Inleiding - In het Reutje



Laatst bijgewerkt: 18-02-2012 © Jan Ruiten

HET BERGER REUTJE

Bijna duizend jaar geleden ergens tussen Udelenberg en Mimelaar, dicht bij het Holt, waar bos en hei elkaar afwisselden…
Toen de Vlootbeek nog haar vrije loop koos tussen moerasgronden…
Daar ergens heeft men toen op de hogere rand het hout gerooid en de grond gebroken…
Er werd een boerenhuis neergezet, of misschien wel twee…
Wie er het eerst mee begonnen is…
We weten 't niet.
Er werden nog een paar huizen bijgetimmerd aan de rand van het moeras. Aan de overkant van de weg lagen de akkers afgewisseld met wat resten woeste grond…

Met de koebeesten trok men richting Echt. Daar was nog wel genoeg weidegrond voor een paar beesten meer…
De weg liep voorbij de boerderij op de Aerwinkel, een drassige hoek waar het water uit het hogere Holt naar toestroomde.

De Munsterabdij verwierf de grootste boerderij in het Raetgen. Daar werd niet alleen geakkerd, daar kwam ook het hout vandaan.
Iemand anders verwierf de andere boerderij aan de leigraaf, met grond dichtbij en verder weg in de buurt van Echt...
De boerderij kwam op naam van de familie Dasweiler, waaraan de boerderij in het Reutje haar naam ontleende.

Andere boeren bouwden er hun huis tegen een jaarlijkse betaling van een paar kippen aan de eigenaars van het nabij gelegen Huis Montfort.
Meer begroeiing werd afgebrand en de grond omgeploegd tot akkerland…

Het leven was er zwaar om van de grond genoeg vruchten te trekken.

Het was in de tijd dat de laathof van Lerop nog tot de gemeente Hoembergen behoorde
en het dorp Udelenberg met de kerk en het klooster zelf nog maar twee handenvol huizen telde.
Niet veel meer in elk geval en verder enkele grotere hoeven en grote huizen langs de Roer…

Toen heeft men dus die plek verderop gekozen en is men gaan rooien om er te akkeren en te wonen: 't Berger Reutje…

Het Berger Reutje maakte, zoals de naam al aangeeft, tot de herindeling in december 1990 deel uit van de gemeente Sint-Odiliënberg, tot januari 2007 van de gemeente Ambt Montfort en sindsdien van de gemeente Roerdalen in Midden-Limburg.

In het begin van het vorige millennium vonden her en der ontginningen plaats op de woeste gronden in de streek. Bomen en struiken werden gerooid, de gebroken grond werd beakkerd en aan de rand van het veld werden huizen getimmerd. Een voorwaarde was meestal wel dat er water in de buurt was. Deze rooiplaatsen kregen vaak een naam met de uitgang ray of rode.

Zo ontstonden nederzettingen als Asenray, Braunsrath en Wildenrath met zijn eigen Rödgen. Of zoals in ons geval: het Berger Reutje; in oude tijden vaker als Raydtgen vermeld. De naam Reutje geeft al aan, dat het hier gaat over een ontginning van geringe omvang.

Geen aaneengesloten velden waren dat, maar stukken land, afgewisseld met resten heidegrond. Zoals een strook tussen de Aeckerweg en het broek, maar dan ook niet verder dan het Uylenbosch. Daar lag nog tot 1900 een stuk hakhout en moerasbos richting Swartwaeter, waar doorheen de Vlootbeek haar loop had gevonden. In het verlengde van het akkerland van Munnicksbosch ligt het Reutjesveld tussen het Bosscherweegsken en de karbaan naar Vlodrop.

Deze gronden behoren tot de eerste ontginningen. Hier lagen ook 't Zand en 't Brentje, mogelijk de laatste resten van een begroeiing die men (rond 1700) afbrandde om te ontginnen? Ook aan de andere kant van dat straetjen, op het Reutje zelf, lag in 1717 nog een stuk heide van anderhalve morgen. Een eeuw later restte daarvan alleen nog een kleine schaapswei.

Het Roskammerveld werd lang voordien al grotendeels beakkerd door de boer van Daswijlerhof. Ook de Reutjeskamp was toen grotendeels als akkerland in gebruik, maar op de Kap en richting Douvenbergh lagen nog grote stukken heide, zoals Douvenheck.

De oudste behuizing lag met de rug tegen het broek. De floetgraeff die achter de tuinen langs liep, zorgde voor de afvoer van het overtollige water en wanneer deze leigraaf aan de paet drenck zijn draai gevonden had, vormde zijn loop een rechte scheiding met Aerwinkelsbroek tot aan het Vloot toe. Deze poel aan de limiet was een drinkplaats voor het vee.

Ook aan de overkant van het Reutjesbroek loopt een sloot als afbakening met het Reutjesveld. Op de kaarten is deze graaf niet als zodanig ingetekend, terwijl hij in de oude stukken ook niet genoemd wordt. Mogelijk is deze afwatering van jongere datum.

Het Reutjesbroek was voornamelijk begroeid met kreupelhout, hoewel een blik op de Tranchotkaart van 1807 anders doet vermoeden. Het broek staat hier met dezelfde kleur ingetekend als het nabijgelegen akkerland, maar wordt met de letters "Bt" (bois taillis = hakhout) toch aangegeven als woeste grond. Ruim dertig jaar later werden de afzonderlijke percelen aldaar geclassificeerd als wei- en hooiland, en verderop als hakhout, grenzend aan oude stroomgeulen, die in 1820 nog werden aangegeven als mare bois (moerasbos begroeid met witsenhout) of marais (moerassig grasland). Dit zijn de nog zichtbare restanten van de Vlootbeek, die hier ooit stroomde en in latere tijden haar bedding verlegde.

In de 18e eeuw werd het hout uit het Reutjesbroek voornamelijk gebruikt voor het batten langs de Roer. Nog lang daarna werd er op sommige stukken land ook turf gestoken.

Het eigenlijke akkerland lag aan de overkant van de weg op het hoger gelegen "Reutjensveld" en "Aan het Reutjen". Ook geeft de kaart uit 1807 nog duidelijk aan, hoe het gehucht is omgeven door bos- en heidegrond, zoals het Munnichsbos en de Roskammerheide. In het zuiden grenst het Reutje aan het loofbos van het landgoed Aerwinkel. Ten noordoosten begon het heidegebied dat zich uitstrekte richting Paerlo.


MATEN
Veelvuldig wordt voor het akkerland de toenmaals gangbare maat van een morgen gebruikt. Drie morgen is gelijk aan een bunder, bijna net zo groot als een hectare. Een morgen was verdeeld in vier vierdel, ofwel 150 roeden.1 bunder (ca. 1 hectare) = 3 morgen = 12 vierdel = 450 roeden. 1 morgen = 4 vierdel = 150 roeden. 1 vierdel = 37 ½ roeden. 1 morgen is dus ongeveer 33 are. 1 vierdel ruim 8 are. Twee andere maten waarmee gemeten werd: een stael land = 15 roeden; een vrecht = 3 vierdel.

Nadat het tiendelige stelsel uit de Franse Republiek hier zijn intrede had gedaan, werden oude namen nog lang gebezigd voor de nieuwe maten. Zo sprak men nog lang van 'bunder'; ook wanneer men 'hectare' bedoelde. En gebruikte men het woord 'roede' nog jaren nadien voor de nieuwe eenheidsmaat 'are'. Inhoudsmaten: 1 malder = 6 vaten = 24 kannen = 96 koppen. 1 vat = 4 kannen. 1 kan = 4 koppen (±7 liter).

GELD
De gemeenterekeningen werden voor 1800 opgemaakt in guldens, stuivers en oortjes, terwijl er juist in die tijd vele muntsoorten de ronde deden. Daarnaast kende men ook de rijksdaalder en de schelling. In deze streek was tevens de 'pattacon' vrij algemeen. Aanvankelijk was deze munt gelijk aan de rijksdaalder, maar naderhand liep hij wel op tot drie gulden.
1 gulden = 20 stuivers. 1 stuiver = 4 oortjes.1 rijksdaalder = 2 ½ gulden = 8 schellingen.1 pattacon = 2 ½ gulden (rond 1700), later 3 gulden.

NAMEN
Kinderen kregen meestal een naam die in de familie gangbaar was. De namen van de parochieheiligen waren ook populair. Hoewel de naam Odilia eerst rond 1690 een paar keer voorkomt, werd de naam toch al sinds lang gebezigd.

Rond 1700 zien we ook sporadisch de naam van de overige patronen onder de jongensnamen opduiken. Wiro (Delissen 1698), Plechelmus (Timmermans 1705) en tenslotte Otgerus (Beenen 1707) om het drietal compleet te maken. In pachtersgezinnen werden kinderen ook wel genoemd naar de pachtheer of diens vrouw. Zo werd in juli 1707 de kleine Isabella Odilia gedoopt, dochter van de pachters op Dasweilerhof (nu: Linsenhof). De meter was Isabella Cox, weduwe deMonceau, de eigenaresse van de boerderij. De tweede naam verwijst naar de parochieheilige.

In april 1750 liet de nieuwe pachter zijn eerste zoon dopen onder de namen Florens Joseph, naar de nieuwe eigenaar van de boerderij Florens Joseph Cox. Bij de doop werd meestal de roepnaam opgegeven. De dorpsherder maakte daarvan de bijpassende heiligennaam. Zo kon het gebeuren dat een vrouw bij haar doop werd ingeschreven als Petronella en bij haar overlijden als Cornelia, omdat zij in de wandel gewoonlijk Nel of Neulke heette.

Giel kan zowel duiden op Michiel alsook Guilielmus. De kerkregisters van Berg zijn vanaf 1627 bewaard gebleven. Tussen de heiligennamen voor de dopelingen komen we o.a. ook de volgende namen tegen: Nesken, Lienart, Tijsken, Maes, Jan, Claes, Daem, Grietgen, Trincken, Toenis, Peterken, Aret, Derick, Goert, Metgen, Windel en Echtien.

De schrijfwijzen van de familienamen moet men niet al te letterlijk nemen vergeleken met tegenwoordig. Alle denkbare schrijfwijzen kwamen voor, al naar gelang de ZIN die de hand voerde bij het opschrijven.

NOTEN
Een verantwoorde bronvermelding is voor de meer geïnteresseerden noodzakelijk. Wanneer echter uit de tekst duidelijk is waar de gegevens vandaan gehaald zijn, wordt van bronvermelding afgezien, zoals de data uit de kerkregisters en de Burgerlijke Stand. Verwijzingen naar de Kadastrale Leggers worden ook niet middels noten aangegeven.