Steenhuis - Lerop

Laatst gewijzigd: 12-02-2015



















In september 1573 deden de minderjarige kinderen van Gerardt Kuerenswert z. afstand van hun aandeel in de goederen te Lerop voor 100 daalders ten gunste van Christoffer van Dulcken. Zodoende kwam er een einde aan de vete omtrent het zgn. Koerenweitz goed, oftewel het Steenhuis te Lerop. De boerderij was toen nog gelegen tegenover de huidige huisplaats in de bocht van de weg. Twee eeuwen later was de Roer zo dichtbij gekomen, dat herbouw elders dringend noodzakelijk was. Ook op andere plaatsen heeft de rivier het ondanks het jaarlijkse batten van de mens gewonnen.

Uit een overdracht eind 1575 blijkt, dat Koerenweitz goed was belast met een rente van 21 daalders jaarlijks. In december dat jaar beloofde Johan van Buell, burger te Roermond, dat hij in Lerop de overdracht zou doen van zijn aandeel in de rente, aan (zijn oom en tante) Jacob van Ercklentz en vrouw Else Stoffers. Deze rente stond ten laste van Stoffer van Dulckens goed. Het geld was waarschijnlijk afkomstig van Pauwel Stoffers en vrouw Liesbeth, de ouders van Else, en grootouders van Johan. (GAR archief Hoofdgerecht Roermond inv.nr. 311, fol. 285.6.)

Christoffer van Dulcken was getrouwd met Anna Meuters. Zij waren op hun beurt de ouders van Mattheus, Catharina en Margaretha. In juli 1604 verkochten de eerste twee hun aandeel in het ouderlijke huis in de Neerstraat aan hun zus Margriet, in tweede huwelijk getrouwd met Goerd van Beeck, en aan hun beider erfgenamen van huenluden geschapen. (GAR archief Hoofdgerecht Roermond inv.nr. 312, fol. 164.4.) Tien jaar later liet het echtpaar Beeck vanuit Heinsberg hun huis in de Neerstraat verkopen.

Margaretha van Dulcken was in eerste huwelijk getrouwd met Goddert van Wessem (+ winter 1581/82). Uit dit huwelijk was een zoon geboren, eveneens Godfried genoemd. Het kind erfde de hof te Ool. (GAR archief Hoofdgerecht Roermond inv.nr. 311, fol. 351.2.)

In juli 1613 gingen schepen Mattheus van Dulcken en zijn vrouw Heijlwigh van Wessem een lening aan van 600 gulden bij de provisoren van het gasthuis, met als onderpand hun huis op de Swalmerstraat, hoek Lombardstraat. Als bijpand stelde het echtpaar sijn gedeelts des hoffs tot Lierop. Maar laten we ons niet verleiden tot voorbarige conclusies. Het betreft hier namelijk zijn helft in de goederen van Walravenshof! (GAR archief Hoofdgerecht Roermond inv.nr. 313, fol. 133.1.)

Bovenstaande gegevens zijn de ontbrekende schakel in het verleden van het Steenhuis te Lerop. Steenenhuis werd in 1653, samen met enkele andere boerderijen toegevoegd aan de domeingoederen van het ambt Montfort. De gemeente van Sint-Odiliënberg maakte al langer deel uit van het ambt. Op het kasteel te Montfort woonde de drost, terwijl de rentmeester de financiën beheerde. In de jaarrekeningen werden de pachtinkomsten van de domeingoederen genoteerd en de uitgaven aan onderhoud. Hieruit kon de geschiedenis van deze boerderij opnieuw achterhaald worden.

De rekeningen werden in tweevoud opgemaakt en zijn te vinden in het Algemeen Rijksarchief (ARA) in Den Haag en in het RHCL te Maastricht. Zie ook: dr. E. Roubroeck Het Land Van Montfort.

De sluitsteen boven het toegangspoortje van de boerderij geeft het bouwjaar 1762 aan met daarboven de "bouwheer" Peter Joseph Painsmy. Hij was getrouwd met Joanna Maria Naus uit Roermond. Hij kwam uit Walenland en had zich nu in de bisschopsstad gevestigd, waar hij bleef wonen tot zijn overlijden in 1789. Painsmay was koopman en schipper. Het echtpaar bezat meerdere schepen en Maasponten, waarvan de weduwe naderhand enkele verkocht. Rijst de vraag, hoe zijn naam met de boerderij verbonden werd, terwijl het Steenhuis toch tot de verkoop in 1820 deel uitmaakte van de domeinhoeven. Painsmay, zo blijkt, had niets van doen met het ambt Montfort (en nog minder met het Steenhuis!). Hij bekleedde er geen functie en is hoogstens in Lerop geweest, wanneer hij in zijn koetsje een rijtoer maakte. Ik noem maar wat. Indien hij dus de bouwheer niet was, dan hoeft het aangegeven bouwjaar ook niet te kloppen. Daarover later meer.


Detail kaart "Het Steenen Huijs" (zie nr. 7 hierboven) uit atlas der domeinen van het ambt Montfort ca. 1743.
(RHCL te Maastricht 16.0674: archief Michiels van Kessenich, inv.nr. 1648.)
 

erfpachten en cijnzen

Bij grote boerderijen kwam vaker een halfwincontract voor. Daarbij werd naast andere afspraken de jaarlijkse opbrengst tussen pachter en eigenaar half om half gedeeld. Steenenhuys evenwel werd verpacht tegen een afgesproken levering in granen en andere verplichtingen voor de boer. De gevolgen van een slechte oogst werden dus hoofdzakelijk door de pachter gedragen.

Volgens het bunderboek van 1717 behoorden tot Steenenhuys zo'n 39 morgen akkerland, 14 morgen grasland en nog 10 morgen heide, dat later tot akkerland gebroken werd. De pachter leverde hiervan rond 1670 jaarlijks 17 malder, half rogge, half boekweit, en 17 malder gerst. Dat werd later 20 en 20 malder en rond 1800 liep dat op tot 34 malder half om half en 22 malder gerst. In 1670 betaalde de pachter bijna 59 gulden aan weidegeld. Een eeuw later was dat nog maar 26 gulden 8 stuivers. In vergelijking met de andere domeinhoeven was Steenenhuys een middelgrote boerderij. De pachter had zijn eigen vee en hoefde daar niet voor te betalen. In de jaarrekeningen van de rentmeester komt de veestapel dan ook niet voor, maar wel weer in de jaarlijkse beestenschat van de gemeente. (ARA te Den Haag: archief Nassause Domeinraad, inv.nr. 5145.)

Zoals dat wel is bij Walravens goed en andere cijnsgoederen in Lerop, is er bij Steenenhuys geen verwijzing naar de oude leen- en laathof. De boerderij was belast met (A) een erfpacht van 5 vat haver aan het Huis Montfort, (B) een rente van 7 goudguldens aan jonker Nerpraedt en (C) met 1 louxs (=1 stuiver brabants geld) aan de erfgenamen van hopman Graus.

(A) In 1551 werd het erfpachtenregister van het ambt Montfort nieuw opgesteld. Het boek werd in schoon handschrift opgesteld. Daar is het dan ook bij gebleven. De oorspronkelijke opzet om het register daarna met nieuwe gegevens aan te vullen, is niet gevolgd. Niet alleen voor de onderzoeker, eeuwen later, was dit een gemis. Ook de rentmeester van het ambt Montfort moest naderhand vaststellen, dat hij de erfpachten van o.a. Lerop niet meer kond innen. De gegevens daarover waren in de Rekenkamer te Roermond zoekgeraakt. (RHCL te Maastricht 16.0674: archief Michiels van Kessenich, inv.nr. 1674.)

Vooral de boeren van Lerop hadden daar profijt van. Alleen de erfpacht van Jongenhof en Steynenhuys waren nog bekend. Deze twee boerderijen (en geen andere te Lerop) waren elk belast met 5 vat haver aan het Huis Montfort. In het register staan onder de haverpacht tot Liedorp: Christoffel Heufft van sijnen hoff aldair: v vait; en enkele regels daarboven: Gerit van den Weyt van Gielen Wynckens guedt: v vait.

De retmeester gebruikte in 1551 de termen haistadt, hoff en guedt voor huisplaats, pachthof en land. Daaruit is af te leiden, dat we hier te doen hebben met een pachtgoed zonder boerderij. "Gerit van den Weyt" verwijst naar Koerenweitz goed te Lerop. Zo genoemd in 1566 onder de erfrenten van de kerk. De grond was toen belast met 4 vat rogge aan de armen. In 1566 te betalen met 10 kronen aan de pastoor en met 5 gulden aan de kerkmeester. Deze erfrenten zijn naderhand op anderen overgegaan.

De oorsprong van het Steenhuis te Lerop ligt dus in Gielen Wynckens goed, begin 16e eeuw. Omstreeks 1650 werd Steynenhuys uiteindelijk door jonker Hans Adam van Wassenberg verkocht aan graaf Herman van den Bergh. Via deze schoonbroer van de prins van Oranje werd de boerderij toegevoegd aan de domeingoederen. Van daaraf krijgt de geschiedenis van de boerderij meer kleur. Bij de overdracht van het ambt Montfort in augustus 1653 werd de boerderij omschreven als "eenen bouwhoff, gelegen onder den voorss. gerichte van Odilienbergh tot Lerop, gen. Steenenhuys, gekocht van joncker Wassenbergh, met alle de ackerlanden, weylanden, boomgaerden, moeshoeven ende heyvelden". De perkamenten oorkonde met zegel bevindt zich in Algemeen Rijksarchief in Den Haag. (ARA archief Nassause Domeinraad, inv.III fol. 978-1.)

(B) De originele pandbrief, in handen van jonker Godardt van Nerpraeth en Anna van der Horst, sprak over een erfcijns van 18 goudguldens. Deze cijns stamt oorspronkelijk dan ook uit een groter goed. Maar niet alleen het onderpand was in meerdere goederen uiteengevallen. Ook de cijns was nog voor 1620 in delen aan meerdere bezitters te betalen. Van de 7 goudguldens werden er 2 betaald aan Elsken van Wessem, weduwe van Hendrick van Neer. De echtelieden zaten goed bij kas en hadden in Lerop zelf ook een pachtboerderij. De overige 5 goudguldens* werden in 1675 door de weduwe Nerpraedt op Klein Paerlo voor 100 dukaten verkocht aan Gyllis van Zoutelande. Deze erfpacht was elk jaar met kerstmis te betalen; naderhand aan advocaat Portz als schoonzoon van Herman Ververs en Dorothea Nunhems. (ARA archief Nassause Domeinraad, inv.III fol. 978-1.) (*= 13 pond 11 schellingen, of 17 gulden 10 stuivers Roermonds geld.)

Eind 1644 werd bovenstaande erfcijns van 2 goudguldens door Margriet van Broeckhuysen, weduwe van jonker Rohe, en haar drie kinderen overgedragen op Jan Engelen en Johanna van Neer.

In april 1644 schonken de erfgenamen van Johan van Dursdael een cijns van 2 goudguldens aan Matthis Engels en zijn vrouw Cecilia als dank "van wegen seiner trouwen ende goeden diensten" dewelke Matthis "onssluiden gedaen hefft als onsen gewesenen rentmeister". Het onderpand werd niet genoemd, maar is een ander dan Steynenhuys. Met name werden toen ook genoemd het aandeel van juffrouw Merwijck (5 goudg.) en van juffrouw Rohe (2 goudg.) in deze cijns. Deze twee hadden wel betrekking op de pachthof. Over de resterende 9 goudguldens heb ik niets meer teruggevonden. (RHCL te Maastricht 01.023: archief schepenbank Sint-Odiliënberg, inv.nr. 15.)

(C) De rente aan superintendant Graus, schout te Echt, was te betalen aan de eigenaar van Baetselershoeff (Genhof te Melick) en ging via jonker Elshout over op de familie Bernaerdt. De cijns werd betaald door de pachter van Steenenhuys op zondag na Sint-Maarten. Maar ook geen dag later, op straffe dat het alle daegen verdobbelt. (ARA archief Nassause Domeinraad, inv.III fol. 978-1.)

 

Bexhoff in't Steinenhuis

De herkomst van de naam Steinenhuis, voor het eerst vermeld in 1644, is nog niet duidelijk. Een verwijzing naar de familie Steynen als (mede-)eigenaar van de boerderij blijkt achteraf niet stand te houden. Rond 1600 ging de boerderij deel uitmaken van de uitgebreide bezittingen van de Roermondse burgerfamilie Van Wessem en aanverwante families. We noemen hier de Schroeverhof te Merum, Hoeufftshof te Maasbracht, Breewegshof te Linne, Beeckerhof te Roer en gedurende een halve eeuw ook Steynenhof te Lerop.

Dat de naam zou verwijzen naar een boerderij gebouwd van steen, in tegenstelling tot de meest andere betimmeringen in de omgeving, zou tekort doen aan bijvoorbeeld Jongenhof en het Huis Overen. Een mogelijk derde uitleg kan zijn, dat de naam verwijst naar de toenmalige huisplaats van de boerderij, direct grenzend aan de Roer. Maar een veldnaam als "het Steen" (duidend op grindachtige bodem) komt nergens in de akten voor.

Sedert de overdracht van Steynenhuys aan Graaf van den Bergh is er geen aanleiding meer geweest om de boerderij een andere naam te geven. In zijn jaarrekening van 1654 spreekt de rentmeester van het ambt Montfort nog van "den hoff Bekenhoff off Steenenhuys tot Lierop". Het is een duidelijke verwijzing naar "Adam van Bex hoff int Steinenhuis tot Lirop" uit 1644. In 1625 was dat nog "Dulckens off Beecken hoffs erff". Ook daarna komen we "Beeckengoed" nog een paar keer tegen. In 1645 tenslotte, bij de verkoop van een stuk land, naast het paadje van "Beecken bomgardt" lopende naar de heide. (Twee eeuwen later zijn zowel voetpad als boomgaard nog terug te vinden op de kadasterkaart.)

De latere aanduiding "Princehooff" slaat op prins Willem van Oranje Nassau, door zijn huwelijk met Maria Stuart koning van Engeland. Na zijn overlijden in 1702 duurde het nog enige tijd voordat het ambt Montfort en de domeingoederen overgingen op de koning van Pruisen.


In donkergroen de gronden van het Steenhuis omstreeks 1810.
 

Koerenweitz goed toe Lirop

Enkele jaren voerdien was er proces ontstaan over het bezit van dit Koerenweitz goed. Anno 1560 betwistte Gerhard Koreweitz zijn aangetrouwde oom Thewis van Dulcken het bezit van hof en goed. Zowel de aanklacht als de "kondtschafften", de getuigenverklaringen, zijn grotendeels onleesbaar vanwege hinderlijke vochtplekken. Toch zijn er nog belangrijke gegevens uit op te vissen. Zoals de vermelding, dat het goed afkomstig was van eerdergenoemde Geill Winckens en vervolgens aangekocht door Gerhards grootvader.

De boerderij met 16 bunder land werd nadien gedeeld tussen diens kinderen Beell en Gerit Koreweitz. Gerits erfdeel ging al vroeg over op zijn zoon Gerhard. Gerit stierf nog voor 1530, waarna de weduwe hertrouwde met Peter Scholmans. Ook Beell hertrouwde, na het overlijden van haar man Claess, nog een of twee keer. Maar dat was veel later. De laatste keer was zij in elk geval getrouwd met Thewis van Dulcken.

Voorheen had Gerard jr. zijn helft van de boerderij verkocht, maar dat werd door Beels kinderen wegens het beschudrecht aangekocht, waardoor het goed alsnog in de familie bleef. Naderhand "sollen ire mutter und die mutter folgentz irre hausvrindt, diesen beclagten (=Tewis) vererbt haven". Zo werd althans beweerd. Beel overleefde uiteindelijk al haar kinderen.

Terwijl Beelken met haar man Thewis de ene helft van het goed in gebruik hielden, werd de andere helft verpacht. Na Beelkens overlijden had Thewis bezit genomen van "hoeff unnd goede". Het ene deel had hij geërfd en het ander deel van zijn vrouw aangekocht. Gerhard had getuigen gevonden, die zijn zaak steunden. Zij hadden zo hun twijfels over die zogenaamde aan koop. Het was eenieder bekend, dat het tussen beide echtelieden goed fout zat en dat Thewis met haar geen huis kon houden. Beell stond bekend als "eyne doll vrouwe". In vroeger jaren nog hebben Theys Brentgens en vrouw van haar willen pachten voor 50 daalders. Hij moest de hofweer verlaten "so he gheine gesynde hette konnen halden". Geen knecht of meid hield het bij haar uit. Hoewel Thewis geen koopakte kon tonen, waren er toch enkele personen die van de overdracht konden getuigen. Zo wist bijvoorbeeld de prior, Jan van Montfort, dat hij als pastoor de drie kerkeroepen voorafgaande aan de verkoop had gedaan.

De zaak sleepte nog enkele jaren voort. Nadat schout en schepenen van Berg hem in het ongelijk hadden gesteld, nam Gerhard een advocaat ter hand en zocht het hogerop. Hij bleef van mening, dat Thewis geen recht als erfgenaam kon doen gelden. Voor het Hoofdgerecht te Roermond werd het geschil in 1563 nog eens uitgelegd. De rechtsgeleerde stelde dat "alles verworffen sein solte, insonderheit dieweill diese sach so klar und lauter als die helle mittagssonne und bei jederen darfan ein gemein geschrei ist". De zaak was klaarder dan de middagzon. Thewis van Dulcken had de grond na de dood van zijn vrouw moeten afstaan. Beell Koreweitz had de halve hof immers as stokgoed verworven, verkregen uit erfenis. Omdat zij zonder lijfserven was gestorven, verviel het goed terug aan de naaste bloedverwanten. (GAR: archief Hoofdgerecht Roermond, inv.nr. 498 procesnr. 3159.)

In dit geval was dat Gerhard, zoon van haar broer Gerit Koreweitz. Thewis van Dulcken werd verweten zich van oneigenlijke getuigen te hebben bediend. Hoe het Hof heeft besloten, wordt in de processtukken niet vermeld. Uit de aanhef, bovenaan deze pagina, blijkt, dat beide partijen uiteindelijk tot een vergelijk zijn gekomen. Uiteindelijk in september 1673 kwamen partijen tot een vergelijk. Dat was dan wel na het overlijden van beide hoofdpersonen. Lenard van Ruyr, handelde daarbij namens Marycken Wildenrath, moeder van de kinderen uit haar huwelijk met Gerart Korenwert zlgr. Hij liet weten, dat Stoffer van Dulcken hem alsnog de 100 daalders had betaald, afkomstig van Goerdt van Lyrop. Vervolgens deden de kinderen afstand van hun aandeel in het goed te Lerop. (GAR: archief Hoofdgerecht Roermond, inv.nr. 311 fol. 261.)


Uit verder onderzoek blijken Peter en Adam van Beeck (volle) ooms te zijn van o.a.
jkr. Hans Adam van Hoengen gnd. Wassenberg. Ook diens broers en zussen zijn ondertussen bekend.
Hans Adam verkocht Steenenhuis waarschijnlijk na 1648, na het overlijden van zijn ooms.
 

Een halve eeuw later, namelijk in 1625 is er opnieuw sprake van de boerderij, met name "Dulckens off Beecken hoffs erff". De eerste benaming geeft de herkomst aan en de tweede de toenmalige (mede)eigenaar Adam van Beeck. Met de kennis, opgedaan tijdens het onderzoek omtrent Beeckenhof te Roer, kunnen we de reconstructie over de geschiedenis van Steenenhuys bijstellen. We kunnen ervan uitgaan, dat binnen de familie-politiek bij de verdeling der erfgoederen Adam van Beeck mede-eigenaar van de boerderij te Lerop werd. Adam was een zoon van Goerd van Beeck en Agnes van Wessem. Zijn vader trouwde al vroeg in tweede huwelijk met Margriet van Dulcken. De kinderen uit beide huwelijken zouden gelijk met elkaar delen. Op die manier is tevens te verklaren, waarom de kinderen van Agnes van Beeck op hun beurt gerechtigd waren in de Beeckerhof te Roer en in de Breewegshof te Linne.

Toen jonker Hans Adam de boerderij tussen 1645 en 1653 verkocht aan graaf van den Bergh heeft hij dat gedaan uit naam van de familie, de erfgenamen van Goerd van Beeck, uit diens twee huwelijken. Hans Adam was een kleinzoon, geboortig van het echtpaar Wassenberg-Beeck. Van dit ouderpaar zijn de voornamen niet bekend. Uit hun huwelijk werden vijf, mogelijk zes kinderen geboren, drie zoons en twee of drie dochters. In 1636 woonde hij nog te Utrecht, maar kort daarop is hij naar Roermond verhuisd. Stenenhuis in Lerop was daarmee de eerste boerderij die uit het gezamenlijke bezit werd verkocht. Meer informatie over de familie-verhoudingen is te vinden op de pagina over Wessems erfgenamen.

 

 








schepen Cuijpers

In het kaartenboek uit 1743 staan alle domeinhoeven afzonderlijk afgebeeld. Omdat de landerijen van Steenenhuys verspreid lagen over de velden onder Lerop, werd elk weggetje, elk huis met koolhof en boomgaard in kaart gebracht. Duidelijk is te zien, dat de boerderij toen nog lag op de groeswei tegenover de huidige hoeve. De moestuin grensde aan de Roer. De schuur lag nog maar een roeyplaetse (zo'n 5 meter) van de rivier verwijderd. Wanneer we hier spreken van Koerenweitz goed, Steenenhuys of Beeckenhof, dan hebben we het over de laagte tegen de rivier aan.

Na de overdracht van het ambt Montfort aan de prins van Oranje werden voor de domeinhoeven nieuwe pachtcontracten afgesloten. Dat wil evenwel niet zeggen, dat op de boerderijen ook meteen nieuwe pachters kwamen wonen. Met pasen 1654 waren Claes van Melyck en zijn vrouw Mercken op Steenenhuys komen wonen. Mogelijk hetzelfde echtpaar dat in 1646 in Vlodrop hun zoontje Thijs liet dopen. Zes jaar later werden zij als ouderpaar in het doopregister in Sint-Odiliënberg genoemd. Het meisje stierf jong. Haar zusje werd in 1656 wederom Mechteld gedoopt. De pacht op Steenenhuys gold aanvankelijk voor de duur van acht jaar. Daarbij werd uitdrukkelijk gesproken over "halfwinning". Naderhand heeft men de verpachting uitgeschreven naar een tevoren afgesproken hoeveelheid. In 1654 was de opbrengst 11 malder rogge, 7 malder boekweit, 9 malder gers, 3 malder haver, 1 maleder zomerzaad. Omgerekend bracht de verkoop daarvan 190 gulden op. Verder leverde de pachter elk jaar een vet varken, dat in september verkocht werd op de Merummer markt. In 1654 bracht dat zo'n 20 gulden op.

De pacht werd ten halve gekeerd. Dat gebeurde ook met de pacht op de andere domeingoederen onder Sint-Odiliënberg. De pacht werd toen nog maar voor zes jaar uitgeschreven, om drie jaar later toch weer op een periode van acht jaar over te gaan. Zo is het dan ook gebleven.

Vanafaf Pasen 1658 kwam Tuenis Cuijpers met zijn gezin op "Princehooff tot Lierop" wonen voor de duur van zes jaar. Al in 1661 werd de pacht vernieuwd en voor acht jaar tot acht jaar verlengd. Anton Cuijpers was in oktober 1648 te Swalmen getrouwd met Catharina Hoten, alias Cuijpers. In Haelen werden de vier oudste kinderen geboren, met name Mathias (1650) Catharina (1652) Hendrina (1655) en Gerardus (1657). De overige kinderen werden in Sint-Odiliënberg gedoopt, te weten: Anna (1659), Hendrick (1661), Gosewinus (1664-1676), Ludovicus (1667-1696) en Jan (1668). Bij de doop van Ludovicus was ook Pieter Boschuysen, rentmeester van de domeinen, op het kinderfeest op Steynenhuys.

Tuenis kocht in 1669 een huis verderop in Lerop, dat hij op zijn beurt verhuurde. Tevens kocht hij nog enkele morgen akkerland. In de beestenschat van 1677 werd de pachter aangeslagen voor 6 koeien en 30 schapen. De knecht had zelf ook nog 4 schapen van z'n eigen en op naam van de kinderen werden nog eens 7 schapen aangeschreven.

In 1664 liet de rentmeester een nieuwe paardenstal bouwen en andere reparaties uitvoeren. Dat kostte toch het lieve bedrag van ongeveer 100 gulden. Als verantwoording stelde hij "eensdeels omdat de dieven den halffman costen bestelen, gelijck sij albereyts gedaen hebben, ende oock anderdeels om datter egeen berieff genoch en was om de beesten te connen laeten in de stallinge". De pacht was afgesloten voor 10 malder rogge, 12 malder gerst, 6 malder boekweit en 4 malder haver. Daarbij kwamen nog eens (omgerekend) 56 gulden aan weidegeld.

In 1656 hadden schout en schepenen uit naam van de geërfden een lening van 500 rijksdaalders opgenomen bij het echtpaar Raemaeckers in Roermond. De gemeente verkeerde in grote nood wegens "dese bederffelicke krijchstijden". In 1679 was de rente-aflossing sedert twee jaar niet meer betaald. Mettel Scheres, de weduwe Raemaeckers, bleef vergeefs aandringen. De zaak kwam voor het Hoofdgerecht te Roermond. "Soo is de clegersse genootsaeckt worden peerdt ende kerre van Teunis Cuypers, inwoonder van Lierop, hierbinnen te doen arresteren". Waarom werd juist hij hierop aangesproken? Mogelijk omdat Cuijpers sedert enkele jaren optrad als schatheffer in de gemeente. Tevens had hij in 1664 voor meerdere jaren de tienden van Berg gepacht, samen met Geurt Geutiens op Huyserhoff. (GAR: archief Hoofdgerecht Roermond, inv.nr. 165 procesnr. 1488.)

In juni 1680 werden de domeinhoeven in de gemeente geïnspecteerd. Er was een nieuwe waterput nodig op Steenenhuys. De schapenstal was vervallen en de koestal had "een nieuw capwerck van doen, om die beesten onder drooch te houden". De schuur was aan een kant ook helemaal verzakt, ingesoncken. Mar het allernoodzakelijkst was toch een nieuwe oeverversterking om verdere schade aan de boerderij te voorkomen. Hiermee zal men dan ook niet gewacht hebben. Het onderhoud aan de batten langs de Roer bleef een jaarlijks terugkerende zorg. Toch heeft het nog enkele jaren geduurd, voordat de metselaars aan de gehuchten konden werken. Pas in 1687 werden reparaties uitgevoerd aan de koestal, schapenstal en het turfhok. Ook werd toen een nieuwe bakoven gemaakt en werd het dak hersteld. Bij dit groot onderhoud werd ook sloopmateriaal gebruikt, afkomstig van het kasteel te Montfort. (Zie P.Gootzen in Roerstreek '75, blz. 109, en J.Kempkens in Roerstreek '76, blz. 98.)

Bij de visitatie in 1680 maakte de halfman van de gelegenheid gebruik om de rentmeester te wijzen op de plunderingen van het legervolk. Bij het beleg van het hertogdom Limburg zijn "de vruchten toch geheell verdestrueert en teniet gegaen". Of hem niet, gelijk de andere boeren in lerop, de pacht wegens de schade kon worden kwijtgescholden? Het antwoord is mij niet bekend. De pachterse was kort voordien in augustus 1679 gestorven. Op de boerderij werd de pachter geholpen door zijn tee zoons, de dochter en een meid. Kort daarop is de boer in zijn huis verderop in lerop gaan wonen. Hij was ondertussen in januari 1683 hertrouwd met Andrea Vossen.

Enkele jaren later moet Tuenis een derde keer getrouwd zijn. Eind 1691 maakte Thonis en zijn (derde) vrouw Maria Stockmans hun testament. Bij vooroverlijden van een van beiden, zou zoon Ludovicus de helft van de inboedel erven, evenals van de beesten en de gewassen op het veld. De wederhelft zou aan de langstlevende blijven. De vrouw stierf in november 1700. Schepen Cuijpers volgde haar twee jaar later in het graf.

Anthon Cuijpers, dan wel zijn eerste vrouw Catharina moet een naaste erfgenaam van de boer op Jongenhof zijn geweest. In 1670 ontstond er onenigheid tussen Thonis en Tryncken Krompvoets, de weduwe van Jan van Haelen vanwege de nalatenschap. De vrouw beweerde evenwel, dat zij onder huwelijkse voorwaarden getrouwd waren en dat zij als langstlevende het tochtrecht bezat. (RHCL te Maastricht 01.021: archief schepenbank Sint-Odilienberg inv.nr. 3.)

 

De pacht op Steenenhuys was ondertussen overgenomen door Thijs Cuijpers (1650-1704). Hij was in september 1682 getrouwd met Helena Maessen. Vijf jaar later was het echtpaar Langenacker op het doopfeest uitgenodigd. Arnold Langenacker was sinds kort substituut-rentmeester van het ambt Montfort.en had zodoende geregeld contact met zijn pachters. Naderhand zou Thijs zijn vader ook in de schepenbank opvolgen na diens overlijden in 1702.

Op Steenenhuys werd de boer geholpen door twee knechten en een meid. Een klein half jaar na het overlijden van haar man in augustus 1704 hertrouwde de weduwe Cuijpers met Anthoin Corsten (1675-1738), zoon van Simon op Jongenhof. Zijn oudere broer Hendrick had ondertussen de halfwinning van zijn ouders overgenomen. Anthoin had twee morgen akkerland van z'n eigen. In de beestenschat van 1711 werd hij aangeslagen voor 8 koeien en 45 schapen. In 1717 werd de pacht nog eens voor acht jaar afgesloten tot Pasen 1725. De pacht was afgesproken voor 20 malder gerst en 20 malder rogge en boekweit, half om half. Verder nog 24 gulden aan weidegeld en 700 schoven elk jaar voor de daken. Onderr dezelfde condities werd de pacht in 1725 andermaal opnieuw verlengd. Anthoin was evenals zijn broer Hendrick pachter van de zogenaamde korentienden van Sint-Odiliënberg geweest.

In 1723 werd het Huis Frimersum (deels) afgebroken en was dus niet meer bewoonbaar. Het hout werd gebruikt voor reparaties aan andere domeinhoeven. Niets ging verloren. Er is toen flink getimmerd aan Steenenhuys. Vooral de schuur en stallen konden een opknapbeurt gebruiken. Op verzoek van de pachter kreeg de schuur nu een dubbele deur. De strodekker was liefst vier dagen bezig geweest. Voor het onderhoud van de daken waren o.a. 600 schoven nodig, 300 dekgeerden en 150 nagels. De put werd gerepareerd met het hout van "eenen verstorven boom" van Ter Borgh.

Helena Maessen stierf in juni 1730. Haar jaargetijde werd betaald met de rente van 2 gulden uit een lening van 50 gulden, dat het echtpaar Heyligers-Janssen had afgesloten bij de erfgenamen Cuijpers. Anthoin moet de boerderij nog enige tijd hebben aangehouden totdat een nieuwe pachter was gevonden. Toen eerst ging hij op het Kempke wonen, verderop in Lerop in het huis van zijn stiefzoon. Anton Cuijpers was getrouwd met Barbara, enig kind uit huwelijk van Hendrick Corsten. Met het vertrek van Hendrick en Anton Corsten van resp. Jongenhof en Steenenhuys kwam een einde aan deze erfopvolging als pachters.

 

Kaartatlas van de domeingoederen uit 1743: Lerop, detail. Perceel 7 is de toenmalige huisplaats van Het Steenen Huys en de boomgaard ertegenover. Daaronder perceel no 2: de tegenwoordige huisplaats van de boerderij. (RHCL te Maastricht 016.0674: archief Michiels van Kessenich, inv.nr. 1649.)

Met Pasen 1734 kwam Sever van Appeven (1698-1770) als pachter op Steenenhuys boeren. Zepherinus was in de kerk van Vlodrop gedoopt als zoon van Lambert van Appeven en Geertruy Severijns. Door de pastoor werd hij ook wel Severin van Ophoven genoemd. Die naam klonk hem waarschijnlijk meer bekend in de oren. Ook in Vlodrop kwam die naamsverwisseling voor. Van Appeven was omstreeks 1730 getrouwd met Maria Leunings. Haar zus Gertrudis komen we tegen op Thomassenhof.

Sever had twee knechten in dienst. Later was dat een knecht en een meid. De boerin heeft zeker een goede steun aan haar gehad. De vrouw heeft tien keer in het kraambed gelegen, maar de kindersterfte in het gezin was groot.

De veestapel op de boerderij werd op 8 koeien, 40 schapen en 8 bijenkorven gerekend. De schaapskudde liep terug en was in 1750 al gehalveerd. Met 13 bunder akkerland, 6 bunder weiland en 11 morgen heide was Steenenhuys geen grote boerderij. Opvallend is dat de pachter veel aandacht besteedde aan de bijenteelt. 1749 was een topjaar met 20 bijenvolken. Maar toen liep ook dit snel achteruit en had Sever er steeds minder tijd voor.

Enkele keren werd de pacht verlengd. Met Pasen 1755 heeft Sever de halfwinning op Jongenhof overgenomen. Zoals bekend, zouden dat niet de gelukkigste jaren van zijn leven worden.

Hendrick Reuten (1705-1760) was in april 1735 getrouwd met Gertrudis Fijten (1709-1794), brouwersdochter uit het dorp. Zelf was hij geboortig van Maasbracht als zoon van Jan Reuten en Beatrix Brentiens.

Het echtpaar Reuten kreeg acht kinderen. Aanvankelijk woonde het gezin nog in het ouderlijke huis in het dorp. vervolgens heeft Hendrick vijf of zes jaar geboerd op Thomassenhof in lerop, voordat hij in 1755 de pacht op Steenenhuys van Appeven overnam. De paastocht van 1755 kan ik niet onvermeld laten. De pachttermijn van Hendricx op Overen liep ten einde. Boer Janssen van Jongenhof nam zijn plaats in op het herengoed. Sever van Appeven maakte de overstap naar de boerderij van de weduwe Wittenhorst. Hij werd op zijn beurt opgevolgd door Hendrick Reuten, de boer van Thomassenhof. En daar kwam vervolgens Corst van Bree wonen. Een stoet van karren en beesten trok over de Leropperweg, waarbij voorzeker aan de nieuwe pachter op Overen de voorgang werd verleend.

Hendrick was de pacht op het domeingoed voor de duur van acht jaar jaar aangegaan. Na zijn overlijden is het werk door de weduwe voortgezet. Geertruy Fijten bleek ervaren genoeg om de leiding zowel over de boerderij als in het huishouden op zich te nemen. De rentmeester had daar blijkbaar geen bezwaar tegen. Hij verlengde de pacht nog enkele keren met acht tot acht jaar. In 1761 werd de weduwe Ruyten aangeslagen voor 9 koeien, 50 schapen en 12 bijenkorven. Zij had drie knechten en een meid in dienst, maar daartoe werden ook de grote kinderen gerekend. Geertruy Fijten had uit erfenis in de Cruysstraat in het dorp nog een half huis, wezende een herberg. "Het Wit Paard" geheten. In 1786 verkocht zij het huis met toestemming van haar kinderen.

Het was op een mooie zomerdag in 1773, toen het groepje uit Lerop naar Heinsberg trok in de kar van Loors, beladen met schapenwol van Jongenhof en het Steenhuis. Bij terugkeer in het dorp wilde men de dag in de herberg afsluiten. Ze hadden immers goede zaken gedaan. Tegen de avond liep het goed mis.

In 1774 werd in de moeshof van Steenenhuys gebat, gelijk ook aan andere domeinhoeven langs de Roer. Met Pasen 1775 werd met Geertruy Feyten de pacht andermaal verlengd. Buiten de genoemde graanpacht van 20 malder rogge en boekweit, half om half, en de 20 malder gerst was de boerin voor de weiden 26 gulden en 8 stuivers schuldig en 30 pond boter. Daarnaast was zij verplicht tot 12 diensten met twee paarden voor de heerschap. Jaarlijks leverde zij 700 schoven dakstro voor onderhoud van de daken. Nog werden dat jaar vier nieuwe glasraeme aangebracht door Francis Brabanders uit Roermond. We moeten ons de oude hoeve eerder voorstellen als een boerderij met lemen wanden in vakwerkstijl en met strooien dak. Dat kwam in die tijd bij meer boerderijen voor.

 

 

 

 

|_____
In 1782/83 werd aan de overkant van de weg een nieuwe stenen hoeve opgetrokken met pannen daken.





 


een stenen huis

Het ambt Montfort en zijn domeinhoeven waren in mei 1732 definitief vererfd op de koning van Pruisen. In mei 1769 werden zij verkocht aan het Huis Oranje. De prins van Oranje verwierf daarmee tevens de tital Heer van Montfort, die heden ten dage nog gevoerd wordt door de koning. Ook Steenenhuys kwam nu weer onder het beheer van de Nassause Domeinraad.

Midden jaren '70 meldde de rentmeester al dat de schoorsteen was afgewaaid: die diende weer opgemetseld te worden om brand te voorkomen. In februari 1774 was ook een deel van de schuur omgevallen. De rentmeester meende, het "soude wat swaar wese aen dat gebouw, heel in steene te vernieuwe" en gaf het advies de schade derhalve "met muurwerk te ondervangen", waartoe de pachter de rest met hout en leem kon dichten. Alleen het nieuw-metselen van de bakoven kon niet meer uitgesteld worden. Dat gebeurde dus toch. In 1781 werd door Jan Smeets nog aan de oven gemetseld. Maar in augustus 1779 was al besloten "om den pagthof, schuure en stallinge, het Steenenhuys tot Lerop, geheel nieuw op te bouwen en te verplaetze". Om redenen werd dit toch nog even uitgesteld. In februari 1782 begon men al met 30 mud kalk aan te maken, "eensdeels omdat in de soomertijdt door laege waeter geen kalk te bekomen is en ter andere omdat hoe langer den kalk in voorraet gelest, en in de kuylen kan blijven, hoe voordeeliger sulks is uytkomende". (RHCL te Maastricht 16.0674: archief Michiels van Kessenich, inv.nrs. 1736 t/m 1742.)

De kalk was aangevoerd vanaf de Maas te Roermond. Bij de herbouw van Vrymersum waren 6 monden bakstenen overgebleven. De bakoven was te groot gebouwd. De over-capaciteit werd nu voor de opbouw van het Steenhuis gereserveerd. Zeker een jaar werd nog gewacht met de nieuwbouw. Met de weduwe Ruyten werd overeengekomen om in plaats van het dakstro, jaarlijks 250 dakpannen te leveren, danwel de prijs daarvoor te betalen. "Vermits deesen Hof nog staet vernieuwt te worden", moest zij daarmee nog even wachten. Timmerman Dirck Heyligers zorgde voor het houtwerk en kreeg voor hout en loon 406 gulden uitbetaald. Aan meestermetselaar Frans Joseph Hilgers werd aan loon 318 gulden uitbetaald voor de fundamenten en de opbouw van de muren. Voor de daken werden 7550 nieuwe pannen en nog 100 vorstpannen geleverd vanuit Echt. (RHCL te Maastricht 16.0674: archief Michiels van Kessenich, inv.nr. 1744.)








|_____
Voor de nieuwbouw werd bouwmateriaal van het kasteel inMontfort gebruikt.

Het Steenhuis te Lerop werd deels gebouwd met stenen van het kasteel te Montfort. Er werd royaal gesloopt aan de oude vesting. De naburen aldaar hebben de stenen schoongemaakt, alvorens het bouwmateriaal naar Lerop te vervoeren. Voor dit werk heeft de rentmeester hen 465 gulden betaald. De halfluiden werd gevraagd hout en stenen, pannen en zand en andere materialen aan te voeren. Dat was voor nog eens 195 gulden. Alles bij elkaar heeft de nieuwbouw van het Steenhuis volgens rekening over het jaar 1784 zo'n 1880 gulden gekost. (RHCL te Maastricht 16.0674: archief Michiels van Kessenich, inv.nr. 1744.)

Bij recente verbouwingen in het woonhuis kwamen de balken weer tevoorschijn. Duidelijk is te zien, dat zij voorheen een andere functie hebben gehad. Deze draagbalken zijn ouder dan de boerderij zelf. Waarschijnlijk zijn ze eveneens afkomstig van het kasteel. Dan is ook aannemelijk dat de oude mergelblokken, die deel uitmaken van de fundamenten, met hetzelfde transport uit Montfort zijn aangevoerd.

 

familie Bergh op het Steenhuis

De kinderen Reuten hadden de boerderij voor en na verlaten. Jan, de oudste (1736-1788), was in september 1772 getrouwd met Cornelia Sangers en boerde sindsdien in Herten. Ook zijn broer Marcel zou (noodgedwongen) naar elders verhuizen. Hij was in april 1769 getrouwd met Hendrina Jansen uit Merum. Na het voorval met de zoon van Jongenhof, had Celis Reuten zich uit de voeten gemaakt. Naderhand was hij met vrouw en kinderen in Randerath gaan wonen. Zijn broer Gerard was naar Waldvucht verhuisd. Andere kinderen woonden elders in het dorp. Alleen de jongste dochter Agnes (1753-1820) woonde nog bij haar moeder thuis. Zij was in april 1776 getrouwd met Gerard Bergh (1746-1785) uit Melick, zoon van Michiel Bergh en Margaretha Deckers. Zijn zus Catharina was getrouwd met de pachter op 't Hemke.

Gerard werd sedert de nieuwbouw ook bij de verpachting van het Steenhuis genoemd. Opnieuw gold de pacht voor de duur van acht jaar. Vijf kinderen werden op de boerderij geboren. Twee jaar na het overlijden van haar man hertrouwde Agnes met Peter Sleutels (ca.1760-1819), die tot dan toe nog als dienstknecht op de boerderij werkte. Zijn jongere broer Helmus kwam ook uit Waldvucht, beiden zoons van Christiaan Sleutels en Mechtildis Oyen.

Maar nog steeds bleef Geertruy Feijten zich met de akkerwinning bemoeien. In 1791 werd de weduwe Ruyten nog aangeslagen voor 6 koeien en 40 schapen. Ook uit de hoofdenschat blijkt, dat de weduwe nog steeds als gezinshoofd werd aangeslagen. Op haar oude dag maakte Geertruy nog de herbouw van Steenenhuis mee. De vrouw was al meer dan 75 jaar oud, toen zij haar schoonzoon in de halfwinning betrok.

In Maasniel kwam ik eveneens zo'n sterke vrouw, Catharina Creemers tegen. Zij stond aan het hoofd van een kinderrijk gezin uit twee huwelijken, toen zij de Thuserhof in Asenray, waar zij lange tijd als pachterse had gewoond, wist aan te kopen om de boerderij en de grond vervolgens onder haar kinderen te verdelen.

Volgens het pachtregister van 1806 was Peter Sleutels aan pacht nog 85 pattacons ten achter. Hij betaalde zijn schuld met 22 Franse kronen en 7 Napoleons in goud. Het overige werd verrekend met karrevrachten en andere extra diensten. De kinderen Sleutels stierven jong, zoon Gerard en dochter Mechteld rond hun 25e levensjaar. Alleen dochter Anna Gertrudis (1791-1836) heeft haar ouders overleefd.

Agnes Ruijten zou ook haar tweede man overleven, maar niet voor lang. Zij stierf in november 1820. De boerderij maakte tot dien nog deel uit van de voormalige domeingoederen, waarover de Staat ondertussen het beheer voerde. In de zomer was het Steenhuis te Lerop bij openbare verkoop voor 9400 florijnen overgegaan op mejuffrouw J.M.J. Tillemans (1785-1843), koopmansdochter uit Roermond. De boerderij omvatte toen het huis met schuur, stallen, schaapskooi en tuin, verder een eikenbosje tegenover het huis, weidegrond en akkerland. De bomen hadden een waarde van 347 florijnen. De opbrengsten uit de pacht bedroegen 291 florijnen.

De pacht werd verlengd. De oudste zoon Hendrik Bergh (1770-1842) trouwde eerst in april 1818 met Petronella Storms (1798-1742), jongedochter van Cornelis Storms en Gertrui Cuijpers uit 't Reutje. Zij woonden hier nog in 1840 met hun zes kinderen, twee knechten, een meid en een schaapherder. Hendrik stierf drie maanden na het overlijden van zijn vrouw.

Plotseling bleven Geertrui en Agnes alleen achter met hun drie broertjes en jonger zusje. Hun oom Mathis Bergh, pachter te Melick, trad toen op als hun tijdelijke voogd. Zijn broer Jacob Bergh was in Vlodrop gaan boeren. Het akkerland, dat de drie broers van hun ouders hadden geërfd, ging over op de eigenaar van Jongenhof, dan wel op diens pachter.

Toen hij daarvoor oud genoeg was, nam Gerard Bergh (1824-1860) als oudste zoon de halfwinning over, bijgestaan door zijn broers en zussen: Geertrui (1819-1860), Jan, Jacob en Maria (1833??-1870). Wisselend dienstvolk hielp mee op de boerderij, waaronder een jongen als schapenhoeder. Jacob (1831-1896) verhuisde omstreeks 1870 met vrouw en kinderen naar Heystershof onder Asenray. Na het overlijden van zijn broer Gerard werd Jan Bergh (1828-) de nieuwe pachter op het Steenhuis. Hij was getrouwd met Anna Schoenmakers uit Echt. Het echtpaar kreeg tien kinderen. De vrouw had het al druk met de grote kinderschaar. Voor het vele werk werden twee knechten en een meid ingehuurd. Naderhand kwam ook Jans schoonmoeder op de boerderij winen. Het gezin Bergh vertrok in april 1887 naar Amern (D), zodat gezegd kan worden dat de familie precies 111 jaar op het Steenhuis heeft gewoond.


Lerop 1883: verdeling tussen Julie M.v.K. (lichtgroen) en kinderen Bieberstein (donkergroen).
Daartussen de gronden van Thomassenhof.

NB. Kleinere percelen kunnen ook afzonderlijk verpacht zijn.

juffrouw Joanna Maria Tillemans

De domeinhoeven werden in 1820 door de Staat te koop aangeboden. Zoals het Franse regime voormalige kloostergoederen in klinkende munt had omgezet, verkocht het jonge Koninkrijk der Nerlanden haar domeinen om de staatskas te spekken. De goederen werden bij opbod verkocht. Zodoende verwierf Jeanne Marie Tillemans (1786-1843) uit Roermond in de zomer van 1820 het Steenhuis te Lerop met alle landerijen daarbij behorend. Daarvoor telde zij 9400 florijnen neer. Als borgen waren de heren M.G. Painsmay (haar halfoom en huisgenoot) en burgemeester Pierre Petit aanwezig.

Juffrouw Tillemans was in april 1785 in Roermond geboren als dochter van koopman Jan Baptist Tillemans en Maria Ida Jorissen. Jan Baptist Tillemans (1757-1793) was een voorzoon van Johanna Maria Naus. Hij werd geboren in Boxmeer. Kort daarna overleed zijn vader. Moeder en zoontje keerden terug naar Roermond. Kort daarop trouwde de weduwe met Pierre Joseph Painsmay, maasschipper en koopman.

Bij latere verbouwingen werd de sluitsteen aangebracht boven de achterdeur, die toegang gaf tot de "vriej", de bijkeuken. Naderhand pas werd de sluitsteen verplaatst naar het poortje aan de straat, om vervolgens iedereen wijs te maken dat de boerderij uit 1762 stamt. De hoeve werd echter 22 jaar later gebouwd dan de steen aangeeft. Ook de "bouwheer" had niets van doen met het Steenhuys.

Het gezin Painsmay bewoonde het huidige pand Neerstraat 10. Onderzoek wijst uit, dat het echtpaar het pand begin jaren '60 van de 18e eeuw heeft laten herbouwen. Deze nieuwbouw werd afgesloten met bijgaande sluitsteen in 1762. Het huis werd naderhand vererfd op Johanna Tillemans. We kunnen nu met meer stelligheid aannemen, dat de sluitsteen tussen 1820 en 1845 bij werkzamheden van voornoemde koopmanswoning in de Neerstraat naar de boerderij in Lerop is vervoerd. (GAR: Hoofdgerecht 339-f.83 e.v.)

Juffrouw Tillemans is getrouwd geweest met Jan Baptist van Straaten. In 1823 kocht zij van de gemeente van Sint-Odiliënberg meerdere hectare heide en land achter de Heydtcamp. Daar liet zij een boerderij neerzetten. Huis, hof en land werden verpacht aan Mathijs Cloudt (1814-1871) uit Lerop. Hij was getrouwd met Catharina Timmermans uit Posterholt. De boerderij met bijbehorende grond werd in 1847 verkocht aan de weduwe Janssens-van der Schoor op Ravenhof te Linne.

Johanna Tillemans had nog meer land in Lerop verworven. Van de kinderen Wolters kocht zij in 1827 een huis in het dorp. De nieuwe aanwinsten werden afzonderlijk verpacht. Mevrouw van Straaten-Tillemans stierf in december 1843. Enkele jaren later werden haar goederen te Lerop verkocht.

Het Steenhuis met bijbehorende landerijen ging in december 1845 bij openbare verkoop voor 14.100 gulden over op jonkheer Frans B.H. Michiels van Kessenich op Hattem. Bij een eerdere zitting staakte het bieden bij 12.500 gulden. Dat vonden de erfgenamen Tillemans te weinig. Bij deze verkoop verwierf hij meest alle overige akkers te Lerop uit de nalatenschap van Johanna Tillemans. Hij was tevens eigenaar van Jongenhof. (GAR, archief notaris F.W.Milliard inv.nr.12-319 akte 211 en inv.nr.12-323 akte 264.)

De diverse percelen werden, gesplitst en samengevoegd, tussen beide boerderijen opnieuw verdeeld. In 1883 werd het Steenhuis vererfd op René baron van Bieberstein en zijn zus Marie, minderjarige kinderen van wijlen jonkvrouw Rosalie Michiels van Kessenich (1834-1876) en Frederick baron de Bieberstein Rogalia Zawadsky. Broer en zus verwierven bij de erfdeling tevens Maartenshof verderop in Lerop en meer ander pachtland. Alles bij elkaar te Lerop berekend op ruim 42 ha; sedert 1889 alleen nog op naam van René.

Zijn grootvader had hier in de loop der tijd beslag kunnen leggen op een groot deel van de oude landbouwgronden, in Lerop als ook in het aangrenzende gebied te Roer en Herten. De derde grootgrondbezitter in Lerop was Louis F.H. de Beerenbroeck, rentenier te Roermond. hij was de nieuwe eigenaar van Thomassenhof met 19 ha. Het weinige land dat daartussen was overgebleven, zou al spoedig in het grootgrondbezit opgaan.

Waarschijnlijk op aanraden van rentmeester van Cruchten gingen Julie Michiels van Kessenich en René baron van Bieberstein over tot grondruil. Dat grond achter het Steenhuis kon zodoende omstreeks 1920 worden samengevoegd tot een kavel van 7 ha. Ook verwierf de baron van zijn tante het land in de Koeweiden en een groot deel van de akkers aan de Ezelsweg. Zijn grondbezit in Lerop bedroeg naderhand meer dan 60 ha. Aan de overkant van de Veestraat lag nog een blok van ruim 5 ha. De percelen waren evenwel niet tot een geheel samengevoegd. Aangezien de baron ook afzonderlijke stukken verpachtte, kan niet gezegd worden wat hiervan tot het Steenhuis gerekend werd. Zeker wel de schaapswei tegenoverde boerderij: de oude hofplaats van Koerenweitz goed aan de roer. In 1884 was daarvan bijna een kwart door de rivier weggespoeld en afgedreven.

De herverdeling van de Koeweiden heb ik niet precies in kaart kunnen brengen. Met uitzondering van de grondruil Op de Akker bleven de oude landbouwgronden van het Steenhuis wel aan de boerderij verbonden, zoals de Heykamp en de Hemelsberg. Een ander stuk aldaar werd evenwel door de boer van Maartenshof beakkerd.

 

familie Minkenberg op het Steenhuis

Toen de pacht met het gezin Bergh ten einde liep, ging rentmeester H. van Cruchten uit Roer op zoek naar een nieuwe pachter voor de bouwhoeve met ruim 26 ha land. Daartoe zette hij in november 1886 een advertentie in de krant. Het duurde nog wel even voordat de pacht opnieuw kon worden uitgeschreven. Eerst in juni daaropvolgend kwam Peter Jan Tinnemans (1824-1899) uit Hunsel op het Steenhuis wonen. Hij was getrouwd met Helena Heymans (1828-1905) uit Grathem. Hun dochter Leen (1865-1951) trouwde in april 1894 met Lerang Minkenberg (1863-1935), zoon van de pachter op Paarlo. Zij gingen ook op de boerderij wonen. Naderhand nam Lerang de pacht van zijn schoonouders over. Op het Steenhuis werden hun vier kinderen geboren: Theo (1895), Trui (1896), Piet (1898) en Jan (1903). Het was uiteindelijk de jongste zoon, getrouwd met Guillaumina Lemlijn, die zijn ouders opvolgde als pachter.

In september 1947 verkocht notaris van Crugten nemens de erfgenamen de nalatenschap van mr. René baron de Bieberstein, in zijn leven raadsheer aan het Gerechtshof te 's Hertogenbosch. De baron had ook nog goederen te Stevensweert, Roosteren, Swalmen, Posterholt, Roermond en Herten. Onder Lerop waren dat buiten afzonderlijke akkers nog twee pachthoeven: het Steenhuis en Maartenshof. Het Steenhuis viel onder "koop 33"en was in totaal berekend op ruim 34 ha. Daartoe hoorde ook ander pachtland. Naast de boer op het Steenhuis werden hierbij nog tien andere pachters genoemd van minstens zoveel losse percelen land. (Ditzelfde gold ook voor "koop 32": Maartenshof.)

Jan Minkenberg verwierf het huis met schuren, stal bakhuis, boomgaard, erf en tuin en 25 ha bouw- en weiland. 7 ha ging naar zijn broer, burgemeester van Beek. Dit land werd naderhand op de boerin van het Steenhuis vererfd. De grond aan de Ezelsweg (4 ha) verkocht de boer spoedig weer, om met evenzoveel ander land zijn grondbezit nabij de boerderij af te ronden. Het grasland aan de Bemden werd berekend op 7ha, verdeeld in meerdere stukken. Het grondbezit werd naderhand nog uitgebreid me zo'n 40 ha, o.a. met enig grasland aan de Koeweiden.

Ook zonder de ruilverkaveling eind vorige eeuw ziet de kaart van Lerop er beduidend anders uit dan bij de oprichting van het kadaster. De grondverdeling heeft dus vooral in de laatste anderhalve eeuw veel verandering ondergaan. In 1953 kocht Minkenberg van Frans Nicolas jr. een boomgaard (anderhalve ha) naast de boerderij. De grond aan de Ezelsweg had hij verkocht aan Laurens van Melick, veehouder en fruitteler uit Herten. In 1954 verkocht hij ook nog ruim 80 are in het Leropperveld aan hem. Van Melick bouwde er zijn woning met koelhuis en sorteerruimte. (Nu is dat Leropperweg 13a.) De varkensfokkerij heeft er de overhand genomen.


De landbouwgronden van de erfgenamen Bieberstein in 1947, verdeeld over Steenhuis en Maartenshof en enkele losse stukken.
 
Naderhand werd het land vererfd op de boerin op het Steenhuis. Zodoende werd de grond weer vereend met de boerderij. Het uiterlijk van het Steenhuis is lange tijd hetzelfde gebleven. Maar ook na de verbouwingen in 1900 en 1930 werd het oorspronkelijke grondplan niet wezenlijk aangetast. Aan de achterkant werden beide gebouwen met nieuwe aanbouw verbonden. Voordien werd een overkapping ("de sjop") opgericht over de volle breedte van het erf. Door de uitbouw van de stal werd de binnenplaats verkleind. In 1928 werd in de boomgaard een schuur bijgebouwd. Naderhand werd ook het interieur verbouwd. Zo werd de muur tussen kamer en keuken verplaatst. De zitkamer werd ruimer, terwijl men vroeger juist over een grotere woonkeuken beschikte.
Met dank aan mevrouw Berden-Minkenberg, aan Peter Geuskens, Jo Schreurs en dr. Gerard Venner voor hun vriendelijke informatie.