Familie Buijsers - In het Reutje

 

 

 

De geschiedenis van de familie Beusers in het Reutje is over een periode van twee eeuwen te volgen. In 1679 staan huis en hof weliswaar op naam van schoonzoon Steven Schijnewerckers, maar hij trad enkel op als familie-oudste. De redelijke welvaart ten tijde van Litgen en diens zoon de gerichtsbode Houben Beusers brokkelde langzaam af. Twee generaties verder had Lambert Buijsers steeds vaker met tegenslagen te kampen. Hoe het in die tijd zijn familie in Posterholt verging heb ik niet onderzocht.
Naderhand gaat het huis (nu: St. Petrusstraat 18) op anderen over.









































































































































































































































































































































































































































































































































































































































































(Rechts: Tiel Ridderbeeks, uit foto-album van Har Senssen, Posterholt.)

Laatst bijgewerkt: 28-12-2012 © Jan Ruiten

STAMBOOM BEUSERS
OOK: BUIJSERS, BUSERS ENZ.

De geschiedenis van de familie Beusers in het Reutje is over een periode van twee eeuwen te volgen. In 1679 staan huis en hof weliswaar op naam van schoonzoon Steven Schijnewerckers, maar hij trad enkel op als familie-oudste. De redelijke welvaart ten tijde van Litgen en diens zoon de gerichtsbode Houben Beusers brokkelde langzaam af. Twee generaties verder had Lambert Buijsers steeds vaker met tegenslagen te kampen. Hoe het in die tijd zijn familie in Posterholt verging heb ik niet onderzocht.
Naderhand gaat het huis (nu: St. Petrusstraat 18) op anderen over.

Zo'n twee eeuwen lang kunnen we de geschiedenis van de familie Buysers in het Reutje volgen. Het was vooral de gerichtsbode Houben Buysers die hier veel grond wist te vergaren, merendeels afkomstig uit erfenis.

Het protocollenboek van de gemeente werd in 1588 aangelegd en beschrijft de overdrachten tot 1647. Vanaf het begin was Heinrich Renbaum geregeld aanwezig op de zittingen van de dingbank. Hij bekleedde het schepenambt tot zijn overlijden om en nabij 1618. In eerste huwelijk was hij getrouwd met Thrincken Beusers. De vrouw stierf uiterlijk in 1603, zonder lijfserven na te laten.

Nog in december 1602 hadden Hendrick aen den Rinboem en vrouw Trincken, echtelieden uit Sint-Odiliënberg, voor 160 gulden een deel van het groot huis in de Hamstraat in Roermond gekocht. Het betrof een soort overkapping, affbehanck, die door de verkoper nog zou worden voorzien van ramen en deuren en zodoende voor bewoning geschikt maken. De koop zou aanvankelijk duren voor de tijd van zes jaar, maar met het overlijden van Thrincken is het er waarschijnlijk niet meer van gekomen. (Gemeentearchier Roermond (GAR), Hoofdgerecht inv. nr. 312, dd. 16-12-1602.)

Omdat het echtpaar in het dorp woonde, hadden zij de goederen in het Reutje verpacht. Ook nadat hij alweer was hertrouwd met Lisken van Poll, genoot schepen Renbaum de inkomsten hiervan.

Vijf jaar later kwamen Thrinckens neven in actie; te weten de medeschepen Gercken Karis met zijn vrouw Peterken, zijn zwager Claess, zoon van Daniël Custers, en als derde Lietgen Beusers. Zij kwamen met schepen Renbaum tot een vergelijk.

De erfgoederen in het Reutje, die Thrincken mee in het huwelijk had gebracht, zouden na het overlijden van Renbaum in de schoot der familie terugvallen. Tot zolang behield hij wel het vruchtgebruik ervan. De overige goederen uit zijn eerste huwelijk, geschat op een waarde van honderd daalders, hield hij voor zich en zijn erfgenamen.

Lietgen Buysers
Het erfdeel van hun meune bestond uit een huisplaats, te weten een boomgaard met moeshof, en nog enkele morgen land en broek. In mei 1611 verkochten de schoonbroers Gercken Karis en Claess Custers hun aandeel hierin aan het echtpaar Buisers.

Tevens deed schepen Heinrich Renbaum afstand van zijn tochtrecht op de goederen ten gunste van Lietgen en zijn vrouw, uitgezonderd zijn aandeel in het broek en het offtz van den baumen. Daarvoor zou Lietgen hem jaarlijks blijven betalen.

Een jaar later werd de zaak opnieuw vastgelegd. Opnieuw deed de schepen afstand van zijn vruchtgebruik ten gunste van zijn ‘neven’. Daarna nam Heinrich zelf weer plaats achter de schepentafel en liet hij de schrijver noteren, dat Gercken, mede namens zijn zwager, afstand deed van de erfgoederen in het Reutje ten gunste van Lietgen.

Deze behield wel de verplichting om jaarlijks 2 malder rogge en 1 malder boekweit te leveren. Daarvan zou schepen Renbaum telkens 1 malder rogge betalen aan Thonis van gen Overen. (= Thonis van Heijthuijsen, pachter op Overen.) Wat die daar verder mee van doen had, werd niet vermeld. En het fruit liet de schepen zich niet ontzeggen. Zolang er enigh aeffs in dem bongartz west, zou het aan Renbaum toekomen, hoewel het Lietgen vrij stond de grond naar eigen goeddunken te bepoten en te bezaaien. Mogelijk was de vorige afspraak niet duidelijk genoeg geweest, maar veel verschil is er in de nieuwe overeenkomst niet te vinden.

Overigens was Claess Custers bij de verhandelingen in 1612 niet persoonlijk aanwezig. Hij was sinds kort getrouwd met Liscken an gen Broeck en was met haar naar Antwerpen vertrokken. Van daaruit had hij een brief onder zegel verstuurd naar zijn geboorteplaats, waarin hij zijn zwager machtigde namens hem te handelen. Tevens verkocht hij aan schepen Karis zijn huis en hof in het dorp. Het is duidelijk dat Claess zijn heil elders is gaan zoeken.

Genoemde huisplaats in het Reutje was feitelijk een boomgaard met moestuin. Er stond dus geen woning op. Lietgen Buissen had voordien een eindje verderop al zijn eigen huis getimmerd. Hij had namelijk van Arret op gen Hemken een andere hoffplatz gekocht, zijnde een halve morgen groot, waarop hij vervolgens eine behausungh gesatt hefft.

Het moet al wat langer geleden zijn, zo omstreeks 1600, toen Jan Gerhardts en Jan Raemeckers uit het Reutje nog schepen waren in het gericht van Sint-Odiliënberg. Ondertussen waren beiden gestorven. En zoals wel vaker voorkwam, had men vergeten deze overdracht in het register op te nemen. Achteraf (in 1613) heeft Lietgen de pachter van de boerderij op het Hempken alsnog kunnen overhalen, om de aankoop te bevestigen.

Huis en erf
In november 1617 verkochten Merten Maesen en zijn vrouw Geerdt de helft van zeker huis in de Oliestraat te Roermond aan het echtpaar Jan van den Camp en Griet. Diezelfde dag werd de wederhelt van huis en hof verkocht door de mede-eigenaren met voorop Lietgen Busers en vrouw Baetsken. De koopsom voor het hele huis bedroeg 300 gulden.

Huis en hof (‘In den Herink’) waren afkomstig van zekere Gyrken Kempkens en vrouw Goerte. Het echtpaar had het huis in juni 1591 van buurman Willem Puyll gekocht. Mogelijk waren beiden gestorven zonder kinderen na te laten en was het huis voor de helft overgegaan op de familie van de een en half op de familie van de ander. Enerzijds was dat het echtpaar Maesen en anderzijds Lietgen en consorten: Jan Storms, Thonis Kempkens, Peter Corsten, Jan van den Camp, ieder met de vrouw, en Ruth van den Camp voor zich alleen. De onderlinge verwantschap verdient zeker nader onderzoek. (GAR, idem, inv.nr. 312 dd. 2-6-1591 en inv. nr. 313 dd. 24-11-1617.)

Van Lietgen Beusers en Baetzken van Bracht zijn tot dusver geen andere kinderen bekend, dan zoon Houben. Of het moet Mercken Beusers zijn, die in februari 1627 met haar man Jennis Driessen uit Melick enkele kleinere akkers in het Reutje voor 46 daalders van de hand deden. Nog diezelfde maand verkocht ook (haar broer?) Houben aan het echtpaar Peys drie percelen aan de Aeckerstraet en een huis in het Reutje voor 99 rijksdaalders. De hoeffstadt was belast met 6 kop haver aan de abdis van Susteren. De verkopers beloofden daarbij de erfpacht zelf in Echt af te leveren. Het kan er op duiden, dat Lietgen Beusers toen al gestorven was en zijn kinderen een deel van de erfgoederen van de hand deden. Daarnaast behield Houben nog meerdere akkers voor zich.

Houben Buysers (ca.1590-1661) was getrouwd met Thrincken Windelen. Haar (voor)ouders waren in het Reutje komen wonen vanuit Cruchten. In mei 1619 kochten zij van de pachter op Hoosden een halve bunder land aan het broek. Twee jaar later nog eens 2 morgen heideland aan de heggen langs het Munckerboscher-hoffs-velt. Dat is langs de karbaan van Echt naar Posterholt. De grond werd verkocht voor 15 daalders en 1 oort per strekkende morgen, echter woe die maet kehrt, sal 't gelt kehren. Deze en andere goederen werden naderhand op hun kinderen vererfd. (Schepenbankarchief Sint-Odilënberg (SASO) in het RALM, inv. nr. 15, over-drachtsregister anno 1588-1646.) Anderhalve eeuw later werd de grond door de erven Buisers doorverkocht aan kleermaker Winckens die er toen zijn brouwhuis liet bouwen. Sindsdien eerst komen we de naam ‘Roskam’ in de stukken tegen.

In 1629 beleende het echtpaar Beusers een akker voor 23 rijksdaalders uit de armenkas. Het land maakte deel uit van een groter stuk, dat Houben deelde met zijn zwager Lenardt in gen Roedtgen. Beiden traden in mei 1635 namens hun vrouw op als erfgenamen van de familie Windelen. Na het afsterven van de broers Geercken en Heincken, namen hun zwagers bezit van de erfgoederen in het Reutje, afkomstig van hun vader Johan Windelen. De weduwe (van Geercken?) behield wel haar tochtrecht.

In 1644 moet dit vruchtgebruik beëindigd zijn. In april van dat jaar verkochten Peter Peys en de gerechtsbode Buysers huis en hof, waaraan ieder 27 daalders overhield. Ik neem aan, dat Peter een (schoon)zoon was van Lenardt in gen Roedtgen. Een andere relatie is niet te leggen. De kerkregisters laten ons hier in de steek, om de verwantschap nader te preciseren. (Voor deze Lenardt komen twee personen in aanmerking. In 1627 kochten Lenardt Peys en zijn vrouw Metgen Stelten een huis in het Reutje in ruil voor een huis in Postartt. En in 1635 was de gerichtsbode aanwezig bij het huwelijk van Lenart van Helden met Gertghen van der Loevhen. In deze kwestie is dus geen bevredigend antwoord te geven.)

De gerichtsbode
De kerkregisters van Sint-Odiliënberg beginnen in 1627. In het gezin van Houben Buysers werden daarna nog vijf kinderen geboren: Beatrix (1627-1680), Lenart (1630-1676), Tijs (*1633), een dochter (*1636) en Windel (1638-1702). Van de oudste kinderen is geen doopinschrijving bekend. Waarschijnlijk moeten we de kinderschaar beginnen met Jan, Engel en Willem Beusers, wiens huwelijk in de jaren ‘40 werd gesloten.

Bij de doop op zondag na Allerheiligen in 1636 werd Antonius Olimart, legerkapitein en drossaard, als peetvader genoemd. Ongetwijfeld vanwege Houbens nieuwe functie als richterbaedt. Sinds kort vertegenwoordigde Houben de overheid ook als deglischen richter namens de heer. Daarbij trad hij op als plaatsvervanger van de schout bij de zittingen van de schepenbank.

Rond 1600 werd het geding van Bergh steevast op dinsdag gehouden, maar in zijn tijd was men van dat gebruik afgestapt. Toen kon daar elke werkdag voor in aanmerking komen.

De gerichtsbode Beusers stierf eind juli 1661. Zijn goederen in het Reutje gingen over op zijn zoon Willem en de dochters Baetzen en Windell. Zoon Jan was naar Posterholt verhuisd.

Steven Schrijnen c.s.
Na het bezoek aan Daswijlerhof stak de schatbeurder de straat over. Voor het eerstvolgende huis, dat hij in de schatlijst van 1679 noteerde, berekende hij 2 rijksdaalders. Het bedrag was te betalen door Steven Schrijnen, namens de erfgenamen Buysers. Waarschijnlijk is dit dezelfde huisplaats, die Lietgen Buijsers omstreeks 1600 heeft betimmerd.

Steven Schrijnewirckers (ca.1635-1708) was in juni 1661 getrouwd met Beatrix Buysers (1627-1680) uit het Reutje. Sinds kort was hij hier van buiten de gemeente komen wonen. Uit dit huwelijk werden zes kinderen in het doopboek opgetekend. In juli 1680 hertrouwde Steven met Mechteld Schoenmaeckers. Dit tweede huwelijk bleef kinderloos.

De erfgenamen van wijlen Houb den bode van Bergh waren belast met een erfmalder rogge aan de parochiekerk van Roermond. Sinds jaar en dag liep de achterstand hiervan op. Alleen Steven gelukte het nog een enkele keer (in 1688) om de cijns van twee jaar op te brengen. De rentmeester noteerde elk jaar, dat de erfgenamen arme lieden waren, waarvan niets meer te verwachten viel. De post gold sindsdien als verloren. (GAR Aanwinst Maastricht: Rekenboek kerkmeester Christoffelkerk, 1684-1698.)

Huis en hof werden gedeeld met zijn zwager Wielm Buijsers (ca. 1625-1672). Mogelijk identiek aan Willem uytt het Raetgen, die in maart 1654 was getrouwd met Cornelia van Postart. Eerst vanaf 1663 werd het ouderpaar in de eigen parochie genoemd. Drie jaar later komen we Jan Zoutelandt van Groot Paerlo tegen op het doopfeest van de kleine Jan.

Twee jaar later echter deelden Wielm en Steven de boerenbedoening in het Reutje. Achter het erf lag ruim 4 morgen land en heide. De grond was weliswaar verdeeld in meerdere stukken, maar in z’n geheel afkomstig uit familiebezit. Aan een feitelijke deling van huis, hof en land waren de erven Buysers nog steeds niet toegekomen. En nog in 1702 werden de erfgenamen van wijlen Hoeb Buysers aangesproken wegens een erfpacht van 4 vat rogge, die zij schuldig waren gebleven.

Al in januari 1668 hadden Steven en zijn vrouw Baetsen een bedrag van liefst 100 rijksdaalders opgenomen bij drossaard van der Heyden, eigenaar van o.a. de Aerwinkel. Als onderpand werden 7 morgen akkerland en broek ingezet. Aan rente zou het echtpaar Schrijnewerckers jaarlijks 2 malder en 2 vat rogge schoon, zuiver koren leveren binnen een week na St. Andries (=30 nov.). Als eigenaars van de aanpalende grond werden o.a. familieleden genoemd, inzonder Jan en Willem Buijsers. (Schepenbank-archief St.-O'berg, inv. nr. 16: akten van overdracht en verbintenis, anno 1661-1721.) Daaruit mogen we opmaken, dat ook deze akkers afkomstig waren uit erfenis van hun ouders, opgesplitst en uit het gezamenlijke bezit gehaald.

In de stal stonden twee koeien. Steven zal dus wel geen of weinig ander land gepacht hebben. Aan de mesthoop kon men immers afleiden, of de boer veel of weinig zaailand te beakkeren had. Naderhand is daar toch nog wat land bijgekomen. In de landschat van 1687 werd Steven immers voor 8 tot 9 morgen akkerland aangeslagen. Dus zonder broek of hei.

Jan Buijsers woonde toen met vrouw en kinderen in Posterholt en Willem was sinds lang overleden. Of zijn weduwe niet langer met Schrijnwerckers het huis wilde delen, kunnen we niet meer achterhalen, maar in 1677 woonde Kunera met haar zoontje aan de Aerwinkelsweg.

Enkele jaren daarvoor kreeg Steven het aan de stok met zijn nabuur Jennis Puts en dat ontaardde in een scheldpartij. Jennis nam de zaak hoog op en daagde hem voor het gerecht zijn uitlatingen te herhalen. Steven trok bij en wist niet beter, of Jennis was een brave man waar hij geen kwaad van wist. Aldus werd de kwestie bijgelegd.

Beatrix was vernoemd naar haar oma, Baetzken van Bracht, getrouwd met Lietgen Beusers. Haar vader, de gerechtsbode Houben Buysers, stierf eind juli 1661. De goederen die Houben in het Reutje achterliet, gingen over op zijn zoon Willem en de dochters Baetzen en Windell. En naderhand in hun plaats respectievelijk: Houbert Buisers, Jan Hoogen en Thijs Timmermans. Nog in 1667 vroegen de kinderen Buysers, om ontzien te worden van hun schatplicht. De nood moet dus groot geweest zijn, anders hadden zij die vrijstelling zeker niet gekregen.

Tussen 1679 en 1685 werd de parochiekerk van St. Odiliënberg deels herbouwd. En daaraan hebben vooral enkele keuters uit het Reutje gewerkt als oberknecht. Onder de arbeiders komen we de namen tegen van Wouter Beuckers, Corst van Neer en Steven van Helden. Ook Steven Schrinewerckers heeft als metselaar en houtzager meegewerkt aan de opbouw van de kerk. Het dagloon dat hij daarmee verdiende, moet een welkome aanvulling geweest zijn op de inkomsten uit de akkerwinning.

Hubert Schrijnewerckers (1670-1756) is vernoemd naar zijn grootvader, de gerichtsbode Houben Beusers. Voor zijn huwelijk heeft hij als paardenknecht gewerkt bij Thijs van Cruchten op de Voorhof van Frimersomshuis. Hoeb aen gen Huys was in 1691 nog betrokken bij een straatruzie aan ‘t Sittardt. In de zomer van 1695 trouwde Hubert met Maria Delissen. Enkele jaren later kreeg Marie het aan de stok met de vrouw van Leetgen van Helden. Die zou Marie dusdanig getrakteerd hebben, dat sij overhoop is gevallen. Daarbij werd haar schenkelbeen zodanig geforceerd, dat de vrouw van Schrinewerkers liefst zes weken te bedde heeft moete blijve liggen. Marie is er weer bovenop gekomen: nog acht kinderen heeft ze in de volgende jaren gekregen.

Ondertussen was Thijs van Cruchten verhuisd naar de boerderij op Saps. Ik neem aan, dat Hubert en zijn vrouw al die tijd bij hem in dienst zijn gebleven als knecht en meid. Na het overlijden van Thijs in 1701 heeft Hubert Schrijnwerckers de pacht voor korte tijd overgenomen en vervolgens overgelaten aan de zoon des huizes Hendrick van Cruchten.

Na een kort verblijf in Posterholt (waarschijnlijk als pachter op de Aerwinckel) is Hubert tegen 1710 weer in zijn geboorteplaats teruggekeerd en is hij op ‘t Sittardt gaan boeren. Vervolgens is het gezin (in 1718) naar Swalmen verhuisd. Naderhand trad zijn zoon Jan als pachter in dienst van de heer van Hillenraedt in Swalmen, terwijl diens broer Hendrick nog korte tijd op Jongenhof heeft geboerd. Met de familie in het Reutje ging het toen beduidend minder goed, zoals nog zal blijken.

Jan Hoogen
Urm (1674-1720), de jongste dochter van Steven Schrijnewerckers was in oktober 1699 te Echt getrouwd met Jan Hoogen. Volgens eigen zeggen was Jan omstreeks 1670 geboren en rond de eeuwwisseling in Posterholt gaan wonen. Kort daarna was hij naar het Reutje verhuisd. Inderdaad werden de drie oudste kinderen gedoopt in de parochiekerk van Vlodrop. In 1704 trok Jan bij zijn schoonvader in, nadat deze opnieuw weduwnaar was geworden. Nog eens vijf kinderen werden hier geboren.

Jan Hoogen heeft het akkerland van zijn schoonvader overgenomen. Lange tijd deelde hij de boerderij met Hoeb Buijsers. Terwijl Buijsers het steeds met een koe moest doen, werd Jan Hoogen geregeld voor 3 of 4 koeien aangeslagen. Rond 1720 boerde hij slechter: het aantal koebeesten nam af en het land bleef onbeakkerd. Hoeb stierf in januari 1729 en Jan vertrok als widman naar elders. Ook nu bleef zijn akkerland geruime tijd braak liggen. Waarschijnlijk was Jan Hoogen in Echt gaan wonen, waar hij in maart 1750 stierf. Nog jaren nadien wist de armenmeester niet bij wie hij moest aankloppen om een oude schuld van Hoogen te vereffenen.

Zoon Christoffel trouwde in september 1736 te Echt met Anna Janssen. Kort daarna hebben zij nog in de gemeente Sint-Odiliënberg gewoond. In 1738 kreeg de man, “kranck wesende”, nog een uitkering uit de armenkas van de parochie.

Tyske Schaep
Windel Buysers (1638-1702) was getrouwd met Jan Schaep. Hij kwam van buiten de gemeente. Aanvankelijk woonde het stel verderop in het Reutje, waarschijnlijk in het huis van de kinderen Maessen op de hoek van de Aerwinkelsweg. In 1681 kreeg Jan Schaep vrijstelling van de hoofdenschat, omdat hij als militair in dienst was getreden. Vijf jaar later pretendeerde hij opnieuw vrijgesteld te zijn, omdat hij toen als schoolmeester te Posterholt grotendeels buiten de gemeente verbleef. Hij was dus van vele markten thuis.

Rond 1690 had mr. Jan Schaepen ook daar zijn schatplicht verzuimd. Toen de gerechtsbode er uiteindelijk op af werd gestuurd, werd deze hardhandig door de schoolmeester uit huis gezet. Ook kreeg Jan het aan de stok met de pachter op Daswijlerhof. Hij beweerde namelijk, dat de boer grond van zijn land zou hebben afgevaren. De pachter gaf toe, dat hij zich had vergist (beide akkers lagen naast elkaar) en dat hij daarop de grond wederom soude terugge hebben gevaeren. Toch hield Jan voet bij stuk. En dat de akker hem slechts deels toekwam, deed niet ter zake. Het proces sleepte zich lange tijd voort. Uiteindelijk bestrafte het gerecht de vergissing met een boete van 2 goudguldens plus de kosten.

Enkele jaren later kwam zoon Tiske in opspraak. Wat er precies gebeurd is, staat jammer genoeg niet opgeschreven. Dan hadden we het krakeel kunnen navertellen. Tyske ontkende alles, waarvan hij werd verdacht. Hij had helemaal geen schuld aan enige slagerijen ofte oploop aen jemants huys. Daarmee scheen de zaak te zijn afgedaan. Men kwam er niet meer op terug. Tyske Schaep trouwde in april 1703 met de meid Ummel Craenen. Het gezin woonde toen in het huis van de erven Gerits naast het huis van de familie Buysers. Hij deelde de boerderij met boswachter Geurt Thijssen. Twee weken na de geboorte van zijn dochtertje Windel stierf Tiske.

Ummel hertrouwde nog in de zomer van 1704 met Thijs Timmermans. Lange tijd moet hij gewoond hebben in het huis van zijn voorganger. In 1721 werd opgemerkt, dat hij diens akkerland evenwel niet had overgenomen. En inderdaad blijkt uit de schatlijsten van rond 1730, dat het land van Tiske Schaep geruime tijd niet beakkerd werd. Dat zagen we al met het land van Jan Hoogen. Evenzo lagen de akkers van Engel Buijsers geruime tijd braak. Engel was een zoon van Jan Buijsers uit Posterholt. Waarschijnlijk is hij naar Linne verhuisd, maar daar zijn we hem niet tegengekomen. In elk geval blijkt, dat het met de erfgoederen van wijlen de gerichtsbode Hub Beusers slecht gesteld te zijn. Niemand bekommerde zich meer om het land. De akkers zouden toch tegen een redelijke prijs verkocht kunnen worden?

Hubert Buijsers
Waarschijnlijk was Hubert (1672-1729), de jongste zoon van Willem Buijsers uit het Reutje en Cunera van Postert, het enig overgebleven kind van zijn ouders. Zijn vader heeft hij niet meer gekend. Toen hij acht jaar was, hertrouwde zijn moeder Cunera Eijckels met Reiner Beulen. Zij woonden toen verderop in het Reutje. Cunera stierf in augustus 1699. Ze moet dan ongeveer zeventig jaar oud geweest zijn.

In januari 1704 kreeg Hubert 10 pattacons uitbetaald wegens zijn “toebeloofde gagie”, omdat hij geruime tijd als soldaat had gediend. Hij ondertekende voor ontvangst met een H als zijn handmerk. Kort daarop trouwde Hoeb Buijsers met Cecilia Brentjens. Natuurlijk komen we ook zijn stiefvader tegen onder de doopgetuigen van hun kinderen. Cecilia stierf al in oktober 1707 in het kinderbed en kort daarna hertrouwde Hoeb met Catharina Weevers. Uit beide huwelijken zijn acht kinderen bekend.

In de stal stond slechts een enkele koe. Het beest voegde zich 's morgens bij de kudde van de koeheerd om tegen de avond weer van 't Putbroek terug te keren. Na een onderbreking aan de drenck vond het dier vanzelf de weg terug naar de stal. De koemest werd naderhand op het land uitgestrooid. Genoeg voor 5 vierdel land. Dat is dus ruim een morgen (omgerekend zo'n 42 are).

Weinig boeren in 't Reutje werden voor meer aangeslagen. Volgens het bunderboek van 1717 had Hubert slechts een perceel van 3 vierdel land van zijn eigen. De rest deelde hij met familieleden. Want nog steeds waren de erven Buisers niet tot een afdoende erfdeling gekomen. Vijf morgen heide aan Munnichsbosch deelde Hoeb met Jan Hogen en (de erven van) Tyske Schaep.

En dan waren er nog de repen broekland, eveneens in gezamenlijk bezit. Daarvan maakte ook hun neef Engel te Linne deel uit, zoon van Jan Buysers en Met Beulen. De erfgoederen van zijn grootouders waren dus over meerdere huishoudens verdeeld. En daar zal in de loop der jaren weinig of niets bijgekomen zijn.

De kinderen Buysers raakten al vroeg verweesd. Eerst stierf Catharina begin 1722 en zeven jaar later volgde Hubert haar in het graf. In 1725 werd het land in het Reutjesbroek opgemeten. De landmeter is daar zo’n twee weken mee bezig geweest. Houb Buijsers heeft daaraan meegeholpen. Tien dagen lang heeft hij daarbij met de ketting gesleept. Daar kreeg hij zes gulden voor.

Willem (1708-1753), de oudste zoon van Hoeb Buysers en Catharina Weevers, trouwde vrij laat in september 1750 met de buurvrouw Marie Beckers. Zijn vrouw was inmiddels weduwe van Jan van Cruchten. Uit dit huwelijk werd een zoon geboren, die genoemd werd naar zijn grootvader Hoeb Buysers. Na het overlijden van zijn vader in augustus 1753, hertrouwde zijn moeder andermaal. Deze keer met Nijs Stox uit het Reutje. Waarschijnlijk woonde het gezin Stox aan het begin van de straat.

Houb Buijsers (1752-1814) trouwde in februari 1773 in de kerk van Vlodrop met Agnetis Cuypers. Aanvankelijk woonde het gezin nog in Posterholt. Daar werden vijf van de zeven kinderen geboren. Hoewel hij niet kon lezen noch schrijven, werd Houben in april 1781 aangesteld tot gerichtsbode en veldschut te Sint-Odiliënberg. Men kon geen ander voor deze functie vinden. Het gezin woonde sindsdien in het nieuwe bodehuis aan de rand van het dorp. In de Franse tijd behield Houben Buisers de functie van messager. Evenals zijn neef en naamgenoot had Houben nog een weinig grond uit erfenis in het Reutje. Hij stierf in 1814 te Ool waar hij verbleef bij zijn dochter Marie.

Lambert Buisers
In de zomer van 1735 trouwde Lambert Buysers (1710-1781), broer van Willem, te Vlodrop met Encken Jacobs (1706-1786), dochter van Cecilia Jacobs uit Montfort. Wie in de tussentijd als familie-oudste de belangen van de kinderen Buysers heeft behartigd, is niet duidelijk. Mogelijk een of andere oom in Posterholt. Naderhand blijkt de grond achter het huis te zijn verkocht aan dhr. Meijer van de Aerwinckel. (Parochiearchief Sint-Odiliënberg, Priorij Thabor (PASO-PT), magazijnlijst 1.1. Idem: stukken van de armenkas vanaf 1758.) Ik kan me voorstellen, dat dit juist in deze periode gebeurd is om daarmee te voorzien in het levensonderhoud van de minderjarigen.

Lambert en zijn vrouw kregen negen kinderen. Twintig jaar na zijn huwelijk richtte de dagloner zich in zijn grote nood tot het Hof te Venlo. De arme man was danig in de schulden geraakt. Een huis vol kinderen, de koebeesten dood en weinig middelen om van te leven. De belastingschuld was ondertussen tot 38 pattacons opgelopen. Een heel kapitaal voor een arm mens. Het hof was hem genadig en de helft van de schattingen werd hem kwijtgescholden. Veel heeft het overigens niet geholpen. Lambert kon op eigen kracht niet uit de problemen komen. Naderhand werden hem ook van gemeentewege de resterende schattingen tot een bedrag van 32 pattacons in mindering gebracht. Dat was in 1766.

Verder kreeg Bert Buisers jarenlang steun uit de armenkas. Dat had vooral te maken met zijn zoon die krank en kreupel was. Bertjen jong in het Reutje kreeg 5 el grof reijvigh doek om een strozak van te laten maken om zich toe te dekken en een schelling om enig vers vlees te kopen. Een andere keer kreeg Bert 2 vat koren, omdat hij anders zijn twee kinderen niet behoorlijk kon onderhouden, naar hij zei. Daarop volgde nog eens 4 el grof doek voor een laken en een ‘voorschoot’ voor zijn dochter en voor de jongen een wollen doek voor zijn been. Het gezin was nog geruime tijd op de bijstand aangewezen.

Lambert verkocht in 1774 enkele stukken grond, bij elkaar zo'n anderhalve morgen land en hei, voor slechts 13 pattacons aan het echtpaar Winckens. Ook zijn neef Hubert verkocht enkele jaren later aan hetzelfde echtpaar enkele percelen akkerland en een busken voor 26 pattacons. Wat overbleef is op andere erfgenamen overgegaan. (Schepenbank-archief St.-O'berg, inv. nr. 15a: overdrachtsregister anno 1769-1794.)

Het huis in het Reutje stond in 1741 nog maar voor de helft op naam van Lambert Beusers.


Oudere “geldrenten der armenkas”, opgetekend in 1772.
Lambert Buijsers: wegens lening van 4 pattacons betaalt een rente van 12 stuivers
uit “de halfscheijt van het huijs in het Reutjen” aan de straat en aan twee zijden aan land van de Aerwinckel.
(RHCL 14.A002A inv. nr. 120 omslag 19A)

Leendert Cremers
Hubert Buijsers (1742-1810), zoon van Lambert heeft als soldaat gediend in het Pruisische leger: miles borussiens. Soldaat in vreemde krijgsdienst? Nee, hoor. Tot 1769 waren de plaatsen, die onder het ambt Montfort vielen, namelijk Pruisisch gebied. In dat jaar werd het ambt Montfort door de koning van Pruissen ("der alte Fritz") overgedragen aan de Prins van Oranje. Op 33-jarige leeftijd keerde Hubert terug met zijn lief uit Geldre. Hun dochtertje was al in januari 1775 geboren, maar het kind werd pas ten doop gehouden, nadat de ouders in april dat jaar waren getrouwd.

Hubert ging met zijn vrouw Elisabeth Leurkens in het dorp wonen. Na het overlijden van Liesabet in mei 1780 hertrouwde Houbert in november van dat jaar met Agnes Timmermans. Het echtpaar woonde in het dorp, in het huis ingen Dael van zijn schoonfamilie.

De boerderij in het Reutje ging over op Jacomina Buysers (1739-1819). Zij trouwde in april 1771 met haar buurjongen Leendert Cremers (1746-1811), zoon van Jan Cremers en Adriana Frencken. De jonge Leendert was met zijn vader hier vanuit Karken komen wonen. In mei 1752 trouwde Jan Cremers in tweede huwelijk met Lucia Cuypers, de weduwe Girms.

Het waren keuterboeren die hier woonden. Naast huis en hof zal nog weinig overgebleven zijn uit de bezittingen van de erven Buysers. Voor Leendert bleef er weinig te beakkeren. In de stal stond een koe met een kalf. De armoede was zo groot, dat hij in 1785 ‘om Godts wille’ werd ontzien in de jaarlijkse schat. Lenerdt had slechts 3 ½ morgen land te beakkeren, meest bezaaid met rogge en boekweit.

Omstreeks 1790 trouwde hun oudste dochter Maria Cremers (1766-1825) met Winand Montforts. Sindsdien werden de twee gezinnen naast elkaar genoemd in diverse lijsten. Of zij dan ook huis en hof met elkaar deelden, dan wel elk een afzonderlijk huishouden voerden, is niet helemaal duidelijk. Rond 1800 was het gezin Montforts gaan wonen aan Reutjes Veestraat. Na het overlijden van haar man, hertrouwde Marie Cremers met Coen Cuijpers. Zij woonden toen alweer een tijdje te Posterholt.

Uit de belastinglijsten uit de Franse tijd blijkt andermaal, dat de meeste huizen in het Reutje slechts kleine boerenbedoeningen waren en voor niet meer dan een deur en venster werden aangeslagen. En die ene koe zorgde voor de mest op de akker. Leendert had drie morgen land gepacht en ingezaaid met rogge. Grond van z'n eigen had hij niet.

In elk geval voor 1820 werd de boerenwoning afgebroken en werd de grond vervolgens als akker gebruikt. Jacomien Buysers stierf in november 1819. Waarschijnlijk heeft zij haar levensavond gesleten in het huis van haar schoonzoon Peter Eysbruggers (1768-1828). Peter was in mei 1810 getrouwd met de 33-jarige Joanna Maria Cremers (1777-1851). Joanna verdiende aanvankelijk de kost als naaister. Eysbruggers was geboortig van Montfort en weduwnaar van Gertrudis Cloudt. Hun huis stond verderop in het Reutje.

De voormalige huisplaats (ruim 9 are groot) van de familie Buisers werd uiteindelijk verkocht aan de pachter op Munnichsbosch. In de huizenlijst van 1820 staat deze woning niet meer vermeld! Wolters kocht ook de akker met het laatste stukje struikgewas daarachter (47 are) van dhr. Meijer op Aerwinkel.

De grond ‘Op het Reutjen’ stond in 1717 voor de helft op naam van de erfgenamen Buysers. Achter de moestuinen lagen nog ruim 3 morgen land en heide. De grond werd naderhand verkocht. (1820: dhr. Meyers van de Aerwinkel en Christiaen van Birgelen.) Daarnaast bijna 2 morgen op naam van de weduwe Monceau van Daswijlerhof. De grond reikte van de karbaan tot aan het straatje. (1820: Jan en Godfried Schoenmaeckers elk voor de helft.) Het derde perceel was zeker zo groot en hoorde bij de boerderij van Dirck Beytels. (Anno 1679 nog diens schoonvader Heyn op de Poell.)

St.-Petrusstraat 18
Leendert Cremers was geboortig van Karken. Hij was met zijn vader naar het Reutje getrokken. Jan Cremers hertrouwde in mei 1752 met de weduwe Girms. Zijn zoon Leendert (1744-1811) groeide hier op in het Reutje en trouwde naderhand met zijn buurmeisje Jacomina Buysers. Naast huis en hof, had het echtpaar geen eigen land om te beakkeren. Het huis van de dagloner behoorde tot de kleinste huizen in de straat.

Het vervallen huis ging over op hun schoonzoon Peter Eysbruggers. Die liet de woning afbreken en gebruikte de akker als pootgrond (9.30 are). Hij woonde in zijn huis tegenover het Stepken aan de Reutjesweg. Zoon Martijn trouwde in februari 1840 met de weduwe van Pieter van Helden. Het is niet duidelijk of zij zelf nog in hun “nieuw getimmerd huis” hebben gewoond. Anna Cremers stierf immers eind 1842 en de boerderij werd terstond verkocht aan Pierre Wolters, pachter op Munnichsbosch. Hij stak zijn geld in grondaankopen. Daartoe behoorde al een huis met tuin in het Reutje. Van advocaat Mulbracht en de erven van Birgelen had hij ook het akkerland daarachter gekocht.

Wie de eerste huurders waren, is niet duidelijk. In 1852 nam Jacob Bonné zijn intrek in huis en hof. Hij was zojuist getrouwd met Maria Stoks uit het Reutje. Hier woonden zij met hun vijf kinderen. Toen het huis van Maries ouders in 1858 vrij kwam, verhuisde het gezin naar de overkant van de straat.

Daarop werd het huis verhuurd aan de weduwe Stevens uit Herten, die hier met haar dochters kwam wonen. Isabel Ridderbeeks hertrouwde eerst jaren later in november 1860 met Arnold IJsbruggers (1832-1879) uit het Reutje. Datzelfde jaar waren huis en hof overgegaan op het echtpaar Timmermans-Wolters in Posterholt. Ondertussen was de tuin middels grondruil vergroot tot 7.70 are. Het gezin IJsbruggers verhuisde in 1874 naar de hei. Daar had Arnold het huis van zijn moeder gekocht. Na het overlijden van haar man vertrok Isabel met haar nadochter Margreet naar Roosteren.

De boerenwoning werd in 1874 verkocht aan Hendrik Paulissen (1851-1879) uit het Reutje. Het huis van zijn ouders verderop in de straat was deels afgebroken. Alleen de schuur had men laten staan. Hendrik was enkele jaren daarvoor getrouwd met Elisabeth Ridderbeeks (1847-1909). Vroeger had Elisabeth hier haar kinderjaren doorgebracht, totdat zij in 1860 in Linne als jonge meid was gaan werken. Hendrik had nog enkele akkers uit erfenis van zijn ouders.

Uit dit huwelijk werden drie kinderen geboren. Al vrij vroeg moesten zij hun vader missen. Hendrik stierf, nog geen 28 jaar oud, in de zomer van 1879. Elisabeth hertrouwde eerst in juni 1888 met Willem Meuwissen (1845-1893). Het huis werd gesloopt en een nieuwe boerderij werd opgebouwd. Elisabeth overleefde ook haar tweede man.

Willem Meuwissen stierf begin juni 1893. Een maand later werd de inboedel aan huis geveild. De meeste spullen werden door de weduwe zelf opgekocht. De huisraad bracht f.17,66 op. Veel was het dus niet. Voor 70 gulden kocht de vrouw haar eigen koe terug. De overledene was slechts voor een vierde deel gerechtigd in de roerende en onroerende goederen. In elk geval konden de kinderen Paulissen voor hun deel uitbetaald worden.

In 1909 verwierf Marie Paulissen (1879-1945) het huis van haar moeder in het Reutje. De jonge vrouw werkte toen als dienstmeid in Ool.

Bie Tiel
Nog geen jaar later in 1910 verkocht Marie het huis met de tuin, schuur en stal door aan Sef Bonné (1881-1969). Sef was een zoon van Willem Bonné en Dina Demarteau, dagloners aan Reutjes veestraat. Op 16-jarige leeftijd ging de jongen in Brunsrath werken. (Omschrijving bij de militie-keuring: 1.56m., ovaal gezicht, hoog voorhoofd, bruine ogen en blond haar.)


Café Biej Sefke (Uit foto-album van Jack Hoks)

Terug thuis trouwde hij op meidag 1905 met zijn achternicht Marie van der Vorst (1880-1963). Zijn vrouw was geboren op de Roskammerhei. Daar hebben zij aanvankelijk ook gewoond, totdat Sef het huis in het Reutje kocht. “Ook dit echtpaar heeft in de eerste jaren van zijn huwelijk een tijd gekend van lang en hard werken. Met vele dorps- en streekgenoten toog Sefke te voet naar Duitsland, waar werk in overvloed was in de steenfabrieken, weverijen, bouwbedrijven enz. (-) Ook heeft Sefke Bonné in de Ardennen gewerkt, waar met bomen kappen flink verdiend werd.(Vrij naar: M.&R.-bode dd. 3-5-1955.)

Het gezin telde toen vier kinderen. Nu ging hij wonen in het geboortehuis van zijn vader. Nog zes kinderen zouden volgen om het tiental vol te maken. Het echtpaar heeft ook nog een huis met werkplaats in het dorp gehad. Ander land had hij niet. Wel had Sef nog enkele akkers gepacht; bij elkaar 96 are groot. In de stal stond een koe met haar kalf. Volgens de telling uit 1910 scharrelden slechts vier kippen over het erf.

In 1912 werd de voorkamer als café ingericht. Daarin werden vijf tafels met stoelen neergezet en verder was er nog plaats voor een kleine tap en een hoge kachel. Het Reutje telde in die jaren wel meer herbergen. “Het bier kwam vers getapt in een kan uit de kelder en werd geserveerd in glazen met dikke voetjes en grote halve liters met sluitdeksel.” Het café had toen nog een lemen vloer. Eerst bij de verbouwing in 1970 werd een planken vloer aangelegd. (Bron: Roerecho, dd. 16-2-1992.) Het café was tevens repetitielokaal van fanfare St. Wiro, waarvan Bonné jarenlang bestuurslid is geweest.


Marie vd Vorst en Sefke Bonné
(Foto-album Jack Hoks)

Het gouden paar Bonné-van der Vorst
(Uit foto-album van mevr. To Heuts-Meeuwissen, Reutje)
Voor de foto-reportage van de Gouden Bruiloft: klik hier.

In 1949 ging het huis met de akker over op zijn zoon Harrie (1915-1989), terwijl de oude man zelf het vruchtgebruik behield. Harrie Bonné was getrouwd met Tiel Ridderbeeks (1922-1986). Het echtpaar kreeg twee kinderen. De vrouw dreef het café, terwijl haar man als mon-teur de kost verdiende. Daarnaast werkte hij nog op het land. In 1950 werd de boerderij tot twee woningen omgebouwd. Kort daarop werd het huis aan de St.-Petrusstraat opnieuw als café ingericht. (Althans volgens de kadastrale leggers.) Daar vierden zijn ouders in 1955 hun gouden huwelijksfeest. In 1970 werd het cafégedeelte flink uitgebreid.