............ IN DE LELIE

 

 

 

Laatst gewijzigd: 23-03-2023 ©Jan Ruiten

IN DE LELIE
nu: hoek Pollartstraat-Leliestraat
toen: hoek Lage Hegstraat-Caniel, schuin
t.o. Munster kerkhof

In augustus 1884 werden enkele oude (oorspronkelijke) straatnamen in de Roermondse binnenstad in ere hersteld. In de late middeleeuwen waren zij teloorgegaan, voor en na door andere namen vervangen. Hetzij officieel, of middels de bewoners zelf in hun dagelijks gebruik. Het Ezelstraatje werd bij die gelegenheid weer Molenstraat genoemd. Achter de Meelwaag werd omgedoopt tot St. Christoffelstraat en het Koestraatje heet sindsdien weer Wernerstraat. Het rijtje werd volgemaakt met de Swalmerstraat, St. Cornelisstraat en Kloosterwandstraat.

Hetzelfde gebeurde met de Leliestraat, sinds onheuglijke tijden in de boeken als De Caniel vermeld. Die liep dan wel door tot aan de Nieuwenhof. Dit laatste deel werd herdoopt tot Begijnhofstraat.

Toch was de oorspronkelijke naam ondertussen niet helemaal verdwenen. Het hoekhuis schuin tegenover het Munsterkerkhof, nu hoek Pollartstraat en Leliestraat, had nog lange tijd zijn naam behouden. Die Lillie, of varianten daarvan, zoals In die Lilye. Ook wel Lillien-oordt genoemd, in de betekenis van hoekhuis.

En dan rijst meteen de vraag, werd de straat van oudsher naar dit pand vernoemd, of andersom?

Begin 17e eeuw blijkt dat dit toen het woonhuis was van de voogd van Roermond, namelijk jonkheer Herman van Cortenbach, heer tot Schoonebeek, in huwelijk met Margarete van Vlodrop. Aanvankelijk had het echtpaar al het huis ernaast verworven. Dat was het Wildenraitzhuis, zo genoemd naar de vorige eigenaars. (HGR inv.nr. 312-f.1.)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

"de penning zestien"
is rente ad 6¼%

 

 

Oudste gegevens
Begin 1491 was De Lelie het woonhuis van de weduwe Kathrijne in die Lyly, met de stenen kamer aan de ene kant en het brouwhuis aan de andere kant. Zij had beide zijpanden als weduwe verworven van Claes Kailen. Zij belastte haar goederen met een lening van 75 rijnsguldens bij Geertrude van Dulcken, begijn op het Noenhof, voor de duur van tien jaar. (HGR inv.nr. 310-f.64v.)

Ruim een halve eeuw later, in januari 1553 verkopen Jacob in gen Lylie en zijn broers Paul en Stoffer de achterkant van een huis op de Markt nabij de Grauwe Thoren. Jacob in gen Lylie en zijn vrouw Lysbett verkopen in maart 1559 nog een huisplaats, genoemd Bedelshuis, onderaan de Bergstraat. Ook hier namens de beide broers. (HGR inv.nr. 310-42v. en f.127)

Terug naar de Hegstraat. In maart 1557 verkopen Dederich van den Boetzeler en zijn vrouw Ermgard van Vrijlich het grote huis op de Hegstraat naast hun ander huis aan Robrecht van Wyldenray. Tevens het kleine huis naast de Lily aan Heynrich Kremer en vrouw Bele. (HGR inv.nr. 311-f.107v-108.)

De volgende akte, opgemaakt in november 1591, we zijn dan een eeuw verder na de eerste vermelding, stond het huis op naam van Jacob van Gryteren en zijn vrouw Marie van Wildenraitt. Zij hebben het huis verworven uit erfenis. Ondertussen is dan wel sprake van een bouwval van het huis met poortweg, schuur en tuin door voornoemde Robrecht zlgr. gekocht van Deryck Boetzelaer en het echtpaar Kreemer.

Jacob liet weten, dat hij het huis van de weduwe Wildenraett had gekregen bij zijn huwelijk. Het huis werd voor 1100 guldens verkocht aan Herman van Cortenbach en Margaretha van Vlodrop. Jacob verzekerde dat de naaste familieleden met de verkoop hadden ingestemd. Daarvoor stond hij borg met zijn goederen te Wickraede. (HGR.311-f.444v.)

Een maand later tekenden die naaste verwanten hiertegen toch nog bezwaar aan. Met name door Godartt van Krieckenbeck, die getrouwd was met Anna, de weduwe van wijlen Robrecht van Wildenraet. Hij liet weten dat zij niet in de verkoop gevraagd waren. (HGR inv.nr.311-f.446v.)

De zaak werd tussen partijen onderling besproken en afgehandeld, en wel onder nieuwe voorwaarden. Een maand later op 18 januari 1592 verkoopt Godart met instemming van vrouw en dochter, alsnog het zogenaamde Wildenraitz huis in de Lage Hegstraat (nu Pollartstraat) naast die Lillie aan het echtpaar Cortenbach-van Vlodrop. (HGR inv.nr.312-f.1v.)

Bij de verkoop werd afgesproken dat de gebroeders Kueckhoven de lasten op het huis voor zich zouden nemen. Omdat de koopsom niet meteen, maar uiterlijk in mei 1595 zou worden betaald. Tot zolang behielden zij het huis en het pand ernaast nog in bezit. Het geld bleef zolang op het huis staan tegen "de penning zestien". Uiteindelijk duurde het toch nog tot mei 1597 toen de aflossing ad 795 guldens 10 stuivers werd betaald.

Later dat jaar in september 1596 verwierven zij tevens het hoekhuis Die Lylie van de erfgenamen Kueckhoven-Severijns. Naast Christoffer en Matthis ook hun afwezige broer de kanunnik Joes van Kueckhoven. Er is dan sprake van een (lege) timmerplaats met de vervallen kamer van het huis Die Lylie. Of dat nog het gevolg is van de stadsbrand in 1554 lijkt onwaarschijnlijk, omdat Die Lilye nog in 1575 en 1580 zijdelings genoemd wordt, alsof het huis er nog staat. (HGR inv.nr. 312-f.8r.)

Het huis op de hoek tegenover het Munster kerkhof was belast met een cijns van 2½ gouden rijnse guldens* aan het kooldragersambt, losbaar met 50 gelijke guldens. Deze cijns werd in mei 1597 overgeheveld op twee andere huizen van de erfgenamen Kueckhoven. Het ene in de Brugstraat en het andere Achter de Muur. Het waarom blijkt uit de volgende akte. (HGRinv.nr.312-f.37v.)

 

 

 

 

 

 

 

 

"zich laten inrichten"
Hier: in rechten treden om het geld alsnog terug te krijgen.

 

"van vier tot vier jaar" kwam veel voor. Zolang geen van beide partijen na vier jaar had opgezegd, bleef de overeenkomst bestaan en meestal als een definitieve overdractht.

 

 

 

 

Cortenbach-van Vlodrop
Jonker Herman van Cortenbach had het huis Die Lilie van de gebroeders Keuckhoven gekocht voor 795 guldens en 10 stuivers. Het echtpaar Cortenbach-van Vlodrop heeft het huis niet zelf bewoond. Althans in 1616, toen zij genoemd werden als inwoners van Schonebeeck. Het huis in Roermond hadden zij voorheen al beleend met 3200 guldens bij Herman Vhueren. (HGR inv.nr.313-f.193r.)

Begin 17e eeuw werden er meerdere processen gevoerd tegen het echtpaar Cortenbach. Het begon al meteen in 1601, toen Lisbeth Pessers, weduwe van Gerrit Pessers zich richtte "veur euch edele erntveste, hoichgeleerte, wijse und voirsichtige heeren scholtes, burgemr. ende schepenen des heuftsgerichts Ruremonde".

Haar man had voor meer dan drie jaar als fourier gediend onder hopman Cortenbach en was onlangs op de "Monster plaetse" gestorven. Haar zoon had toen een andere plaats geregeld. (Mogelijk wordt hier het Munster kerkhof bedoeld.) Cortenbach had vervolgens de weduwe te Brussel ontboden om haar het loon van haar man alsnog uit te betalen. In Brussel aangekomen, kreeg zij te horen dat haar man al voor de monstering (inkwartiering) was gestorven en dus geen soldij meer tegoed had. Maar uit goede wil, zoals hij zei, gaf hij haar toch enig geld.

Terug in Roermond deed de weduwe haar beklag bij graaf Frederick van den Bergh. Deze beval Cortenbach haar alsnog de volledige bezoldiging uit te reiken. Dat geld had de hopman, zo bleek, immers voor zichzelf achtergehouden. Tevens werd beslag gelegd op de huur die de vrouw toen al had betaald als bewoonster van Cortenbachs huis. Tevens werd beslist dat Cortenbach de weduwe volledig zou uitbetalen. (HGR inv.nr. 107 procesnr. 119.)

Proces na proces
Kort daarop liet Marcelis van Aecken zich inrichten, wegens een schuld van 600 guldens. Hij was niet de enige die geld had uitstaan op het hoekhuis. Een pandschap van 600 guldens bovenop nog eens 400 guldens aan het echtpaar Geurd Graus en Fijcken Cremers. Daarop kwamen nog de 1600 guldens, die zij schuldig waren aan wijlen kanselier Benschop en vrouw.

Voorheen was het huis bewoond door Wilhelm van Triep, kanselier van het vorstendom Gelre, tot zijn overlijden. Daarop werd het huis beleend met 1600 gulden bij kanselier Benschop en zijn vrouw Catharina Bartholff. In plaats van rente-aflossingen te innen behield het echtpaar Benschop vanaf Pasen 1610 vrije inwoning voor de tijd van vier tot vier jaar, zonder daarvoor enige huur te betalen van huis, schuur of stal en achterplaats.

In juli 1616 werd een nieuwe regeling getroffen en wel door de weduwe Benschop. Zij droeg de pandschap over aan advocaat mr. Charles van Male. Het huis werd toen nog bewoond door de gouverneur van de stad Roermond en was belast met 100 rijnsguldens tegen een rente van de penning zestien. (HGR inv.nr. 119 procesnr. 475.)

Begin maart 1617 liet Johan Koelen arrest leggen op het huis wegens een schuld van 300 guldens. Een week later door Hendrick Bossman, namens Charles van Male, licentiaat in de rechten en advocaat in de Raden van Brabant te Brussel. Deze keer wegens een bedrag van 1600 guldens krachtens een huurcontract van het huis op 't Lelien oordt tegenover het Munster kerkhof. In mei 1617 werd deze lening doorverkocht aan de lct. Gerardt Creyarts, peyburgemeester te Roermond. Enkele dagen later liet Reiner van Eynatten, koopman te Luik beslag leggen op jonker Cortenbachs huis wegens een schuld van 746 guldens. Het waren niet de enige schulden waarmee het echtpaar te kampen had. (HGR inv.nr.313-f.273v.)

Dat het hier niet om een doorsnee huis handelt blijkt ook uit een vermelding in 1610. Dan is sprake van de poortweg van het huis.

 

"borat"
oorspronkelijk grof wollen stof

En schuld op schuld
Datzelfde jaar werd jonker Herman van Cortenbach aangeklaagd door Marcel van Aecken. Deze had volgens zijn rekenboek nog een bedrag van 501 guldens 7 stuivers te vorderen. Hij had derhalve een "kommer gedaan" en beslag gelegd op Cortenbachs huis Die Lilie. Op het eerstkomende jaargeding zou het hoekpand derhalve verkocht worden. Die schulden betroffen o.a. de stoffen die geleverd waren in mei 1615 bij hun huwelijk, te weten fluweel, satijn en gouden passamenten en andere waren. Verder 6 ellen Metzolano stof en nog 9 ellen van hetzelfde voor een pak en Argentijns lint, zeegroen zijden riemen en nog meer gouden passement.
(HGR inv.nr. 118 procesnr. 436.)

Reijner van Eijnatten, koopman te Luik had middels tussenkomst van Hendrick Bosman beslag laten leggen op Cortenbachs huis op de hoek van de Hegstraat, gnd. De Lilie, wegens een schuld van 746 guldens 1 stuiver en 1 oort. Het betrof een rekening voor geleverde stoffen, zoals zijden lakens, damast, fluwelen boratten en andere stoffen. Daarbij kwam nog een openstaande rekening van 522 guldens uit juni 1609, ondanks belofte van Margaretha van Vlodrop dat zij het geld uiterlijk met kerstmis van dat jaar zou betalen. Het echtpaar Cortenbach bevond zich toen in Schoonebeeck. De bode Willem van Vlodrop was in die tijd tot driemaal toe daarheen gereisd om een besloten brief te bezorgen. Daar trof hij jonker Cortenbach ziek te bedde aan. Bij de derde missie van de bode, liet Cortenbach weten dat hij niet wenste "dat hun luijden hem schaede aen deede, dat men met den proces op solle halden." (HGR. inv.nr. 119 procesnr. 470.)

We zijn een tiental jaren later aangekomen. Het huis staat ondertussen op naam van de erfgenamen Cortenbach. In januari 1629 verkopen Gerardt van Cortenbach en zijn vrouw Sybilla van Durssendael, heer en vrouwe van Schoonebeeck, het huis aan broer en schoonzus Johan Wilhelm van Cortenbach en Lucia van Vlodrop, voogd en voogdin van de stad Roermond. Het huis werd toen bewoond door zijne exellentie graaf Hendrick van den Berge. (HGR inv.nr. 314-f.189.)

De reden voor deze verkoop is te verklaren doordat het echtpaar eveneens schulden had gemaakt, namelijk “omme onsen grooten schaede voir te commen”. Schuld op schuld stapelde zich op.

 

het hoekhuis met poortweg op Lilienoordt
schuin tegenover Munster kerkhof op de hoek van de Pollartstraat (links) en de Leliestraat (boven)
rechts is de Hamstraat, onder Munsterplei
n
= 12 bisschopshof, 15 Munsterabdij, 16 Prinsenhof =

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Nieuwe eigenaars
De volgende akte brengt verwarring. In oktober 1647 verkochten Hendrick van der Linden en zijn vrouw hun huis op de Lage Hegstraat voor het lieve bedrag van 2100 gulden aan Gerardt van Lom en Maria Malioni. Het huis werd nader gesitueerd naast het hoekhuis op de Caniel van de capitularen van de H. Geest, ofwel het kapittel van de kathedraal. (HGR inv.nr. 316-f.65.)

...een huijs met alle sijne ap- ende dependentien, los ende vrije, gelegen op de Lege Heghstraet, neffens een huijs van de heeren capitularen van de H. Gheest sijnde het hoeckhuijs van de Caniel, ende ter andere sijde neffens des vercoopers broeders behuijsinge...

Het scheelt maar een komma. Maar toch. De volgende akte maakt het misverstand weer goed. Voornoemde Maria Malioni, de weduwe Lom, met assistentie van haar zoon Peter van Lom als haar momber, en diens vrouw Maria Theresa Maliony, beleent in november 1676 hun huis op het oort van de Hegstraat met 1500 rijksdaalders bij de licentiaat Francis Masion, kanunnik van Bergen en Leure (Henegouwen) tegen een rente van 93 rijksdaalders 6 schellingen. (HGR inv.nr. 318-f.117v.)

De volgende akte brengt opnieuw even verstoring. Het huis was ondertussen overgegaan op hun zoon, schout Bernard Albert van Lom, getrouwd met Anna Gertrudis van Gutshoven. Deze keer, in november 1687, werd het huis weliswaar gesitueerd op de hoek van de straat, en voor alle duidelijkheid tegenover het Hof van Z.E. de stadhouder van het Vorstendom Gelder, ook wel het Prinsenhof genoemd, maar werd in de betreffende akte gesitueerd op de Hoge Hegstraat! Het kan verkeren. (HGR inv.nr. 319-f.308.)

Voor alle zekerheid: het huis van buurman Jan Bulders was gelegen op de Caniel. Hij had het huis kort voordien gekocht van de erfgenamen Croonen, naast het huis van de erfgenamen van scholtis Lom. (HGR inv.nr. 319-f.187.)

In mei 1686 hadden beide buren enkele afspraken gemaakt wegens de privacy. Onderwerp was o.a. het klein vensterke boven in Bulders' huis. Hij beloofde het venster dicht te metselen. Mocht de muur aldaar ooit hoger worden opgemetseld, dan zou er geen nieuw venster geplaatst mogen worden. Die afspraak zou "ten eeuwigen dage" blijven gelden. Verder werd vastgelegd dat Bulders de schoorsteen aan Lom's kant op beiderzijds kosten zeker 3 voet hoger zou opmetselen, zodat Lom geen last van de rook zou hebben. De scheidsmuur zou tevens in de volle lengte tot aan de straat, de Caniel genoemd, voor beiderzijds gebruik dienen. (HGR inv.nr. 319-f.223v.)

De laatste keer dat het hoekhuis in de akten vereenzelvigd werd met De Lelie was in februari 1618. We zijn ondertussen ruim een halve eeuw verder wanneer de huisnaam weer opduikt. Dat was in april 1683 betreffende een huis in de Schoenmakersstraat. Er is geen familiaire relatie met de voormalige bewoners van het pand op Lelien-oort, het hoekhuis aan de Caniel.

In oktober 1692 verwierven schout B.A. van Lom en zijn vrouw Anna Catharina van Gutschoven bij openbare verkoop het derde deel van het naastgelegen huis op de Hegstraat. Het was Catharina de Lion, dochter van Fredericus de Lion en Anna Labee, die haar aandeel uit erfenis van haar moeder verkocht aan voornoemd echtpaar. Het huis was belast met 200 ducaten. (HGR inv.nr. 320-f.280v.)

 

wordt vervolgd

* De guldens waren toen nog geen munteenheid. De waarde ervan werd uitgedrukt in het aantal stuivers. De gulden werd doorgaans gerekend op 20 stuivers, de daalder op 30 stuivers, een philippen(daalder) op 2 guldens 19 stuivers, een pistolet op 8 guldens en 4 stuivers, 1 ducaat op 4 guldens 10 stuivers, een nobel ad 9 guldens. (HGR. 313-f.280)