.................................................................Aan Brentjen

Nadat zijn huis elders in het Reutje was afgebrand, bouwde Litgen van Helden omstreeks 1695 aan het Brentje een nieuw huis. De grond, 4 morgen groot, had hij kort daarvoor van de pastoor gekocht. Ruim anderhalve eeuw bleven huis en hof in familiebezit. Kort na 1800 woonden hier de broers en zussen al dan niet getrouwd bij elkaar. Verderop aan de Linssensteeg (nu: Veldstraat) werd een nieuw huis gebouwd. Uiteindelijk gingen alle familie-bezitting in het Reutje over op de enige erfgenamen: Hendrik van Helden, die toen in Waldfeucht woonde, en zijn zus Mina, getrouwd met Pieter Coenen te Putbroek. In 1895 werd alles doorverkocht. Het ouderlijke huis aan de straat was al in 1846 verkocht en na afbraak kwam de grond toe aan de eigenaars van Linssen-hof. Het huis aan de veldstraat werd ca. 1920 verbouwd tot woonhuis annex winkel.



































































































































































































































































































































































































































































Dhr. Cor Peeters, laatste uitbater van de IFA-winkel, en de dames Annie Wolters (m.) en Mariet Verkooyen als klant.
(Foto Wim Lowis, Heel.)

 

 

 

 

 






 


(FotoiHariSenssen,iPosterholt.)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 



Laatst bijgewerkt: 06-03-2012 © Jan Ruiten

Nadat zijn huis elders in het Reutje was afgebrand, bouwde Litgen van Helden omstreeks 1695 aan het Brentje een nieuw huis. De grond, 4 morgen groot, had hij kort daarvoor van de pastoor gekocht. Ruim anderhalve eeuw bleven huis en hof in familiebezit. Kort na 1800 woonden hier de broers en zussen al dan niet getrouwd bij elkaar. Verderop aan de Linssensteeg (nu: Veldstraat) werd een nieuw huis gebouwd. Uiteindelijk gingen alle familiebezitting in het Reutje over op de enige erfgenamen: Hendrik van Helden, die toen in Waldfeucht woonde, en zijn zus Mina, getrouwd met Pieter Coenen te Putbroek. In 1895 werd alles doorverkocht. Het ouderlijke huis aan de straat was al in 1846 verkocht en na afbraak kwam de grond toe aan de eigenaars van Linssenhof. Het huis aan de veldstraat werd kort voor 1920 verbouwd tot woonhuis annex winkel.

In de huizenschat van 1679 komt op deze plek nog geen woonstee voor. Lindert van Helden bouwde hier eerst jaren later zijn huis met koestal. Hij was in oktober 1682 getrouwd met Neul van den Borgh. Terugrekenend, zou Leendert dan omstreeks 1655 geboren zijn. De meerderjarigheid was toen gesteld op 26 jaar. Tijd om zelf een gezin te stichten. Op jongere leeftijd trouwen was eerder uitzondering dan regel. Anders was het wanneer iemand beide ouders had verloren en het huishouden moest worden voortgezet. Maar Leendert zal wel ouder geweest zijn.

Zondermeer zouden we kunnen stellen, dat hij de zoon was van Linnardt van Helden en Gertghen van der Loevhen, akkerlieden in het Reutje. Het echtpaar liet in februari 1641 hun zoontje Leonard dopen. Dat zou dan betekenen, dat Leendert de veertig al gepasseerd was, toen hij met Neul trouwde. Uit hun huwelijk werden de volgende kinderen geboren: Marie (1683-1745), Mechteld (*1688), Hendrick (1689-1754) en Goossen (*1692).

Uitgaande van deze namenlijst zou Leendert net zo goed een zoon geweest kunnen zijn van Heyn van Helden, voorheen akkerman in het Reutje. Heyn was in tweede huwelijk getrouwd met Marie. Maar van dit echtpaar is geen zoon met de naam Linnerd bekend. Het blijft dus gissen.

Nadat hij enkele jaren in Posterholt had geboerd, keerde Leendert tegen 1690 terug in het Reutje. Hij is toen (als huurder) aan het begin van de Aerwinkelsweg gaan wonen. Waarschijnlijk was dat in het huis van de kinderen Maessen, dat leeg was komen te staan.

Enkele jaren later sloeg echter het noodlot toe. In de gemeenterekening van 1694 komt de volgende post voor: “…versoeckt Lietien van Helden vuyt consideratie dat hem voorleden somer alles is verbrandt, dat sijnen schat ter liefde Godts alleen voor dese reyse magh worden quytgeslaegen.” Zijn hele hebben en houden was in vlammen opgegaan. Daarom verzocht hij, voor deze ene keer van zijn belastingplicht vrijgesteld te worden. Lietgen moest immers helemaal opnieuw beginnen. De kwijtschelding, waarop hij gehoopt had, bedroeg zo’n 14 gulden. De gemeente kwam hem maar deels tegemoet.

Linnert bouwde toen een nieuw huis aan het Brentjen. Daar lag een akker van 4 morgen groot, recht tegenover de pachtboerderij van mevrouw deMonceau. De herkomst van de grond is terug te vinden in een lijst van pastoriegoederen, jaren later opgemaakt om een overzicht te krijgen wat de zielenherder zoal toekwam. Litgen van Helden had de akker kort voordien van de pastoor verworven. De dagloner hoefde niet in klinkende munt te betalen, maar de grond werd belast met een jaarlijkse erfpacht van een half malder haver. In het memoriestuk staat ook vermeld, dat Litgen toen “een huys op dit stuck lants heeft gebouwt”. Dat was dus meteen na het ongeluk van brand.

Het gezin van Helden woonde sindsdien in het nieuw opgetrokken huis tegenover Daswijlerhof. In de stal stond een koe. ‘s Morgens voegde het beest zich bij de kudde op weg naar het Putbroek en kon Linnerd aan het werk op het land. Veel meer dan de akker achter het huis is dat overigens niet geweest. Naderhand is daar ook geen ander land bijgekomen.

Neulke was geen vrouw die met zich liet spotten. Toen ze een keer ruzie had gekregen met Marie Delissen sloeg ze haar zodanig tegen de grond, dat de vrouw van Schrijnewerkers als gevolg van de kwetsuren nog zes weken in bed moest blijven.

Het was midden oktober 1712 toen de pachter van dhr. Joris tot zijn schrik ontdekte, dat een deel van zijn veldvruch-ten verdwenen waren. Al snel kwam hij de daders op het spoor. Wyncke Puts en Hendrick van Helden werden meteen opgepakt en voorgeleid. Zij hadden die ochtend twee karren met rogge opgeladen en weggevoerd. Dat was natuurlijk ongehoord. Boer Hinsen was razend. Beide arrestanten waren zich echter van geen kwaad bewust. Op de rechtszitting bleek dat de pachter te zeer in paniek had gereageerd. De twee mannen hadden immers gehandeld in opdracht van vrouw Joris. De verpachterse was namelijk op de hoogte van ‘t aankomen der trouppen en had de veldvruchten in veiligheid laten brengen. We zitten dan midden in oorlogstijd en het was in die jaren een komen en gaan van vreemde legers.

Leendert stierf in juli 1714. De weduwe van Helden kreeg nu wel vrijstelling van de schat, zoals wel meer behoeftigen. Na het overlijden van haar man, kon zij maar moeilijk in haar levensonderhoud voorzien. Tot haar overlijden in december 1721 heeft de vrouw hier alleen gewoond. In de stal stond een koe, maar de akkerwinning zal Neulke wel aan haar kinderen hebben overgelaten. Of zou de weduwe het land achter het huis op haar oude dag dan toch nog zelf bewerkt hebben?

Marie van Helden (1683-1745) trouwde in augustus 1716 met Merten Timmermans. Haar man kwam niet uit de gemeente, maar moet van elders geboortig zijn. Haar broer Hendrick (1689-1754) was in juni 1714 getrouwd met Maria Leijendeckers (1693-1749), dochter van Jacob Leijendeckers en Joanna Hums, akkerlieden te Montfort. Beide gezinnen betrokken toen een huis verderop in de straat. Althans volgens de schatlijsten uit die jaren.

Merten Timmermans (ca.1690-1766) is daar ook met vrouw en kinderen blijven wonen. Waarschijnlijk als huurder. In de stal stonden drie koeien. We schrijven 1734 en het veebestand van de keuters had zich meer dan verdubbeld, vergeleken met een kwart eeuw daarvoor. Het echtpaar Timmermans kreeg vijf kinderen. Alleen de dochters Marie en Catrien zouden van hun ouders erven. Anderhalf jaar na het overlijden van zijn vrouw hertrouwde Merten in juli 1747 met Liesbeth Janssen.

Marie Timmermans (1717-1772) trouwde naderhand met Matthijs Patty of Bottee. Het gezin woonde aan het begin van de Aerwinkelsweg. Daar had Thijs zijn schoenmakerswerkplaats. Catrien Timmermans (1729-1796) trouwde met de pachter van Daswijlerhof, Jan Paulissen. Omstreeks 1685 kocht zij als weduwe een huis in het Reutje voor zich en haar twee inwonende kinderen. Huis en tuin zouden vervolgens overgaan op zoon Jan.

Tussen 1717 en 1723 moet Hendrick van Helden elders geboerd hebben. Het doopregister geeft evenals genoemde schatlijsten een leemte van ruim vijf jaar. Na het overlijden van zijn moeder keerde Hendrick terug naar het huis aan het Brentjen. Deze veldnaam komt al in 1730 voor. Zo genoemd, omdat daar de laatste resten van woeste grond waren afgebrand?

Ook bij hem telde men drie koeien in de stal. Hendrick heeft dus nog enkele morgen land in pacht genomen. De grond achter het huis was namelijk deels aan zijn zwager toegevallen. En waar zou hij anders blijven met het mestoverschot? Bij de erfdeling kreeg Hendrick meer dan de helft der goederen. Niet alleen de boerderij ging op hem over, maar ook tweederde deel van de akker achter het huis.

Graad van Helden
Het echtpaar van Helden kreeg zes kinderen. Een half jaar na het overlijden van zijn vader, trouwde Jacob van Helden in oktober 1754 met Aldegonda Beytels, jongedochter uit het Reutje. (1723-1779). Waarschijnlijk lag het toen nog in de bedoeling, dat hij als oudste zoon het ouderlijke huis zou overnemen. Maar na het overlijden van zijn oom Merten Timmermans, verhuisde Jacob met vrouw en kinderen naar diens woning aan het eind van de straat. Huis en hof aan het Brentjen werden door zijn jongere broer overgenomen. Het resterende land werd door beiden opgedeeld.

Graad van Helden (1731-1799) trouwde in september 1758 te Maasbracht met Catharina Baeten (1735-1780), dochter van Peter Baeten en Gertrudis Canters. Voor zijn huwelijk heeft hij -volgens de pastoor- in Thorn gewoond. Kort daarop keerde Gerard met vrouw en zoontje Hendrick terug naar het Reutje.

Volgens het bunderboek van 1717 had de weduwe van Helden achter haar huis nog ruim 3 morgen land. Gerard en Jacob kregen hiervan elk 1/3 deel. Schoenlapper Botty en zijn zwager Jan Paulissen deelden de rest. Naderhand zal de verdeling van het land nog ingewikkelder worden.

Voor Gradus was er dus niet veel land overgebleven. Daarom kocht hij kort na zijn huwelijk voor 20 pattacons een morgen akkerland en een stuk broek van de weduwe Brentjens uit Montfort. Vervolgens kwam daar nog een morgen akkerland bij van de erven Beulen voor 25 pattacons en een kop “speurgesaet” (=spurrie). Naderhand kocht hij in 1789 nog eens 3 vierdel land uit het pachtland van wijlen pastoor Basel voor 24 pattacons.
In 1768 heeft Gereth van Helden de erfrente op het huis afgekocht met 5 Franse kronen en een schelling. Gradus begon met een koe. Daar kwam een kalf bij en tien jaar later stonden al drie koebeesten op stal. Dat is niet altijd zo gebleven. In 1780 werd hij weer voor een koe aange-slagen. Kort daarvoor had zijn zus Isabel afstand gedaan van haar erfdeel, te weten de koestal met een morgen land. En dat voor een bedrag van 12 dukaten en een vaars. De vrouw was in 1763 getrouwd met Johan Glaesmaeckers en woonde sindsdien met haar man in Brachterbeek.

Catharina Baeten (of Bouten) stierf in juli 1780. De meeste kinderen waren kort na de geboorte gestorven en haar zoons Hendrick en Jan waren ondertussen bij anderen in dienst gegaan. Zoveel werk was er thuis ook niet te doen. Spoedig daarop kwam de oudste terug met zijn vrouw. Hendrick bleef sindsdien bij zijn vader inwonen en hielp mee met de akkerwinning. Ruim 6 morgen land had-den zij onder de ploeg.

De laatste schatlijst werd in 1795 opgenomen. Dan zijn de Fransen in aantocht en nemen al spoedig het bestuur over. Volgens de belastinglijst van 1797 had de akkerman 4½ morgen land op zijn naam staan, verdeeld over liefst acht percelen. De meeste akkertjes lagen dan toch weer dicht bij huis. Gradus stierf in april 1799.

Hendrik van Helden
Het huis aan Brentjen ging met de akkers over op zijn oudste zoon. Hendrik van Helden (1759-1810) was als knecht in Merum gaan werken. Daar leerde hij Maria Soutmans (1753-1814) kennen. De vrouw was afkomstig van Heel als dochter van Arnold Soetmans en Johanna Puts. Marie heeft haar vader niet meer gekend. Arnoldt stierf enkele maanden na de geboorte van zijn jongste dochter.

Hendrik was nog vrij jong, toen het stel in oktober 1780 te Herten trouwde, maar de eerste was al op komst. Het jonge paar verhuisde meteen naar het Berger Reutje. Hendriks moeder was kort voordien gestorven.

Zijn jongere broer Jan (1772-1822) zou naderhand naar Maasbracht vertrekken. Waarschijnlijk kon hij daar het erfdeel van zijn moeder overnemen. Jan van Helden trouwde in april 1804 met Maria Halfkan. (Enkele generaties terug woonden haar voorouders eveneens in het Reutje, maar dat zal de vrouw wel niet meer geweten hebben.) Maar reeds drie jaar later stierf de vrouw in maart 1807 in het kraambed, kort na de geboorte van haar dochtertje. Binnen een maand stierven ook haar twee kinderen.

Jan van Helden hertrouwde daarop in mei 1808 met de weduwe Anna Catharina van Lierop. Beiden werkten in Maasbracht als dagloners. Hun bezittingen moeten gering zijn geweest.

Bij elkaar had Hendrik in het Reutje zo’n zes morgen land ingezaaid met rogge. Een deel daarvan had hij echter gepacht. Voor de ploeg spande hij waarschijnlijk die ene koe, die hij op stal had staan. De boerderij behoorde tot de kleine boerenwoningen, die voor niet meer dan een deur en venster werden aangeslagen. (De heel kleine raampjes werden niet meegeteld.) De meeste huizen waren toen nog opgetrokken uit lemen wanden en met een strooien dak bedekt.

Na het overlijden van beide echtelieden deelden de kinderen van Helden gezamenlijk het huishouden. Alleen dochter Marie was toen al getrouwd. Naderhand kwam hun neefje Jan Hendrik vanuit Maasbracht naar het Reutje. Hij woonde met zijn vrouw verderop aan het begin van de straat.

Rond 1800 woonde op de hoek van Linssensteeg en Reutjes veestraat het gezin van Hendrik van Helden. De boerderij was over meer dan honderd jaar overgegaan van vader op zoon. Het was zeker geen groot huis, dat Hendrik van zijn vader had overgenomen. De boerderijtjes van de keuters werden afgedaan als kleine boerenwoningen. Merendeels waren dat nog lemen huisjes met strodak, aangeslagen voor slechts een deur en venster; al werden “les plus petites fenetres” niet meegerekend. Achter het huis met de moestuin lag voorheen nog een perceel van ruim drie morgen groot. Nu was dat opgedeeld in meerdere kleine percelen. Daar was hem nog maar weinig van gebleven. Bij elkaar had Hendrik zo’n zes morgen land ingezaaid met rogge. Een deel daarvan had hij echter gepacht.

Uit zijn huwelijk met Marie waren hem vijf kinderen gebleven: Marie, Gerard, Anna, Theodoor en Pieter van Helden. In 1821 lieten zij de boerderij afbreken (demolir) en op dezelfde plek nieuw opbouwen. In het huis met schuur, stal en moeshof woonden voorlopig zoon Gerard en zijn twee zussen met hun man, de echtparen Brentjens en Eykelenberg. Huis en hof stonden toen nog op naam van de familie. Het akkerland was toen wel onderling verdeeld, maar diende toch voor het gemeenschappelijke huishouden.

Marie van Helden (1783-1839) was in september 1810 getrouwd met Willem Brentjens (1787-1862). Hun zoontje Hendrik werd in maart 1816 al kort na de geboorte begraven. Andere kinderen uit dit huwelijk zijn niet bekend. In 1821 stonden huis en hof, samen 8.40 are groot, op naam van Brentjens, toen nog soldaat. Willem had verder nog wat land aangekocht, waaronder een perceel achter de boerderij. Daar bouwde hij in 1835 aan Linssensteeg een nieuw huis, dat hij deelde met het gezin van zijn zwager Pieter van Helden.

Bij haar overlijden liet Marie naast haar “minbeduidende kleederen” de helft van “een kleinen geringen inboedel” na. Bij elkaar geschat op 30 franks. Verder nog een akker van ruim 15 are, deel van een groter stuk, ter waarde van 50 franks. Daar het echtpaar Brentjens kinderloos was gebleven, zouden de bezittingen overgaan op haar naaste familie. Maar de vrouw had eind 1836 een testament gemaakt ten gunste van haar echtgenoot. Willem zou voor haar hetzelfde gedaan hebben.

In december 1839 verkocht Brentjens een deel van zijn bezittingen aan Frans Jozef Abels, meesterbakker in de stad. Die had al meer grond in het Reutje verworven, puur uit geldbelegging. Ik neem aan, dat de familie van Helden het verkochte land wel in pacht hield. Brentjens verkocht aan de broodbakker het boerderijtje met nog vier akkers, samen zo’n 85 are groot. Daarnaast behield hij nog ander land voor zich. De koop werd gesloten voor 1100 franks, met recht van terugkoop binnen vijf jaar.

Willem hertrouwde en in september 1841 kocht hij voor 80 gulden de “halve” huisplaats terug, bestaande uit een klein huisje met stal, samen 1 are. (Omgerekend bedroeg de koopprijs zo’n 160 Belgische franks.) Het ander deel bleef op naam van Abels. Twee jaar later verhuisde Brentjens naar Posterholt.

Militairen
Nadat de Fransen uit het land waren vertrokken, nam Willem Brentjens in 1815 dienst in het leger voor de duur van anderhalf jaar. Dat deed hij als plaatsvervanger van de zoon van pachter Cox in Leeuwen tegen betaling van 775 (Franse) francs. Hiervan kreeg hij 200 francs ineens. Het overige moest gezien worden als een lening, waarvan zijn vrouw de rente ontving. Daarnaast genoot Marie gedurende vijf jaar een graanrente van 3 vat koren en 1 vat tarwe. Mocht Willem zijn diensttijd niet overleven, dan kreeg de weduwe het restbedrag alsnog uitgekeerd. Brentjens vertrok naar Belgenland, waar eveneens de Nederlandse vlag wapperde. Naderhand heeft hij bijgetekend, want nog in 1821 diende hij als militair.

Weer heelhuids terug kreeg Willem Brentjens de post van veldschut. Daarnaast werkte hij thuis op zijn akkers. In de late zomer van 1825 kreeg de veldwachter het aan de stok met enkele herders uit Montfort, die hun schapen op de Bergerheide lieten grazen. Daarbij hitsten zij hun honden op tegen de gezagsdrager en mishandelden hem deerlijk. Zij scheurden hem de kleren van het lijf en sloegen Willem met hun scheppen, onder andere op de arm waar hij het ambtsteken van veldwachter droeg.

Jan Paulissen uit het Reutje was voordien zeven jaar als militair in Franse dienst geweest tot 1814. Daarna hield hij toezicht in de domeinbossen, voormalige kloostergoederen. In 1831 werd hij door Brentjens als boswachter opgevolgd. Vier jaar later vroeg deze, middels een schrijven van de schoolmeester, zijn ontslag aan als veldwachter.

“Daar ik reeds alzoo lang den post van veldwachter in deze gemeente heb bekleed, en nu door mijne zwakheden mij dezen post van veldwachter zeer moeyelijk en lastig komt te vallen, zoo neem ik de vrijheid aan het gemeentebestuur voor te dragen mij van dezen post te zullen ontslaan. Derhalve verzoek ik dan nog hierbij, van mij den post van gemeentebode te zullen laten bijbehouden, mits dat gij mij daarvoor betaald twee en twintig francs ‘s jaarlijks.”

Wel behield hij nog de functie van boswachter. In 1839 werd daarover nog bij de burgemeester geïnformeerd, omdat men bij de overheid sinds lang niets meer van Brentjens had vernomen. Die moet daarop een gunstig bericht hebben verstuurd, want voorlopig bleef Willem nog in dienst.

Anna van Helden stierf eind 1846. Zij was in augustus 1826 getrouwd met Frans Eyckelenberg (1791-1858), geboortig van Maasniel. Toen hij hier kwam wonen, was hij al gepensioneerd militair. Het echtpaar bleef kinderloos. De vrouw was voor haar overlijden al langere tijd ziek. Gerard, die bij haar inwoonde, heeft al die tijd trouw op zijn zus gepast.

Eind juni werden de familiebezittingen verkocht. De boerderij met de schaapswei brachten fl.340 op. Dat werd verdeeld onder de vier erfgenamen. Frans was daarvan uitgesloten, omdat beide echtelieden in 1827 per testament elkaar alleen het vruchtgebruik hadden toebedeeld. Maar de veiling van de meubels leverde toch nog ruim 135 gulden op. En daar kon hij het mee doen, want verder had Frans hier geen goederen van z’n eigen. In september 1846 stierf ook Gerard van Helden, zodat het huis vrij kwam voor de nieuwe eigenaar.

Een week na het overlijden van zijn zus stierf ook Theo van Helden (1796-1846). De gepensioneerde onderofficier(!) woonde Achter de Luifel in de stad. Ook zijn huwelijk was kinderloos gebleven. Nog net op tijd kon het testament opgemaakt worden ten gunste van zijn vrouw Wilhelmina Mulders. Zij ontving derhalve zijn aandeel in de verkoop van huis en hof.

Nadat de erven van Helden de boerderij in 1846 hadden verkocht, veranderde het huis nog enkele keren van eigenaar en werd uiteindelijk gesloopt. Sinds 1877 werd de grond als tuin gebruikt door de familie Zeegers op Linssenhof. Nu staan daar alweer meerdere huizen op.

Aan Linssensteeg
Nadat de streek in 1838 weer was teruggevallen aan het Koninkrijk der Nederland, braken voor de familie van Helden -los daarvan- enkele roerige jaren aan. In korte tijd gebeurde er zoveel. Ook in het gezin van Pieter van Helden (1799-1838). Hij was in januari 1834 getrouwd met Anna Maria Cremers uit Echt. Het echtpaar kreeg twee kinderen: Mina en Hendrik. Zij deelden het huis aan Linssensteeg met het echtpaar Brentjens.

Zo staat het ook aangegeven in de lijst van 1836. In de stal stonden twee koeien en een kalf. Twee jaar later stierf Pieter in mei 1838. Hij liet vrouw en kinderen enkele akkers na, bij elkaar ruim 50 are groot, evenals de tuin naast het huis. De boerderij werd in twee huishoudens opgedeeld. De weduwe bleef met de kinderen aanvankelijk wonen in het huis, dat aan bakker Abels was verkocht.

Anna Maria Cremers hertrouwde in februari 1840 met Martijn IJsbruggers (1813-1855). Van de ouderlijke goederen, die hij in het Reutje had geërfd, behoorde een akker tegenover Linssenhof. Daar bouwde het echtpaar een nieuw huis om te gaan wonen. De vrouw stierf echter eind 1842. Het “nieuw getimmerd huis” werd verkocht aan Pieter Wolters, pachter op Munnichsbosch. Die was toen bezig zijn grondbezit in het Reutje uit te breiden. Of zij er toen al waren ingetrokken, is niet duidelijk. Martijn hertrouwde in november 1843 met Maria Verhoudy uit Zeeland.

We krijgen de indruk, dat Willem Brentjens het iedereen naar z’n zin wilde maken. Hij had voor Francis Eykelenberg op eigen kosten een huis laten bouwen. Die ging er met zijn tweede vrouw wonen. In 1853 verkocht Willem het huis aan zijn zwager (in ruil voor levensonderhoud?) en trok bij hem in. Toen haar stiefvader in maart 1855 stierf, werkte Mina van Helden (1834-1900) reeds enkele jaren als meid op Linssenhof. Haar broer was naar elders vertrokken. Begin 1856 verkocht haar oom zijn “huisje met tuintje in het Reutje”, 1.95 are klein, voor 60 gulden aan de voogd van de twee jongelui. Kort daarop trouwde het meisje in april 1856 met Peter H. Coenen (1833-1894). Hij was een zoon van Peter Coenen en Maria van Cruchten. Zijn ouderlijk huis stond aan de dorpsput in ‘Berg.

Mina en Hendrik hadden niet alleen het akkerland van hun vader geërfd, maar ook uit de nalatenschap van hun oom en tantes was hen het nodige toegevallen. Alles bij elkaar ruim 177 are. De helft van de grond had Marie Beytels in gebruik gekregen tot haar overlijden. In juli 1865 beleenden de twee zwagers, Hendrik en Peter, de akkers met 150 gulden bij de weduwe Welsch, boekdrukster te Roermond. Hendrik van Helden boerde toen alweer geruime tijd in Waldfeucht.

In maart 1872 verhuisde het gezin Coenen naar Putbroek. Hier vond hij werk als opzichter in het Echterbos. Nog lange tijd werden de goederen in het Reutje aangehouden. In februari 1880 werden enkele akkers voor 120 gulden verkocht aan Jan Smeets.

Het huis aan Linssensteeg werd aanvankelijk verhuurd aan de weduwe Hoeks met haar kinderen. Haar man was zojuist gestorven en de familie Geradts had voor haar woning aan de Aerwinkelsweg een nieuwe huurder gevonden. In 1887 bouwde de weduwe verderop in het Reutje een boerderij om er te gaan wonen. Het huisje aan Linssensteeg bleef leeg staan en vervolgens als onbewoonbaar afgebroken.

In 1895 ging de weduwe Coenen uit Putbroek over tot de verkoop van haar bezittingen in het Reutje. (Zie de advertentie uit de krant.) Dat was vooreerst de bouwplaats met erf (7.10 are) en nog vijf stukken akkerland, tesamen nog eens 117 are groot. De grond werd in oktober geveild en ging in delen op anderen over. De huisplaats werd verkocht aan Hendrik Geerlings uit het Reutje.


Peter Rijcks aan de Veldstraat
Het straatje dat van Linssenhof naar de akkers op het Roskammerveld loopt werd rond 1800 ook wel Linssensteeg genoemd. Nu is de benaming Veldstraat.

Een tijdlang woonde daar het gezin Rijcks. Peter Rijcks (1825-1895) was geboortig van Heythuysen. Hij trouwde in september 1855 met Gertrudis van der Kitzen (1825-1912). Zijn vrouw was een dochter van Peter van der Kitzen en Catharina Hommen, dagloners in het dorp ‘Berg. Na het overlijden van haar man was Catharina hertrouwd met Theodoor Stoks. Zodoende kwam zij met haar dochter in het Reutje wonen.

Kort na hun huwelijk kocht het echtpaar Rijcks het halve huis aan Linssensteeg van de erven van broodbakker Abels uit Roermond. Hier werden hun zoons Peter en Gerard geboren. Na het overlijden van Stoks kwam Catharina bij hen inwonen.

De twee huizen aan Linssensteeg, die aaneen gebouwd waren, werden noodgedwongen gelijktijdig verbouwd. Daarvoor werd toen een deel van de tuin bij de woning getrokken. Nu was er meer plaats in huis. De ene helft van de huisplaats werd gemeten op 7.10 are en de andere helft op 5.20 are. De boerderij werd uiteindelijk in 1891 toch in zijn geheel afgebroken en nieuw opgebouwd. In augustus van dat jaar nam Peter Rijks nog een lening op van 150 gulden met als onderpand zijn huis en tuin, 5.20 are groot.

Na zijn overlijden besloten de weduwe Rijcks en haar zoons de woning te verkopen. Dat gebeurde in oktober 1895 in de herberg van Dohmen. Op de veiling ging het boerenhuis voor 750 gulden over op het echtpaar Geerlings. Tevens werd die dag een bescheiden inventaris van de hand gedaan. De lijst noemt weliswaar niet al het meubilair, maar veel meer zal er in dat kleine huisje ook weer niet gestaan hebben. De veiling bracht toch nog 244 gulden op. Dat komt vooral door de grote bedragen die betaald werden voor de kar (f.45), de koe (f.145) en het kalf (f.21). Het varken bleef, net als enkele andere spullen, on-verkocht.

Familie Geerlings
Hendrik Geerlings (1837-1909), dagloner in het Reutje, verwierf de boerderij in zijn geheel. Immers een week later kocht hij ook de huisplaats van de erven Coenen. Voor dat kleine stukje grond moest hij dan wel 145 gulden neertellen. Hendrik was in april 1864 getrouwd met Odilia Tits (1835-1910). Het echtpaar kreeg vijf kinderen.

Aanvankelijk heeft het gezin aan de Aerwinkelsweg gewoond. Hendrik had daar de halve boerenwoning van de erfgenamen Linssen gekocht. Het was nogal behelpen. Het huisje, zonder ‘t erf, werd gemeten op een halve are. De schuur met de koestal was nog kleiner. Huis en hof heeft hij daarna verkocht.

De boerderij aan Linssensteeg was dus een hele verbetering voor hem. Huis, schuur, stal en erf werden met de tuin gemeten op 12.30 are. Verder had hij nog 68 are akker- en weiland. Drie percelen had hij in 1891 aangekocht van de erven Wolters. Verder had hij in die tijd ook nog twee akkertjes (35.55 are) aan het Reutje gepacht van het plaatselijke armenbestuur. In maart 1897 werden huis, tuin en de akker ernaast met 500 gulden beleend.

De een na de ander verlieten de kinderen Geerlings het Reutje om elders een bestaan op te bouwen. Jacob ging bij de spoorwegen werken. We komen hem naderhand in Dordrecht tegen. Zijn broer Wiro ging in Roggel boeren, nadat hij in Duisland als knecht had gewerkt. Catharina Geerlings ging met haar man Andries Linssen in Birgelen wonen. Christien trouwde met Mathis Rademakers en woonde sindsdien in Maasbree. Alleen Anna Geerlings (1878-1920), de jongste van het stel bleef thuis bij haar ouders.

Naast het weinige land van zijn eigen, had Hendrik Geerlings ook nog land gepacht. Alles bij elkaar zo’n twee hectare, merendeels bezaaid met rogge en het overige met haver en klaver. Kort voor het overlijden van zijn schoonouders had Jacob Smeets de boerderij met toebehoren overgenomen.

In juli 1910 werden de inboedel en de veldvruchten geveild door notaris Strens. Van de twee koeien had er een voor het eerst gekalfd, terwijl de ander “voldragen” was. Bij elkaar brachten de beesten f.326 op. De huismeubels werden geveild voor f.30 en het akkergereedschap bracht het dubbele op. Uit de advertentie en de veilinglijst kunnen we ons een beeld scheppen van het boerenbedrijf. Hendrik had geen paard, maar hij spande een koe voor kar en ploeg. En voor minder zware vrachten had hij een hondenkar.

Coöperatie
Jacob Smeets (1875-1965) was in april 1908 getrouwd met Anna Geerlings uit het Reutje. Zij hadden 90 are akkerland onder de ploeg. Daarvan was de helft gepacht. In de stal stonden twee koeien en een kalf, terwijl op het erf 7 kippen rondliepen. Dat komt dus overeen met de advertentie (linksboven). De boedelveiling werd aan huis gehouden. Daarna werd het land bij opbod verkocht in de herberg van Dohmen, verderop in het Reutje. Die dag verkocht Jacob zijn ouderlijk huis aan de Aerwinkelsweg. De boerderij ging voor 410 gulden over op Jan Hoks.

In 1916 bouwde het echtpaar Smeets aan de veldstraat een winkel en verkochten die al snel weer door aan de Coöperatieve Verbruikersvereniging “Ons Belang”. Anna Geerlings bleef wel achter de toonbank staan.

Uit dit huwelijk werden acht kinderen geboren. De een na de ander gingen de jongens direct nadat ze van school waren op 13-jarige leeftijd in de buurt werken.

Anna stierf in december 1920. Huis, tuin en akkerland (bij elkaar 82.95 are groot) en de overige goederen werden berekend op een totaal van f.2810. Haar man, Jacob “van Wierkes” hertrouwde in januari 1922 met Christina Schreurs (1888-1971) uit Viersen. Uit dit tweede huwelijk werden nog vier kinderen geboren. Na het overlijden van zijn eerste vrouw had Jacob huis en hof overgenomen. Verder had hij nog vier akkers, samen 115 are groot en 75 are dennenbos.

Zoon Peter (1925-1946) sneuvelde in de Oost, waar de Indiëganger als soldaat gelegerd was. Huis, schuur, erf en tuin gingen in 1951 over op zijn broer Herman Smeets, magazijnbediende. De huisplaats werd uitgebreid tot 18.80 are. In 1958 verkocht Herman de boerderij en verhuisde hij naar de St.-Otgerusstraat. De winkel aan de Veldstraat werd in 1961 verbouwd tot woonhuis met magazijn.

Kiekjes uit het foto-album van het gezin Smeets-Schreurs zijn te vinden op de volgende pagina.


Het winkeltje van "Ons Belang" in de Veldstraat na de sluiting.
(Foto: Wim Lowis, Heel, oud-inwoner Reutje.)