Herberg de Heuvel









































































































































Sint-Odiliënberg ca. 1740,
arch. Michiels van Kessenich inv.nr. 1649
(foto: J.Schreurs, Herten)


Laatst gewijzigd: 19-12-2012 © Jan Ruiten

HERBERG OP DE HEUVEL (3)
Evers op de Heuvel

Voor de afgebrande huisplaats Op de Heuvel werden nieuwe kopers gevonden, die huis en hof (meteen) met een nieuwe lening belastten. Generaties achter elkaar ging de herberg over van vader op zoon. De naam Evers-op-de-Heuvel werd dan ook een begrip. Toch was de rol die het huis in de dorpspolitiek gespeeld had door andere lokalen in de buurt overgenomen. Was het aanvankelijk in de uitspanning Het Wit Paard, vervolgens werd De Swaen als raadhuis ingericht. Hier het derde deel uit het verleden van de Herberg op de Heuvel; eerder gepubliceerd in Roerstreek 2006, blz. 57 e.v.


Het Huis Op de Heuvel. (Foto van Mevr. Theunissen-Peters.)

Na de brand van 1728 week het gemeentebestuur uit naar de herberg van Jan Fijten aan de overkant van de Cruijsstraat. Het zou nog enkele jaren duren alvorens de herberg op de heuvel opnieuw gebruikt werd als vergaderpaats in overheidszaken.

De benaming 'Op de Heuvel' is dan al sinds lang verbonden aan dit huis. Nadat Hendrick Evers en zijn vrouw Catharina huis en hof hadden verworven, werd de herberg generaties lang vererfd van vader op zoon. Ter onderscheid van de overige familieleden, sprak men al gauw van Evers-op-den-Heuvel.

De afstamming van de kinderen Evers is geheel anders dan de tekst in deel 1 doet vermoeden. Hendrick was een zoon van schepen Jan Everts (1660-1729) en diens eerste vrouw Jenneke Hendricks (ca. 1660-1722). Let wel: de schrijfwijze van namen kan per akte verschillen. Een consequente schrijfwijze was er toen niet. Jan hertrouwde in 1723 met Gertrudis Heuskens, de weduwe Hertoghs uit Maasniel, en zelf een herbergiersdochter. Wegens hun hoge leeftijd sprak men bij het huwelijk van een geestelijke verbintenis (cognationis spiritualis) met bisschoppelijke ontheffing.

Jan Everts was het middelste kind uit een gezin van elf. Hij heeft zijn broers en zussen niet allemaal gekend, want de kindersterfte was groot. Hun vader Corst Evers (ca.1620-1676) was in augustus 1646 in de kerk van Sint-Odiliënberg getrouwd met Eiffken Winckens van Patteren (ca.1625-1705). Corst was niet van hier. Meestal werd hij genoemd naar zijn geboorteplaats als Corst van Gladbach of Kleynengelabbach.

Waarschijnlijk woonde het gezin enkele jaren op Paerlo. In 1656 waren zowel nobilis Gilles van Zoutelande, alsook domicella (Anna van) Nerpraet op het doopfeest in het gezin van de pachter. De peter was (mede)eigenaar van Groot Paerlo, terwijl de meter eigenaresse van Klein Paerlo was.

Kort daarop verhuisde Corst van Gelabach met vrouw en kinderen naar de overkant van de Roer. Tussen 1656 en 1665 traden enkele leden uit de familie Van Holloniën van Tonedenhof op als doopgetuigen. Ook dit kan op een pachtverhouding wijzen. Daarna is het gezin weer teruggekeerd naar Sint-Odiliënberg en ging toen wonen aan het begin van de Winterweg, het voetpad door de Kemp. (Nu: hoek Hoofdstraat-Kanunnik Willemsstraat.)

Eerst bij de geboorte van de jongste komen we de echte naam van Corst te weten: Christiaen Everts. Een andere keer schreef de pastoor hem in als Christiaen Schröders. Mogelijk was Corst een zoon van Evert Schröders naar wie hij twee keer een zoontje vernoemde. In de twee schatlijsten van 1668 en 1674 wordt hij dan weer Korst Telen of Thielen genoemd.

Christiaen Everts stierf in augustus 1676. Zijn vrouw werd zelden onder haar eigen naam genoemd. Aanvankelijk was het nog Eva van Gladbach. In 1680 komen we Eva Everts nog als doopgetuige tegen en in 1699 als Eva Winckens bij de doop van kleindochter Catharina Hendrichs in Vlodrop (lees: Posterholt). Zes jaar later staat achteraan in de bevolkingslijst: 'Eefken die weduwe'. Zij woonde toen alleen. De vrouw heeft de meeste van haar kinderen overleefd.

Haar zoon Peter was al sedert jaren getrouwd met Catharina Lijssen. Zij woonden elders in het dorp. Jan Everts trouwde in oktober 1686 met Joanna Hendrix (ca.1660-1722), weduwe van Lenardt Puts. De vrouw was een dochter van Areth Hendricks en Odilia Jacobs. Het gezin Hendricks heeft een tijdlang buiten de gemeente gewoond, onder andere in Leeuwen.

Jan Everts ging boeren op de voorhof van Frymersom. In 1710 werd hij in de beestenschat aangeslagen voor 5 koeien, 3 kalveren en 26 schapen. Kort voor zijn overlijden werd de pacht nog verlengd. Naderhand woonde hier zijn zoon Thijs. Jan Everts (1660-1729) was sedert september 1708 schepen in het gericht van Sint-Odiliënberg. Voor het ondertekenen van de stukken had hij toen maar een naamstempeltje laten maken: I.EVERTS. En had hij het ding toevallig niet bij zich, dan moest hij wel een kruisje zetten, want hij was het schrijven niet machtig.

Grondbezit blijkt niet de belangrijkste vereiste te zijn geweest om voor de schepenstoel in aanmerking te komen. In het bunderboek van 1717 staan slechts twee akkers op naam van Jan Everts, die hij ook nog eens deelde met zijn zwager Willem Linden. Ieder had de onverdeelde helft van 2 morgen en 3 vierdel akkerland aan de Brachterweg. De grond was afkomstig van hun schoonouders. Verder had schepen Everts nog 3 vierdel land in het Bergerveld. Evenals de akkers ging naderhand ook het huis van Willem Linden onder in het dorp over op de kinderen Everts. Huis en hof werden vervolgens van generatie op generatie doorgegeven. En dan was er nog de boerderij aan het begin van de Winterweg, die de schepen verhuurd had.

Hendrick Evers (1700-1745)

Na het overlijden van schepen Jan Everts werd zijn plaats in de schepenbank overgelaten aan zijn jongste zoon. Hendrick Everts (1700-1745) was in juni 1726 getrouwd met Catharina Slijpen, dochter van Claes Slijpen en Cornelia Cupers, pachters op Klein-Dasselray. Hendrick brak met deze familietraditie. Hij ging niet boeren op een grote hoeve, maar was eigen baas. Waarschijnlijk heeft hij de lening van 150 pattacons afgesloten bij de aankoop van de afgebrande huisplaats in het dorp. Hendrick verdiende hoofdzakelijk de kost als brouwer en herbergier.

Ondertussen mag wel duidelijk zijn, dat van een doorgaande lijn van Wilken via Evert op den Heuvel geen sprake kan zijn. Hendrick Evers heeft het Heuvelengoed niet uit erfenis verworven maar met eigen middelen aangekocht. Dat waren huis en hof van de weduwe Cnops. Een notitite uit 1755 noemt hier enkele huizen en moeshoven op rij, waaronder de moestuin van Adam Cnops, met de toevoeging: nu de erffgen. van Hend. Evers. Anderzijds stond een akker van de erfgenamen Thijs Peys (deel 1) in 1717 ook op naam van Herman Evers op de Heuvel.

Hendrick Evers verdiende de kost als bierbrouwer, jeneverstoker, maltmaker (voor anderen), als tapper en schenker. Ook in de akkerwinning was hij druk bezig: in de stal stonden 4 koeien en 4 runderen. Dat wil zeggen, dat hij tevens het nodige land gepacht had. Voor het vele werk had hij een knecht en meid in dienst.

In 1732 hadden de schutten op't schiefschieten gedroncken een ton bier in de herberg van Evers. Hier is geen sprake van de dorpsschutten, maar van een plaatselijke handboogschutterij. Er werd niet op de vogel maar op een schijf geschoten. Blijft de vraag, waarom de kosten van het schuttenbier betaald werden uit de dorpslasten. Deze post komt eenmalig voor in de gemeenterekeningen. Op 10 juni van dat jaar hebben de (vier) schepenen in de herberg van Evers enkele akkers in het Reutje in pacht uitgegeven en daarna voor 8 schellingen verteerd. Mogelijk diezelfde dag hebben de scheuten oock een ton bier gedroncken dou si op de schief hebben geschoten. Kosten 14 schellingen. Indien het hierbij ging om zogenaamd stuiverbier, dan komen we uit op 112 potten bier die toen gedronken zijn. (RHCL schepenbank O'berg inv.nr. 97.)

De gedachte dringt zich op, waarom in de archieven van de schepenbank nergens en te nimmer sprake was van een schutterij zoals in de meest andere plaatsen in de omgeving. Waren dergelijke gezelschappen in het ambt Montfort niet gangbaar?

Na Hendricks overlijden werd de schepenstoel aan zijn broer Thijs aangeboden, pachter op Frymersoms hof. Catharina Slijpen (1701-1771) hertrouwde in juni 1746 met Kobus Peijs (1718-1790). De jongeman was een zoon van Hendrick Peijs en Catharina Delissen. Uit dit tweede huwelijk werden geen kinderen geboren. Kobus nam het werk van zijn voorganger over. Als zodanig werd hij in de schatlijsten aangeslagen als brouwer, maltmaker, jeneverstoker, tapper en schenker. Ook in de akkerwinning was hij jarenlang een bedrijvige man. Sinds 1757 werd schoonzoon Ruth Gerits eveneens aangeslagen als brouwer en schenker. Twee brouwers in de familie dus. Ruth heeft de brouwketel tot 1773 gebruikt.

Waarschijnlijk heeft toen enig familieberaad plaatsgevonden. Kobus verhuisde met zijn tweede vrouw Aldegonda Daemen naar de herberg In de Drie Kronen. Enkele jaren later ging hij weer elders in het dorp wonen. Het ging hem niet meer zo goed af. Zijn laatste jaren sleet hij als huurder in een huisje aan het begin van de (huidige) Hoofdstraat. Hij had toen nog maar weinig middelen tot zijn levensonderhoud. In maart 1790 werd Jacob Peijs 's smorgens in alle vroegte dodelijk gewond aangetroffen op de heide voorbij Overen, richting Herten. Hij stierf als een arm man.

Manus Evers (1736-1794) trouwde in juni 1766 met Helena Slabbers (1741-1817), jongedochter van Albert Slabbers en Elisabeth Hoefnaegels uit Maasniel. Aanvankelijk woonde het jonge paar in het dorp. Manus verdiende de kost als akkerman en als jeneverstoker. Eerst na het overlijden van zijn moeder is hij weer in het ouderlijke huis gaan wonen. Hoewel de erfgoederen volledig op de kinderen Evers overgingen, bleef er toch een nauwe band bestaan met hun stiefvader Kobus en diens tweede vrouw.

In mei 1773 sloot Manus Evers een lening van 87 pattacons af bij de armenkas van de parochie. Daarop betaalde hij jaarlijks een rente van 28 schellingen, ofwel 11 gulden en 4 stuivers. De vorige lening stond mede tot last van zijn broers en zussen. Hier betrof het een persoonlijke lening. Het is niet bekend, wat hij als onderpand stelde voor deze hypotheek, mogelijk zijn kindsdeel in huis, hof en akkerland. Eerst het jaar daarop betrok hij de herberg Op de Heuvel. (PAO'berg priorij Thabor, magazijnnr. 5.1.2.1.: kasboek.)

































Stilleven, J.B.Chardin



























































detail kadasterkaart B2 ca.1840


Erfdeling onder de kinderen

Jan Evers -die in Lerop woonde- werd sedert 1775 als brouwer voor 1 pattacon en 4 schellingen aangeslagen. En twintig jaar later nog steeds. Waarschijnlijk is de brouwketel -voorlopig althans- in het sterfhuis van zijn ouders in het dorp blijven staan. Terwijl Manus de herberg Op de Heuvel had overgenomen, brouwde zijn broer het bier. In januari 1779 verklaarde Lena Slabbers, de vrouw van Evers dat in haar brouwhuis was ingebroken. Daarbij was een koperen schuppe gestolen. Maan betaalde aan de schatbeurder 3 pattacons en 4 schellingen als jeneverstoker, tapper en schenker (van likeuren).

De belening die hun ouders jaren voordien hadden afgesloten, was op alle erfgenamen overgegaan. Bij de verdeling der goederen zijn huis en erf op Manus Evers toegevallen. De akker ernaast stond op naam van zijn broer Jan (1730-1812), mogelijk zelfs met een bijgebouw van de boerderij, zoals een schuur of stalling. Maar het is ook mogelijk, dat we met het brouwhuis zelf te maken hebben. Slechts in enkele gevallen werd de verdeling van erfgoederen in het overdrachtsregister opgenomen. Meestal gebeurde zulks onderhands, zoals hier.

Toch is een en ander wel te herleiden. De lening, die in de aanhef van dit artikel genoemd wordt, blijkt nog in 1907 te bestaan. Dan is er sprake van een geldlening in guldens, waarvan de rente elk jaar met Pasen werd betaald. Bij elke vererving van huis en hof werd de lening meegenomen en voor de notaris vastgelegd onder de noemer 'vernieuwing van titel'. Daarbij werd telkens verwezen naar de vorige overname van de lening.

Zodoende komen we uit op een verwijzing naar februari 1776. Dat zou dan gelijk kunnen vallen met de erfdeling tussen de kinderen onderling. Toen zijn 75 pattacons als lening op het huis van Manus blijven staan, terwijl de grond ernaast verdeeld werd tussen zijn broers Jan en Christiaen Evers, met elk de last van 25 pattacons. De resterende 25 werden door de erfgenamen van Ruth Geraets overgenomen. (RHCL archief Huis Well, inv.nr. 55. Met dank aan Jo Schreurs, Herten, voor de vriendelijke tip.)

Buurman en schepen Tunis van der Borgh werd in 1761 enkel aangeslagen als smid, tapper en schenker. Tien jaar later begon hij zijn eigen bier te brouwen. In mei 1794 beleende zijn zoon Hendrick huis en hof, ongeveer een halve morgen groot, voor 1200 pattacons. Twee maanden later al kon hij de schuld weer aflossen. Het huis met de schuur, stalling, brouwhuis, smidse, moeshof en de kamp daarachter was gelegen tussen het huis van Manus Evers en de woning van de weduwe TerVondert. Ooit heeft de huisplaats deel uitgemaakt van het huis van Daem op den heuvel. (Zie deel 1) Hier voorzag Neesken Peys voorheen als herbergierster in haar onderhoud. Daarna ging het huis over op haar dochter Aldegonda, getrouwd met Jan Slebosch.

Dertelheden en andere excessen

In 1792 kreeg Herman Evers een proces aan zijn broek. Het was van oudsher verboden speelluiden in deesen ellendige tijde in herbergen te gebruiken. Tegen alle regels in had Evers op 5 februari van dat jaar in zijn herberg toch laten spelen en dansen. Zijn vrouw had weliswaar ontheffing gevraagd vanwege de naderende vastenavond, maar de drossaard had dit geweigerd. De waard Op den Heuvel had zich van het verbod niets aangetrokken en een week later was het in zijn huis alweer feest. De ambtman trok fel van leer. De herbergier had met zijn tergend en toorend gedrag aanleiding gegeven tot verbodene en ongeoorloofde vermaaken en buitenspoorigheden. Tot twee maal toe had hij het spiegelbeeld van het quaed opgevoerd en dat mocht niet ongestraft blijven. Het spelen en dansen zou maar leiden tot dertelheden en andere excessen. Eis: een boete van minimaal vier goudguldens.

Het verbod gold overigens al van een eeuw voordien, namelijk van 1689 en was in 1741 nog eens nadrukkelijk bekrachtigd. Met zo weinig herbergvertier waren het inderdaad 'ellendige tijden'. Herman was het evenwel niet eens met de handelwijze van de drossaard. Andere herbergiers in het dorp werd immers geen strobreed in de weg gelegd en ook elders in het ambt Montfort werd (oogluikend) toegestaan de vioole te roeren. Waarom, zo verweerde Evers zich, moest hij dan als enige daarvoor gestraft worden? Mogelijk werd de zaak daarop geseponeerd.

Na het overlijden van haar man bleef de weduwe Evers achter met vier van de acht kinderen. In 1798 werd Helena Slabbers aangeslagen als bierverkoopster. Het huis werd voor slechts 16 Franse stuivers (sous) aangeslagen, terwijl het huis van buurman Hendrick van der Borgh met 4-10 livres was belast. Toch was het pand toen nog een van de weinige gebouwen in het dorp met een poort. Verder stonden nog twee akkers in het Hoosderveld op haar naam. (GAO'berg inv.nr. 6 en 8.)

Moderne tijd

Het huis vormde al sinds geruime tijd niet meer het decor voor de dorpspolitiek. De gemeenteraad vergaderde in De Gouden Leeuw, het brouwershuis van schepen Hastenraedt. Na 1800 waren het andere bronnen waar de onderzoeker uit kan putten. De Burgerlijke Stand nam de functie van de kerkregisters over. De gemeente is niet meer het gezamenlijk bezit van de inwoners. Gemene gronden, waarop de boeren hun vee lieten weiden en die zij gebruikten voor het "haggen en plaggen" werden verkocht aan particulieren. De rechtspleging werd overgenomen door de rechtbank in de stad, en ook de overdracht van huis en hof was uit handen gegeven. Nu zijn het de archieven van het kadaster vanaf 1820 en van de notarissen waaruit de onderzoeker kan putten. De gemeenteraad is een geheel andere bestuursinrichting met andere bevoegdheden.

In 1843 komen we opnieuw de naam Heuvel tegen als aliasnaam, te weten: 'Jan Evers, Heuvel'. Dat was Jan Hendrik Evers (1777-1864). Hij was in 1818 in eerste huwelijk getrouwd met Cornelia van Helden (1790-1828). De vrouw was geboortig van Echt, maar woonde ten tijde van het huwelijk op de hof Frimersom. Kort nadien werd de pachtovereenkomst eenzijdig door de nieuwe eigenaar opgezegd. Ondanks een klacht van de pachter over deze onrechtmatige handelswijze, moest hij de boerderij verlaten. Gelukkig kon hij kort daarna de pacht op Annendael overnemen.

Het echtpaar Evers bleef, voorzover bekend, kinderloos. Een jaar na het overlijden van zijn vrouw hertrouwde de herbergier in juni 1829 -toch al ruim 50 jaar oud- met de veel jongere Agnes Beenen (1795-1844). Zij was een dochter van Renier Beenen en Maria Goldschmits uit Herkenbosch. Een jaar later werd de kleine Herman geboren.

In de meeste stukken staat Jan Evers als akkerman ingeschreven. Geen wonder, naast huis en hof beschikte hij nog over ruim 260 are akkerland, verdeeld over meerdere percelen. De helft van de grond bestond overigens uit een grotere kavel aan de Postweg. De overige stukken lagen her en der verspreid in het Hooster- en Bergerveld en aan het Zittard. Slechts in enkele gevallen werd Jan Evers ook herbergier genoemd. Er werd dus op De Heuvel nog uit het vaatje getapt. Mogelijk betrok hij het bier van zijn buurman, Jan Frans van der Borgh. Die had namelijk de brouwerij van z'n vader overgenomen.

Per testament vermaakte P.F. Heyligers in januari 1836 aan zijn kleindochter meerdere goederen en enkele renten van kapitalen, zoals de 4 % van 300 francs, ofwel 75 pattacons, staande op het huis met schuur, stalling en moeshof in het dorp op de heuvel, samen 16 are groot. (Bij hermeting in 1885 was dat 8.20 are.) Zo ook de rente van twee kapitaaltjes van elk 100 francs. In 1837 en 1873 bevestigden achtereenvolgens Jan Evers en zijn zoon Herman, dat hun huis was belast met deze onopeisbare schuld van 75 pattacons. Omgerekend in Nederlands geld kwam dat neer op f.124,72.

Nog in 1894 werd de herberg van Herm Evers op de Heuvel genoemd. Na het overlijden van zijn vader werden huis, hof en het resterende akkerland op hem vererfd, bij elkaar net een hectare groot. Herm (1830-1919) was in maart 1856 getrouwd met Johanna van Helden (1833-1871), geboortig uit Posterholt. Het meisje was voordien met haar ouders in de gemeente komen wonen. (Haar vader was een neef van voornoemde Cornelia.) Uit dit huwelijk werden zeven kinderen geboren. Hun moeder stierf in maart 1871 in het kraambed.

Herm is daarna niet hertrouwd. Hij bleef achter met de drie jongens: Joannes, Willem en Jacob. In juli 1873 verkocht hij aan dhr. Geradts op Hoosden al de helft van een perceel akkerland nabij Paarlo. En twee jaar later verwierf de grootgrondbezitter bij een openbare verkoop het andere deel plus nog een grotere akker van ruim 43 are nabij de Roer. De zitting werd gehouden in de herberg van Jan Hendriks onder in het dorp. Herm Evers verdiende de kost als akkerman, maar daarvoor had hij land in pacht moeten nemen.

Op leeftijd gekomen liet Herm Evers het werk steeds meer aan zijn oudste zoon over. Jan Hendrik Evers (1856-1943) was in oktober 1882 getrouwd met Mechteld Slijpen (1857-1958) uit Swalmen. Het huwelijk werd waarschijnlijk in het Duitse (Niederkruchten) gesloten, waar beiden een tijdlang gewoond en gewerkt hebben. In 1884 kwamen zij naar de herberg Op de Heuvel in Sint-Odiliënberg.

Uit dit huwelijk zijn vijf kinderen bekend, waaronder een tweeling in 1898. Nog voor de eeuwwisseling waren de resterende akkers verkocht. Alleen het huis was gebleven. In 1905 nam de herbergier huis en hof in eigendom van zijn vader over. Twee jaar later, in augustus 1907 nam Jan Evers een lening op van 900 gulden bij dhr. Dahmen, koopman te Roermond. Als onderpand stelde hij huis en tuin in het dorp en zijn onverdeeld aandeel in drie akkers. Spoedig kon hij de lening alweer afbetalen. (RHCLM archief hypotheekbewaarder inv.nr. 167: register hypothecaire verbanden dd. 7-8-1907.)

Kort daarna werd hier de tramlijn aangelegd. Daarvoor diende de weg verbreed en de rooilijnen aangepast te worden. Waarschijnlijk was dit de reden voor de (gedeeltelijke) sloop en herbouw van het huis met schuur en stal. Van de huisplaats bleef nog slechts 7.30 are. Bij de buren ging er nog meer van het voorerf af om aan de provinciale weg toegevoegd te worden. (GAO'berg: kadastrale leggers, art. 691 en 1412.)

Omstreeks die tijd (1910) werden huis en hof verkocht. Willem en Jacob Evers waren ondertussen in Mönchen-Gladbach gaan boeren. Het gezin Evers ging aanvankelijk aan de Veestraat wonen. Daar stierf Herman in de vroege zomer van 1919 in de gezegende leeftijd van 89 jaar.

Twee jaar later ging Johannes Hendrik Evers opnieuw een lening aan van 3000 gulden met als hypothecair onderpand zijn nieuwe huis en hof aan de Schaapsweg. (Not. P.Thijssen inv.nr. 141 aktenr. 1790.)

Na het overlijden van haar man in 1943 keerde Mechteld terug naar haar geboorteplaats. Zij stierf op de Boukoul in de uitzonderlijke leeftijd van 101 jaar. (Jo Smeets: De Gouden Eeuw, gouden bruiloften in de Roerstreek, St.O'berg 2001 blz. 246.)

Hoofdonderwijzer

De nieuwe eigenaar van het huis Op de Heuvel werd hoofdonderwijzer J.L. Kruytzer (1864-1934), getrouwd met A.M. Kremers uit Karken. Omstreeks 1920 ging de schoolmeester hier wonen met vrouw en kinderen. In september 1928 waren er vaste plannen om te gaan verhuizen. Door buurman Willem Peeters zou de verkoop van het herenhuis in café de Tramhalte geregeld worden, volgens een advertentie in De Nieuwe Koerier van die dagen. Maar reeds na korte tijd keerde het gezin weer terug naar het huis op de heuvel. (GAO'berg: kadastrale leggers, art. 1223, 1387 en 2009. Meer over de hoofdonderwijzer, zie: G.W.G.van Bree 'Johannes Leonardus Kruytzer' in Roerstreek '75 blz. 39 e.v.)

Rond 1935 werd de huisplaats aangekocht door Martin Smeets, koopman van beroep. Zeker vier huizen in het dorp plus een bakkerij stonden toen op zijn naam. In het pasverworven huis kwam zijn schoonzoon Wiel Hermans (1905-1980) uit Valkenswaard wonen. Hij was in september van dat jaar getrouwd met Sophie Smeets. (Ibidem, art. 2092.) Ook Hermans verdiende de kost als schoolmeester en sinds 1954 was hij hoofd der school. Op de Heuvel werd niet meer uit het vaatje getapt. Wel weer bij buurman Peters, kolenhandelaar en caféhouder in 'De Brug'.

Enkele jaren na de oorlog ging de huisplaats over op het echtpaar Theunissen-Peters. Het echtpaar bleef er wonen totdat het (omstreeks 1965) aan de Bosserveldweg een nieuw huis met garage bouwde in een voormalige boomgaard. Het huis aan de Pastoor Siebenstraat ging toen over op Leon Reynders, van beroep verificateur, ofwel: belastingambtenaar. (GAO'berg: kadastrale leggers, art. 2306, 2349 en 2563.)