de daaraan verbonden functie van rentmeester.

In 1919 was het huis met schuur, stal en erf, de boomgaard, tuinen, weien, sloot, hakhout en bomen, samen 73.55 are groot, overgegaan op burgemeester Geradts van Posterholt. In 1958 wist Hendrik Senssen de boerderij met de aangrenzende grond, ondertussen verminderd tot 25.60 are, in eigendom te verwerven. Hij was al in november 1934 met vrouw en kinderen in het Reutje komen wonen. Aanvankelijk was dat enkele huizen verderop.

Op de laatste kadasterkaart staat een klein gebouw ingetekend op de plaats waar in 1835 nog een bakhuisje stond. Toch eens nagaan, wat dat wel zijn kan.


Het echtpaar Hendriks-Zeegers
Joannes Hendriks *Ob. 20-3-1872 +Ob. 27-12-1948
Margareth Hubertina Zeegers *Ob. 1-7-1867 +Ob. 4-2-1959
Met dank aan mevr. Toos Hendriks-van Pol † Heel


V.l.n.r.: Mia (*1906), Fien (*1903), vader Hannes Hendriks, Piet (*1901), Sjang (*1900),
Moeder Marg. Hendriks-Zeegers, Harrie (*1908), Anna (*1910) en Nellie (*1912)
Met dank aan mevr. Toos Hendriks-van Pol † Heel

- 0 -


Het huis dat Amalia Geradts voor haar tuinman liet bouwen
op het eind van de Aerwinkelsweg tegenover de Rentmeesters-woning.
(Foto: Wiel Daemen, Reutje.)

Siertuin en broeikas
De familie Hendriks in het Reutje was lange tijd in dienst van de bewoners op de Aerwinkel. Sinds april 1887, nog maar 15 jaar oud, werkte zoon Hannes hier als tuinman. Hij was de oudste zoon van jachtopzichter Hendriks, die eveneens voor de Aerwinkel had gediend tot zijn overlijden in 1893.

Omstreeks 1897 liet juffrouw Amalie Geradts een nieuw huis bouwen tegenover de rentmeesterswoning. Daar ging de tuinman wonen. Op de akker achter het huis werd een siertuin ingericht met daarnaast een broeikas. Hannes trouwde in september 1899 met Greet Zeegers. Zijn vrouw kwam van Linssenhof. Naast zijn hovenierswerk had hij nog 70 are land gepacht. Voor de akkerwinning had hij tevens een koe en drie varkens. Ruim dertig jaar heeft Hannes hier met vrouw en kinderen gewoond. In 1928 verhuisde het gezin Hendriks naar het huis aan het Stepken.* De laatste huurders waren vertrokken en Hannes had de ouderlijke woning van zijn broers en zussen overgenomen. Sindsdien boerde Hannes (1872-1948) voor z’n eigen.

Toen kwam het gezin Beerboom uit Heerlen op het eind van de Aerwinkelsweg wonen. Zij vertrokken in 1933 naar Swalmen. Daarna volgden de huurders elkaar snel op. Kort voor de oorlog kwam hier Dorus Daemen wonen. Zijn vrouw Marie Overhof was geboortig van Maastricht. Voordat Daemen zich in het Reutje vestigde, is het gezin al verschillende keren van de ene plek naar de andere verhuisd. Dorus en Marie woonden hier met hun zonen Wiel en Loek tot 1958. Toen verhuisde het gezin naar Roskam 4, het geboortehuis van Dorus.
(Vriendelijke informatie Har Senssen/Wiel Daemen.)


Foto gemaakt vanaf het einde van de Aerwinkelsweg (1944) met rechts het woonhuis van Daemen
en links de rentmeesterswoning.
(Foto: Wiel Daemen, Reutje.)