............ DE FONTEIN

Laatst gewijzigd: 02-08-2020 © Jan Ruiten

DIE FONTEYNE
IN DE NEERSTRAAT

Als dorst een hert dat wordt gejaagd naar't water der fonteine...

De zoektocht naar het huis Die Fonteyne in de Neerstraat bleef lang vruchteloos. In de oude archiefstukken worden de huizen onder aan de Markt gesitueerd als in de Neerstraat, die doorloopt tot aan het Pelserstraatje en tot "aan minderbroeders". Aanvankelijk werd gedacht dat het huis heeft gestaan in de buurt van de pomp in de Neerstraat. De huizenlijst uit 1677, opgemaakt ten dienste van de inkwartieringen van vreemd legervolk, gaf de doorbraak. De notulist volgde een bepaalde route van huis naar huis. Sommige panden waren daarbij een vast orientatiepunt. Dan blijkt, dat het gezochte huis elders in de Neerstraat heeft gestaan...

Het was lange tijd niet duidelijk waar in de Neerstraat het pand te zoeken was. Hier een samenbundeling van de zoektocht naar De Fontein van de erfgenamen Cox. Daartoe werd ook bij de naburen in de straat aangeklopt. Tot slot is ook verder terug in de tijd naar de herkomst van huis en hof gespeurd.

Hieronder volgt eerst een korte beschrijving van het pand en zijn bewoners, waar de zoektocht om draait. Vervolgens komen de huizen links en rechts aan de orde tot een vast ijkpunt is gevonden waar we ons nader op kunnen richten, aangegeven van a t/m g. Van deze huizen wordt tevens een korte beschrijving gegeven.

Uiteindelijk volgt het pand De Fontein, verder terug in de tijd zover de akten uit het oude gightboek het toelaten, om vervolgens het verdere verloop te beschrijven. Voor alle panden geldt, dat niet altijd de genoemde personen, de eigenaars, ook de bewoners waren. Sommige families hadden meerdere huizen in eigendom binnen de stadsmuren. Over verhuur zijn minder gegevens te vinden.

beschudrecht of naasten: als verwant aan verkoper, of als naaste buur de verkoop tegen dezelfde prijs en voorwaarden overnemen.

De aanleiding tot deze zoektocht was het ouderlijk huis van wijnhandelaar Gerardt Cox in huwelijk met Liesbeth Bordels. Zij kochten in mei 1593, met gebruik van het beschudrecht*, een huis halverwege de Brugstraat. Nu nummer 12. Een maand eerder was de vrouw van haar eerste kind bevallen. In hun woning in de Brugstraat werden vervolgens zeven kinderen geboren. Naderhand komen we alleen de jongste, Stoffer Cox (1604-ca.1680), in de archieven tegen als terechte nakomeling, die de lijn zou voortzetten.

Hierin staan voornamelijk overdrachten en hypotheken van onroerend goed.

Aanvankelijk (1630-32) diende Stoffer als ruiter in het leger van Hendrick, graaf van den Bergh. In het gightboek* van Roermond werd Stoffer in juni 1649 voor het eerst samen genoemd met zijn vrouw Hilleke Cremers. Daarna timmerde Stoffer zijn huis aan het Gebroek te Maasniel, waar hij ging boeren. Hij werd dan ook wel "Stoffer op gen Broock" (1657) genoemd. De lijn werd voortgezet door hun zoon Jan Cox in huwelijk met Gertrui Linderts.

De naam wijzigde van Koich (o.a. 1572 en 1595) en Koch (1603) in Cocx (o.a. 1615 en 1630) en uiteindelijk Cox. De laatste schrijfwijze wordt hier steeds gebezigd, ongeacht de notering in de oorspronkelijke akten.


Rond 1600 rekende men tot de Neerstraat de huizen vanaf de zoutmarkt (z) tot aan minderbroeders (m),
dus inclusief de huidige Marktstraat.


de penning 16 = 6¼ %

...op zoek naar het huis Die Fonteyne

In 1603 beleenden Gerardt Cox, Gerardszoon, en vrouw Lysbeth Bordells hun huis in de Brugstraat met een kapitaal van 900 gulden tegen de penning 16. Als bijpand stelde Gerardt zijn erfdeel in het huis van zijn vader zlg. in de Neerstraat. Om preciezer te zijn, gelegen tussen het huis van Ariana, de weduwe Martels*, en dat van Dirck Cox. In daaropvolgende jaren Die Fonteyne genoemd. Waar op bovenstaand fragment heeft dit huis, afkomstig van zijn ouders, gestaan? En wat is daarover te achterhalen uit de oude akten? (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr.312-f.149.)

*Bij nader onderzoek blijkt, dat het huis van de weduwe een plaats verderop lag. Zie onder b.

Het huis van Gerardt Cox de oude (c.) in de Neerstraat werd al in november 1576 genoemd, links naast het huis van de erfgenamen In den Engel (b.). Het volgende huis op rij was van Claes Martels (a.). Ruim vier jaar eerder, in januari 1572, liet Gerardt vastleggen dat al zijn stokgoederen binnen en buiten de stad zouden overgaan op zijn kinderen Marie, Catharina, Gerardt, Greeth, Else en de kinderen van hun overleden broer Jan. Uiteindelijk waren het alleen Marie Cox, weduwe van Lenard Maessen, burgemeester Gerardt Cox en vrouw Lysbeth Bordels in de Brugstraat en de jongste Else Cox, echtgenote van Merten Hacken, die zouden delen in de nalatenschap van hun ouders. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr. 311-f.300 en f.246.)

Het huis in de Neerstraat ging over op de twee dochters Marie en Else. Daarbij hoorde ook een huisje in het Ezelstraatje, nu Molenstraat. Else en haar man woonden op de hoek Marktstraat-Brugstraat. Wegens zijn grote schuldenlast werd beslag gelegd op hun goederen en uiteindelijk verkocht. Voorheen had Marie ingestemd dat haar helft in het huis De Fontein als bijpand mocht gelden, om daarmee haar zwager van dienst te zijn.

Dat had zij beter niet kunnen doen. Uiteindelijk zouden beide helften van De Fontein in december 1628 dan toch openbaar verkocht worden. In eerste instantie ging het huis voor 1260 gulden over op de hoogste bieder. Dat was hoefsmid Hendrick van Lin, in huwelijk met Gertruy Raetsen. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr.314-f.188.)

Het huis werd in 1616 voor het eerst vermeld onder de naam De Fontein, naast het huis van brouwer Corst Neijven. Aan de andere kant lag vanouds het huis van Dirck Cox. Of het niet meer dan toeval is, of dat de twee Cox-huizen een gemeenschappelijke oorsprong hebben, moet verder onderzoek uitwijzen. Gerardt Cox de oude, wat verder terug in de tijd, was getrouwd met Catharina Roeders. Een generatie later trouwde zijn jongere neef Derick Cox (zie d.) met Stofferke Roeders.

Binnen de termijn tekende het echtpaar Scherers beschud aan, enerzijds wegens verwantschap met verkoper Gerardt Graus en als crediteur van Merten Hacken zlgr. Van dan af stond het huis De Fontein op naam van burgemeester Mathis Scherers en Anna Hergodtschalck. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr.314-f.190.)


Marie, Cathrine, Gerith, Greeth, Else und Jan Koichs

Om het huis De Fonteyn te situeren zijn we bij de buren nagegaan om te zien of daar meer informatie te vinden was.

Uit de overdrachten in het gightboek blijkt nergens waar het huis De Fontein heeft gestaan. Was dat aan het begin van de Neerstraat, bijvoorbeeld tegenover of achter de pomp nabij de gats? Mogelijk zouden de huizen links en rechts van De Fontein meer informatie geven. Dat zijn de panden vermeld onder b. en d. Omdat daarmee geen resultaat werd geboekt, gaat de zoektocht verder; vastgelegd onder e. t/m g. en tenslotte nog a. voor een definitief resultaat.

IN DE WILDE
b. Corst Nijven, brouwer

*Het huis Den Engel lag tegenover de Brugstraat op de hoek "waar men de Berg opgaat".

Links naast het huis van Gerardt Cox de oude stond al vanouds het huis van Dirck Cox (d.) en Stofferke Roeders. Aan de andere kant (van het pand De Fontein) lag het huis van Coen in ghen Ingell*. Waarschijnlijk was het huis afkomstig van zijn vader Goerdt In gen Engell. Deze had hier voordien aanpalend eigendom in het Ezelstraatje. Maar oudere gegevens ontbreken.

1576-1615
Het huis De Wilde

In november 1576 vermaakte Marie, de weduwe van Coen, haar gebruiksrecht op dit huis aan haar dochter Elsken. Dit huis was gelegen tussen het huis van Gerard Cox en het huis van Claes Martels (a). Nog diezelfde dag verkoopt de jonge vrouw het huis, dat dan geheel op haar naam staat, aan Korst de Wilde en vrouw Lenardtgen. Zij woonden toen in het huis De Marienborgh, in die tijd een bekende herberg in de stad. De bewoners werden dan ook naar dat huis genoemd. Hier dus Lenardtgen in den Marienborgh. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr. 311-f.300.)

Het huis ging over op hun kinderen Liesbeth, Dirick, Heylken, Thoenis en Vaes de Wilde. Zij waren zeker niet onbemiddeld. Dat blijkt o.a. uit het testament dat hun moeder Lenardtgen begin 1614 had opgemaakt. Een deel hiervan werd twee jaar later, na haar overlijden, in de overdrachten beschreven. In deze akte worden vooral de rechten van haar zoon Vaes genoemd. Deze bleek bij zijn terugkeer uit Holland minder goed bij verstand dan voorheen, hetgeen sindsdien nog verergerde. Hij kreeg derhalve boven zijn kindsdeel 3 malder rogge en 2 malder haver jaarlijks. De goederen die hem van zijn moeder zouden toevallen, mocht hij enkel gebruiken, maar niet verkopen. Die zouden na zijn dood op de anderen overgaan.

Van de gemeenschappelijke bezittingen werden o.a. genoemd hun land te Ool, in de Rosslag, op de Donderberg te Maasniel, niet nader vermelde goederen te Alkmaar, twee huisjes in de Ezelstraat, de Bussenkamp buiten de stad en een erfpacht onder het gerecht van Wassenberg, ten laste van Herman in die Moelen te Klein-Gladbach. Tenslotte waren er nog een huis en enig goed te Sambeek. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr. 313-f.196.)

1615-na 1687
brouwer Neijven c.s.

In november 1615 verkoopt Hendrick Sliepen, namens zijn vrouw Lisbeth de Wilde en zijn zwagers en hun zuster, het huis met brouwhuis, stalling en poortweg aan de brouwer Corst Neyven en diens vrouw Anna Vossen. Het huis met toebehoor was gelegen naast de woning van Marie Cox (c.) en aan de andere kant naast Willem Martels huis. De koopsom bedroeg maar liefst 2600 gulden. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr. 313-f.190.)

Enkele maanden later nam het echtpaar Neijven een lening op van 1000 gulden met als onderpand een bunder land in het Roerderveld en hun huis in de Neerstraat naast De Fontaine. Tien jaar later is de lening geheel afgelost. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr. 313-f.195.)

Het echtpaar Neijven-Vossen had tevens twee huizen elders in de stad. Twee huizen in de Lombardstraat (nu: Jesuietenstraat) nabij de H. Geestkerk. Zij deelden met hun (schoon)broer Corst Vossen een huis op de Wenmekerstraat aan het Zwartbroek met bijbehorende schuur op de Schuitenberg. Al deze panden werden voor en na verkocht.

Huis en poortweg in de Neerstraat gaan over op hun zoon Dirck Neijven (1664). Na de grote stadsbrand in 1665 was het huis door de vlammen verteerd. Een klein jaar later ging zijn weduwe Catharina Gijsseler ertoe over op de lege huisplaats een nieuwe timmer te plaatsen. Daartoe nam zij een lening van 300 gulden op bij het echtpaar Reijnders-Gerits. Het huis werd gesitueerd tussen enerzijds Derick Rast (a.) en aan de andere kant procureur Jacob Suijverich (c.). (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr.317-f.178.)

Het huis van Neijven was in 1615 aangekocht van de erfgenamen De Wilde en stond in 1687 op naam van Christiaen Nijven (1654-1717), pastoor te Roosteren, en mede-eigenaars. Hij stelde zich toen garant met zijn huis in de Neerstraat, De Wilde genoemd, wegens zijn proces tegen kapelaan Meurs te Roermond. Hij verzocht derhalve dat de in beslag genomen (gearresteerde) veldvruchten ingeschuurd konden worden. Het Hoofdgerecht ging akkoord. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.rnr.319-f.297.)

Dat het huis in 1687 nog steeds genoemd werd als De Wilde, stemt overeen met gegevens die eerder al opdoken bij onderzoek betreffende het Reutje. Corst Neijven had daar grond uit erfenis en middels aankoop verworven. Naderhand op naam van genoemde pastoor te Roosteren. In de akten kwam hij voor als Corst Neijven in De Wilde en zelfs als Corst In den Wilde. (Hierboven anno 1635.) De huisnaam was dus al die tijd nog gangbaar. In 1710 werd de pastoor genoemd als erfgenaam van Dirck uyt Den Wilde. (RHCL M'tricht 01.021, archief schepenbank St. Odilienberg inv.nr.15-f.94 en f.105.)

Coen In gen Ingell > Corst de Wilde en Lenardtgen In den Marienborgh > brouwer Corst Nieven en Anna Vossen > Dirck Nieven en Catharina Gijsseler > pastoor Christiaen Nijven >>> Wolter Hoets, slager > Hendrik Hoets > J.N. Jacobs > Nicolaas Vaessen en Anna Gertr. Geraedts >

d. Derick Cocx wed.

Het volgende huis op rij, links van De Fonteyn, was afkomstig van Diderick Cox en Stofferke Roeders en ging naderhand over op hun zoon Dirck en dochter Catharina, elk voor de helft. Begin 1595 gaan Dirck Cox de jonge en zijn vrouw Grietgen de Laet over tot een erfwisseling met hun zwager Abel Claissen uit Brachelen en vrouw Catharina. In ruil voor twee zegelbrieven, een stuk land, hun aandeel in De Spijcker met de boomgaard verwerft Dirck de wederhelft van het huis in de Neerstraat, gelegen tussen Gerard Cox huis enerzijds en aan de andere kant Coen In gen Maen. (GAR archief Hoofdgerecht inv.nr. 312-f.37.)

Derick Cox de jonge wordt geregeld burgemeester en raadsheer genoemd. Tevens was hij in functie als een van de vier meesters van de huisarmen en tevens als hun boekhouder. In februari 1624 kocht hij samen met mr. Werner Rijcken, ook Rijckenray genoemd, een huis in de Neerstraat voor 750 gulden en in plaats van de gebruikelijke verteerpenning aan de verkoper een ring ter waarde van een dubbele dukaat. Naderhand worden zij Derick Cox en Werner Rijcken geregeld als buren genoemd. Dat wijst erop, dat zij na de aankoop tot een erfscheiding zijn overgegaan en dat Dirck zijn aandeel bij zijn eigen huis heeft betrokken. (GAR archief Hoofdgerecht inv.nr. 314-f.65.)

De 36-jarige verkoper Stoffer In den Maen werd bij deze verkoop bijgestaan door zijn oom, burgemeester Dederick In den Maen. Het huis was afkomstig van zijn ouders. Diens broer Gerard had het huis ernaast. Derick en Gerard waren zoons van wijlen Coen In de Maen. De huizen van Cox, Rijcken en In de Maen zijn dus afkomstig van hun ouders. In een akte, opgemaakt in maart 1593 stond Coen garant met zijn huis In gen Maen, in de Neerstraat naast het huis van de schout van Daelenbroeck (zie g.) (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr.314-f.65 en f.49.)

Derick Cox was getrouwd met Margriet de Laet. Hij was een zoon van schepen Dirick Cox en Stofferke Roeders. (Burgemeester Derick Cox had ook een huis aan het begin van de Neerstraat, afkomstig van zijn ouders. Na hun overlijden opgedeeld tussen Derick Cox de jonge en diens schoonbroer Rijck Stijns.) Hij overleed tussen maart en juli 1628. Meer dan tien, vijftien jaar later stond het huis nog steeds op naam van zijn erfgenamen.

In 1636 woonde hier als huurder Matthijs Haex (Haeck), in mei van dat jaar getrouwd met Anna Alers. Het jaar daarop kocht het stel een huis over de brug. Het huis stond toen en daarna (1640) op naam van de erfgenamen van burgemr. Dirck Cox zlgr.

Die erfgenamen waren zijn zoon de lct. Dirck Cox de jonge en dochter Marie Cox, in huwelijk met Rick Stijns. Beiden deelden het ouderlijk huis aan het begin van de Neerstraat (nu nrs 4 en 6). Dan was er nog zoon Marcelis Cox. Hij was in Venlo gaan wonen. Hij was getrouwd met Margriet van der Donck. In Venlo werden in 1629 hun drie minderjarige kinderen genoemd: Dirck, Catharina en Willem.

Catharina Cox, geboren omstreeks 1610 te Venlo, trouwde naderhand (1635) met Derick Nijssen. (Haar vermoedelijke afkomst is gebaseerd op de namen van haar ouders, die terugkeren in het gezin Nijssen, en als erfgename van wijlen burgemr. Dirck Cox de jonge. Het echtpaar Nijssen-Cox had het halve huis De Palz uit erfenis van haar grootouders. Nu Neerstraat 6. In 1646 hebben zij dat huis verkocht.) Ook hadden zij van Dircks ouders het huis aan het klein Bergske overgenomen.

Catharina, kleindochter van Dirck Cox de jonge en Grietge de Laet, trouwde met Derick Nijssen. Het echtpaar verkocht in juli 1659 een zegelbrief uit 1501 ten laste van de stad, mede namens de executeurs testamentair van haar broer de lct. Derick Cox zlgr. De schuldbrief ging over op het echtpaar Strijthagen-Tits als afbetaling van een lening van 300 gulden. In 1665 werd Derick Nijssen genoemd als meester van het brouwers-ambacht. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr.317-f.48. Met dank aan dhr. G. Cox, Roosendaal, voor het kritisch meelezen.)

In de visitatielijst uit omstreeks 1677 wordt hier genoemd hoeymaecker Thomas Corbee met zijn zuster en een klein broertje en vier knechten. De indeling van het huis werd beschreven als voorhuis, keuken en kamer, elk middelgroot, boven twee kamers, waarvan de grote met schouw, alles overdekt met een zolder. Op de achterplaats was een stal, groot genoeg voor 6 paarden. (GAR, Oud-Archief inv.nr.965, visitatie van huizen ca.1677.)

Stoffer In den Maen > Dirck Cox en Margriet de Laet > Derick Nijssen en Catharina Cox e.a. >>> Herman Simons, brouwer > J.J. Dillen en Maria Cath. Baert > Anthoin Burghoff > Th.vd Winckel >

De familienaam Rijcken kan gezien worden als afgeleid van Richard, maar blijkt hier dus te verwijzen naar de plaats Rickelrath.

e. Werner Rijckenroij

De voorgeschiedenis van dit huis schijnt gemeenschappelijk te zijn met het vorige pand. In februari 1624 verkoopt de 36-jarige Stoffer In den Maen zijn huis in de Neerstraat voor 750 gulden aan Diderick Cox en mr. Werner Rijcken, ook van Rijckenray genoemd. Het huis was afkomstig uit de nalatenschap van zijn ouders. De woning ernaast was aan zijn broer Gerardt in den Maen toegevallen. Bij de verkoop werd het huis gesitueerd zuidwaarts naast het erf van zijn broer en noordwaarts diens poortweg*. Daarbij was afgesproken dat Gerardt mede het recht had op het heimelijk gemak. Het huis kwam vrij met Pasen 1625. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr.314-f.65.)

*Deze poortweg zal nog enkele keren genoemd worden en was tot ver in de vorige eeuw aanwezig.

We moeten verder zoeken om een nadere plaatsbepaling van de huizen te vinden. De volgende op rij was het gezin van Werner van Rijckenraij met daarnaast Broust van Geray. Diens buurman was de schout van Daelenbroeck.

Werner Rijckenray nam in 1640 een lening van 150 gulden op bij het snijdersambt. Als onderpand stelde hij zijn huis naast Cox en aan de andere kant Broust van Geraij. Hij woonde in die tijd verderop in de straat aan minderbroeders. Hij had tevens een huis in de Koolstraat.

Naderhand woonde hier schepen en burgemeester, de lct. Gerard van Baerl, in de doopregisters van Baal genoemd. Hij was omstreeks 1660 getrouwd met Henrica van der Smitsen, jongedochter van armenmeester Jan van der Smitsen en Catharina van der Aa.

In december 1673, kort voor de Kerst, beleende Judith Wecx, de weduwe Rijckenraeij haar huis in de Neerstraat met 400 gulden bij doctor Tilman Truijtwijn. Het huis werd gesitueerd naast het huis van de brouwer Leonard Loosen en aan de andere kant diens poortweg. Dus dezelfde situatie als een halve eeuw terug. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr.318-f.71.)

Eerst in 1701 wordt het huis van de erfgenamen Rijckenroy zijdelings genoemd. Tussen dit huis en het pand van buurman Baerll lag de poortweg van brouwerij De Halve Maen (f.).

Stoffer In de Maen > Werner van Rijckenraij en Judith Wecx >>> juffr. M.E. Puytling > J.J. Dillen > Mathijs Lieck >

IN GEN MAEN

 

f. Broust van Geraedt

Het volgende huis op rij stond voorheen op naam van Coen Ingen Maen. In maart 1593 stond hij als oom garant bij de verkoop van grond met inzet van zijn huis In gen Maen naast schout Spee en tegenover de Oliestraat. Het huis werd vererfd op Gerardt In de Maen en vrouw Adriana.

In dat jaar had buurman Spee proces aangetekend betreffende de scheidsmuur tussen beide huizen. Waarschijnlijk na een foutieve meting ten nadele van Spee. In maart 1590 was al door tussenkomst van scheidsmannen in overeenstemming bereikt, dat Spee in de muur mocht bouwen en eventueel kijcklocher of vensters maken. Hij moest dan wel het derde deel in de kosten van de muur overnemen. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr.105-32.)

In mei 1606 liet zoon Dirck weten dat hij van plan was om zijn heil elders te gaan zoeken. Bij die gelegenheid gaf hij zijn moeder en zijn twee broers alvast zijn instemming om hun huis in de Neerstraat te verkopen. Het betrof hier het huis, waar toen Peter de Kannegieter woonde, gelegen naast hun groot huis, In gen Maen genoemd, waarin de weduwe zelf woonde. Eerder al werd het halve huis verkocht aan zijn oom Gootse van Dulcken. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr. 312-f.196.)

Het klein huis was een jaar later nog niet verkocht. Dan is sprake van het klein huis enerzijds en het groot huis met brouwhuis regenoten Nicolaes Spee. Zij hadden bovendien een huis in de Oliestraat en een in de Beggartstraat. Ook blijkt Dirck dan nog, of weer in Roermond te wonen en ondertussen getrouwd met Geertge Claessen. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr.312- f.214 en f.64.)

In februari 1624 werd het klein huis door de 36-jarige Stoffer In den Maen verkocht aan Dederick Cox en Werner Rijcken. Hij werd daarbij geassisteerd door zijn oom burgemr. Dirck In gen Maen. De koop werd gesloten voor 750 gulden en inplaats van het gebruikelijke verteergeld, een ring ter waarde van een dubbele dukaat. Cox voegde zijn helft toe aan zijn belendend huis (d.), terwijl het andere deel (e.) afzonderlijk doorging. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr.314-f.65.)

Het groot huis, waar het hier over gaat, stond toen op naam van zijn oudere broer Gerardt In den Maen, zoon van Coen. Wegens de hoge schuldenlast besloot deze tot verkoop over te gaan. Dat gebeurde in juli 1624 bij openbare zitting met de kaars. Voor liefst 2512 gulden ging het huis over op de laatste hoger Broust van Geraey. De erflasten bedroegen 600 gulden aan Gertruy In de Maen, weduwe van Coen van Ool, 100 daalders aan Hendrick Nunhem te Venlo, 100 gulden aan het brouwersambt en 650 gulden aan Dirck In de Maene, broer van de verkoper. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr.314-f.77.)

De nieuwe aankoop werd toen gesitueerd tussen schout Spee en Werner van Rijckenray. Broust, roepnaam voor Ambrosius, en zijn vrouw Jenne hadden ook een huis met brouwhuis op de Steenweg waar zij toen woonden. De twee huizen werden belast met een lening van 400 daalders. Drie jaar later kon het geld worden afgelost. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr.314-f.128.)


Dit schema geeft aan hoe de brouwerij De Halve Maen aan z'n naam kwam.

DE HALVE MAEN

Naderhand ging het huis over op Jan van Loosen, brouwer in De Kar in de Brugstraat. Dat was ergens tussen 1644 en 1659. In de gightboeken staat de overdracht niet vermeld. Hij was getrouwd met Margriet In den Ancker. Het huis kreeg toen een andere naam: De Halve Maen. Bij het huwelijk van hun zoon Lenardt met Thijsken van Straelen uit Heijthuijsen in juli 1659, kreeg het jonge stel het huis in de Neerstraat om t'hunnen schoensten te gebruiken voor de duur van vijftien jaar, zonder enige huur. Tevens zouden de ouders de reparaties aan het huis betalen.

Dat was nog niet alles. Het jonge paar had de vrijheid om in het huis een brouwerij in te richten met brouwketel, boeie, koelscheppen, vloten enz. Enkel bedoeld tot hun eigen gebruik, zonder inmenging van zijn ouders of zijn broers. En tenslotte een zegelbrief sprekende op 400 gulden kapitaal. De bruid kreeg van haar ouders 300 rijksdaalders mee. Uit dit huwelijk werden vier kinderen geboren. Het was hun zoon Matthias die in november 1699 het huis tot onderpand stelde van meerdere schulden, o.a. wegens een reis naar Holland. Bij elkaar was dat zo'n 865 gulden. Het huis werd omschreven met moestuin en schuur uitkomend achter de Muur. Als buren werden toen genoemd Gerardt Simons en Jan van Swaemen. In december 1673 stond het huis nog op naam van Lenart Loosen. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr.321-f.362.)

Volgens de visitatielijst van omstreeks 1677 werden hier achtereenvolgens het klein en het groothuis genoemd. Het kleinhuis werd verhuurd aan schoenmaker Claes Visschers die hier woonde met de vrouw en hun zoon. Het pand beneden opgedeeld in een klein voorhuis en dito keuken. Daarboven twee kamers met schouw en overdekt met een zolder.

In het groothuis woonde de weduwe Loosen, brouwerse met twee kleine kinderen en een meid. Het pand kende een groot voorhuis met daarachter een dito keuken. Vervolgens drie kamers, waarvan twee met schouw. Daarboven was direct de zolder. Bij het huis behoorden een paarden- en koeienstal, terwijl de opvaart doorliep naar de grote achterplaats met brouwerij. (GAR, Ou-Archief inv.nr.965, visitatie van huizen ca.1677.)

de Ploegput nu Neerstraat 56

In december 1682 werd de erfdeling geregeld onder de drie erfgenamen Jan van Loosen en Margriet In den Ancker. Aan hun zoon Hubert viel het derde lot toe, genoemd Den Halve Maen aan de Ploeghput in de Neerstraat, tussen de huizen van respectievelijk de weduwe Woestingh, links, en rechts de weduwe Richelraedt. Ook het klein huiske ernaast werd enkele keren genoemd. Omdat dit huis meer waard was dan de twee huizen in de Brugstraat, zou hij aan zijn twee broers elk 50 gulden uitbetalen.

Hubert bleef ongehuwd en na zijn dood ontstond onenigheid tussen zijn erfgenamen. Het daarop volgende proces in 1699 geeft een schat aan gegevens, o.a. betreffende de uitgebreide familiebezittingen binnen en buiten de stad, zoals een hoeve in Roggel en een te Linne. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr.199-2158.)

In december 1699 was het wederom Leonard Loosen die wegens een rechtszaak voor het Hof van Gelder garant stond voor zijn achtste deel in de brouwerij Den Halven Maen. Het pand werd geschat op een waarde van 1200 pattacons. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr. 321-f.368.)

In september 1700 stond Marie Bartelmans, weduwe van Willem van Loosen, garant met 6/9 deel van haar huis in de Neerstraat. Zij had in mei dat jaar een proces tegen Caspar de Bor voor het Hoofdgerecht gewonnen. Deze tekende beroep aan bij het Hof. Mocht de zaak alsnog in zijn voordeel eindigen dan kon hij de gemaakte kosten verhalen op haar onderpand, te weten het huis, hof, moestuin en het brouwgetouw genoemd De Halve Maen, gelegen tussen de huizen van lct. Woestingh en de weduwe van Jan Puytlinck. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr.322-f.69.)

Niet veel later in oktober 1701 werd het huis De Halve Maen dan toch bij opbod met de kaars verkocht door de weduwe en haar kinderen. Deze keer werd het huis gesitueerd aan minderbroeders. Maar dan toch tegenover de Oliestraat. De omschrijving van het pand maakt een en ander duidelijk betreffende de poortweg. Enerzijds werd opnieuw genoemd de weduwe van de lct. Woesting. Aan de andere kant werden zowel de erfgenamen Rijckenroy als ook burgemeester van Baerll genoemd. Voor 1355 pattacons ging het pand De Halve Maen met toebehoor over op Lenardt van Loosen, zijn zus Maria Gertrudis en broer Mathias. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr.322-f.144.)

Ruim een eeuw na de aankoop door het echtpaar Loosen-Ancker is nog steeds sprake van het huis genaamd De Halve Maen in de Neerstraat. Huis en brouwerij waren van generatie op generatie vererfd. Te beginnen met Willem van Loosen en zijn vrouw Marie Bartelmans, ook wel Baertmans genoemd. Hun dochter Gertrudis van Loosen (1672-1726) trouwde in oktober 1704 met Herman Simons (1672-1748), oudste van acht kinderen van Lenard Simons en Margiet van Hooff. Hij hertrouwde in september 1730 in tweede huwelijk met Helena Versteegen.

Van de tien kinderen werden in mei 1756 alleen Herman, de oudste zoon, en diens jongere broer Willem A. Simons beneficiant van het St. Rumoldus-altaar in de hoofdkerk. Vader en zoons stonden toen garant met het huis De Halve Maen in de Neerstraat, geschat op 1200 pattacons. Het huis werd gesitueerd enerzijds naast het erf van N. Heijster en aan de ander kant de erfgenamen Baerll. Ook hun ander huis met brouwerij in de Neerstraat werd geschat op 1200 pattacons. Hier werden als regenoten genoemd juffrouw Reypkens en aan de andere kant Peter Boncour. Tenslotte werd genoemd het huis Sint-Nicolaes in het Visserstraatje, geschat op 500 pattacons.

Willem Anthon Simons komen we sinds 1762 tot na 1795 tegen als dorpspastoor te Veert, nu gemeente Geldern (D). Herman Simons (1731-1803) bleef in de brouwerij werken. Naderhand staat het brouwershuis in de Neerstraat (nr. 26?) op zijn naam, evenals het huis in het Sint Nicolaasstraatje, zijn woonhuis op de Steenweg (vanaf de Schoenmakersstraat het tweede pand) en een klein huis "Achter de Meelwaag" (nu Christoffelstraat).

Na zijn overlijden waren er dus heel wat goederen te verdelen. Directe erfgenamen waren er niet. Wel nakomelingen van ooms en tantes. Daarbij komt, dat Leonard Simons een zoon was van Herman Simons en Gertrudis van Loosen, en dat de zus van Helena, met name Anna Catharina Versteegen was getrouwd met zekere Peter Willem van Loosen. Het huis en de brouwerij In De Halve Maan was afkomstig van de familie Loosen en was (deels) via Leonard van Loosen vererfd op diens kleinzoon Leonard Simons, brouwer.

Uit die hoek kwamen dan ook de landerijen buiten de stad, voornamelijk in de Roermondse Weerd . bij elkaar ruim 4 morgen akkerland en enkele morgen grasland. De grond werd in 1795 door de twee broers uitgegeven aan het echtpaar Geelen-Timmermans, landbouwers in De Weerd, tegen een jaarlijkse levering van 40 malder graan in tarwe, gerst, boekweit en spelt. Daartoe 3 karren hooi van 1000 pond. Alles ter concurrentie van 100 pattacons, bij misoogst. Dit alles te leveren ten huize van Herman Simons binnen de stad. De overeenkomst gold tot het overlijden van de langstlevende. (GAR, archief notaris Schreurs, 5.22 volgnr. 15.)

Volgens de lijst uit 1780 stond het huis gedeeld op naam van Peter van Loosen en Herman Simons. Hier woonden toen meerdere personen gehuurd.

Gerardt In de Maen > Broust van Geray > Jan van Loosen in De Kar en Margriet In gen Ancker > (tijdelijk hun zoon Lenardt) > Hubert Loosen > Willem Loosen en Maria Baertmans > Herm Simons en Gertr. Loosen > Lenart Simons en Heleen Verstegen > Peter van Loosen en Herman Simons > J.J. Dillen > Gerard Keuven en Petronella van Herten >

g. Thilman Wustinck

Het volgende huis op rij stond op naam van de schout van Daelenbroeck. Het betrof hier Nicolaes Spee, getrouwd met Maria Heijsterman. Enkele keren werd diens woning gesitueerd tegenover de Oliestraat. (Nu Paredisstraat.) Dat geeft meer duidelijkheid. We moeten dus zoeken bij de laatste reeks huizen tot aan het Begijnenstraatje aan het eind van de Neerstraat richting minderbroeders.

Hij werd al in augustus 1682 genoemd als eigenaar van het huis naast het volgende pand in de straat. Wanneer die buurman, Johan In gen Catt, alias Graess, het volledige bezit heeft, verkoopt hij het huis enkele weken later aan genoemde schout van Daelenbroeck, zijn vrouw Maria en zus Elisabeth. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr.311-f.354.)

Naderhand ging het huis over op Anthoin Olimart, drost van het ambt Montfort. Hij was getrouwd met Catharina Spee, kleindochter van genoemde schout. Haar ouders Hattard van Spee en zijn vrouw worden in de akten geen enkele keer genoemd in verband met het huis tegenover de Oliestraat. Wel enkele keren betreffende hun huis, hof, stalling en poortweg op de Schuitenberg.

Catharina Spee trouwde in tweede huwelijk met Jan Pollardt. In september 1644 verkoopt Anthoin Olimart zijn huis in de Neerstraat, tegenover de Oliestraat, aan buurman Tilman Woestingh en vrouw. Het huis was afkomstig van de grootouders van zijn vrouw. De andere buurman was toen Broust van Geraedt. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr.316-f.26.)

In november 1663 gingen de erfgenamen van schepen Tilman Woestingh en Lysbeth van der Donck over tot deling der goederen. Het huis naast de Halve Maen (f.) ging daarbij over op Peter Moeyts en vrouw en hun tante Geertruijt Heijster, weduwe van J.M. Woestingh, en haar kinderen. Het echtpaar Moeyts-de Groot verkocht het (halve) huis aan de weduwe voor een niet nader genoemd bedrag. Als aanbetaling op de koopsom overhandigde de vrouw twee rentebrieven, samen t.w.v. 550 overlandse rijnse keurvorstelijke guldens, goed van goud en zwaar van gewicht.

Gertruij de Groot gaf bij die gelegenheid haar man volmacht om over te gaan tot de verkoop van landerijen, huizen, hof, weiden en alle verdere erfgoederen. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr.317-f.118 en 119.)

In de visitatielijst van omstreeks 1677 wordt hier genoemd de weduwe van lct. Johan M. Woesting met haar dochter, een student en een meid. Het huis was ingedeeld met een klein voorhuis, een grote keuken met achterkeuken, twee grote kamers, elk met een schouw, en een kleine kamer. Boven waren 3 grote kamers, elk met een schouw en een kleinere kamer. Het geheel overdekt met een zolder. Achter het huis was tevens ruimte voor een kleine plaats. (GAR, Ou-Archief inv.nr.965, visitatie van huizen ca.1677.)

Volgens de lijst van 1780 stond het huis toen op naam van de erfgenamen Heijster en werd bewoond door doctor Peter H. Leurs in mei 1775 getrouwd met Johanna J. Schuirkens. Drie zoons uit dit huwelijk zouden als geneesheer in de voetstappen van hun vader volgen.

Niclaes Spee en Marie Heijsterman > Anthon Olimart en Catharina Spee > Tilman Woesting en Lysbeth van der Donck > Peter Moeits en Gertrui de Groot > NN van Dael > J.H. Cuijpers > C.J. Coenegracht >

a. Jan Mouchon hoek Ezelstraatje

De Maen en het huis van schout Spee werden gesitueerd tegenover de Oliestraat. Blijft de vraag welke kant we op moeten gaan om het pand De Fonteyn van de erven Cox te bezoeken. Is dat richting minderbroeders of jusit de andere kant op richting Markt? Het antwoord is dan snel gevonden.

Het huis rechts van brouwer Neijven blijkt een hoekhuis te zijn. Namelijk op de hoek van het Ezelstraatje. Een duidelijk uitgangspunt om bovenstaande huizen naast elkaar te plaatsen. Met het huis van schout Spee tegenover de Oliestraat (nu Paredisstraat) hebben we een nadere plaatsbepaling kunnen geven over het pand De Fonteyn, het huis van de erfgenamen Cox.

Het huis rechts van brouwer Neijven (zie b.) stond voorheen op naam van Willem Martels als buurman. In januari 1609 werd hij als tweede genoemd bij het opnemen van een geldsom van 80 gulden bij de meesters van het schoenmakers-altaar in de parochiekerk. Het altaar van Chrispinus en Chrispinianus. De beleners stonden borg met een huis aan minderbroeders. Martels stelde tot bijpand van de belening zijn huis in de Ezelstraat. Dat blijkt naderhand een hoekhuis te zijn, naast het erf van Lenartgen In den Marienborgh.

De belening ging uit van Martels oom Willem Cruder, schepen te Wassenberg, en diens vrouw. Willem Cruder had twee zussen, Adriaen, de weduwe Martels, en Geerdt Cruder, getrouwd met Jacob Clocher. Het huis van Martels werd opnieuw genoemd in 1614 naast het huis dat brouwer Nijven zojuist had aangekocht. Het derde pand op rij vanaf de hoek stond toen nog op naam van Marie Cox.

Claes Martels, zoon van Jan, had ook uit zijn eerste huwelijk kinderen. In de zomer van 1583 werd een schikking tussen beide partijen getroffen wegens de nagelaten goederen van hun grootvader. Daarvan staan geen verdere gegevens vermeld. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr.311-f.360.)

In die jaren was er verder sprake van een huis in de Neerstraat, waar men de Berg opgaat, dus onderaan de Bergstraat, met een klein huis ernaast. Dat huis ging over op zijn voorkinderen.

Burgemeester was men voor één jaar, maar de titel droeg men een leven lang, zelfs na de dood.

Een akte, opgemaakt in maart 1592 geeft dan al wat meer vrij. Toen was het Ariane Cruders, weduwe van burgemeester Claes Martels, die ook namens haar kinderen hun huis op de hoek van de Ezelstraat tot bijpand stelde. Als buurman werd toen Corst den Wilde (b.) genoemd. Claes, zoon van Jan Martels, had ook kinderen uit eerder huwelijk. Hij stierf augustus 1583. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nrs.311-f.360 en 312-f.5.)

Claes Martels werd tevens vanwege twee andere huizen in de Neerstraat genoemd. Een daarvan was gelegen in de (huidige) Marktstraat, toen Neerstraat genoemd, met daarachter een klein huis op de Berg. Maar meer nog verbinden we zijn naam aan het gotische huis in de Brugstraat, dat hij na de eerste stadsbrand nieuw liet optrekken. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr.311-f.434.)

Willem Martels stierf omstreeks 1615. Het huis werd toen bewoond door Johan van Berch. In 1627 nam Geurd Landmeters van Grathem en zijn vrouw Margriet Martels een lening op. Tevens werd haar moeder Lisbet genoemd, weduwe van Daniel Martels. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr.314-f.15.)

Dezelfde personen, aangevuld met het echtpaar Jan Stevens en Itgen Martels, verkopen in november 1631 het huis op de hoek van het Ezelstraatje voor 1250 gulden aan mr. Jan Mouchon en Marie van Edingen. Aan de andere kant lag toen het huis van de brouwer Corst Nieven. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr. 315-f.43.)

De nieuwe eigenaar van het hoekhuis komt ook voor in de lijst die in 1633 is opgemaakt in verband met inkwartiering van soldaten. De volgende op rij was genoemde Corst Nijven. De lijst gaat verder met de weduwe Thijs Scherers en Jacob Vinck, vervolgens Derick Cox weduwe, Werner Rijckenroy, Broust van Geraedt en Thilman Wustinck enz. (GAR, Oud Archief inv.nr.959.)

Mr. Johan Mouchon en zijn vrouw verkopen het huis op de hoek naast Corst Nieven (b.) enkele jaren later, in september 1637, voor liefst 2250 gulden aan Johan Rast en Anna Vostermans. (GAR, archief Hoofdgerecht invr.315-f.142.)

*Niet verwarren met
Het Golden Hoofd op de Markt naast het vleeshuis.

Met die kennis van de nieuwe eigenaars lukt het om het verdere verloop te volgen. De plaatsbepalingen in de akten zijn niet altijd even duidelijk. Enkele decennia later, in november 1660 belenen zoon Derick Rast en vrouw Agnetis Alofs hun aandeel, namelijk de helft, in het huis In den Golden Kop* op de hoek van het Ezelstraatje met 125 rijksdaalders. Tot bijpand stelt Derick zijn overige patrimonieel erfgoed. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr. 317-f.62.)

Begin 1664, verkopen Peter Moeits uit Venlo en zijn vrouw het huis ernaast in het Ezelstraatje. Binnen een maand tekent buurman Dirck Rast hierop beschud aan. Enkele dagen later tekent Derick Woestingh op zijn beurt hiertegen beschud aan als verwant aan verkopers. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr. 317-f.121, f.123 en f.124.)

In juli 1665 na de stadsbrand gaat het echtpaar Rast opnieuw een lening aan van 100 rijksdaalders. Tot onderpand stellen zij enkele stukken land buiten de stadsmuur, een moestuin in het straatje en hun huisplaats op de hoek met het huis dat zij daarop gaan timmeren... (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr. 317-f.158.)

Enkele dagen later volgt een tweede lening van 300 gulden en in september verkopen ze de moestuin in het straatje met de plaats waar de schuur heeft gestaan. In november verkopen Derick en zijn vrouw ook de afgebrande huisplaats tegenover de Meelwaag, met de stenen, het ijzerwerk en overige materialen. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr. 317-f.170.)

Het jaar daarop verkoopt Dirck Rast, samen met mede-eigenaar Merten Smit, een huisplaats in de Schoenmakersstraat met de stenen en de timmer die zij er geplaatst hebben. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr. 317-f.203.)

Derick Rast en Agnes Aleffs waren anno 1670 als borgen nog 300 gulden schuldig aan Derick Royen, tegen een rente van 15 gulden, jaarlijk met Kerstmis te betalen. Hun huis, op de hoek van de Neerstraat en het Ezelstraatje en aan de andere kant naast de erfgenamen Neijven, stelden zij tot onderpand. Verder was het huis belast met 100 gulden aan Lenartien Keucken en met 100 dukaten aan Hendrick Smeets als echtgenoot van Gertrudis Bordels. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr. 318-f.3.)

Wegens inkwartiering van militairen werden geregeld lijsten opgesteld. Daarbij werd de stad ingedeeld in zeven kwartieren. De lijst van het eerste kwartier begon aan de Kraanpoort en volgde een route die alle huizen achter de Luif, ten westen van de Marktstraat en de Neerstraat tot aan de Zwartbroekpoort en tenslotte de huizen achter de Muur. Wanneer die volgorde eenmaal is uitgevogeld, is het gemakkelijker zicht te krijgen op wie waar woonde. Na verder onderzoek blijkt dat de notulist van deur tot deur is gegaan om de namen van de hoofdbewoners te noteren.

Hier werd in de lijst van 1677 als bewoner genoemd Vaes Hamers, ruiter. Hij was getrouwd met Peterke Swinnen. Het blijkt een eenvoudig huis te zijn geweest. De indeling werd beschreven als een voorhuis, keuken en twee kamers met daarboven de zolder. Geen verdere details. (GAR, Oud Archief inv.nr. 965.)

In septemer 1677 verkocht Geertien Aleffs het huis aan de bewoners Servaes Hamers en Gertrui Francken. Kort daarop tekende Anna Manckens, weduwe van Jan Bongaerts, hiertegen beschud aan. Daarbij geassisteerd door haar broer(!) Winand Tienray. Zij toonde een buidel geld om aan te tonen dat zij de koopsom en bijkomende kosten kon betalen. Naar oud recht werd het huis haar toegewezen, na de symbolische betaling van goud en zilver, zoals gebruikelijk. In dit geval een halve Luiker pistolet en een halve rijksdaalder.

Peterke Swinnen, de vrouw van Hamers, wilde daar niets van weten. Zij gaf te kennen, dat zij het huis drie weken eerder aan de weduwe Bosman had overgelaten. Naar oud recht werd Anna Manckens door de schout in bezit van het huis gesteld. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr.318-f.142v.)

Tien jaar eerder had het echtpaar Bongarts-Manckers een huis gekocht vooraan in de Brugstraat. Twee jaar later verkochten zij hun ander huis aan de Nielerpoort.

Willem Martels > Daniel Martels > Geurd Landmeters en Margriet Martels c.s. > Jean Mouchon en Marie van Edingen > Johan Rast en Anna Vostermans > Derick Rast en Agnes Alefs > Anna Bongaerts-Manckens >>> Wolter Hoets, slager > Hendrik Hoets >


Zo te zien, zijn het juist de huizen in dit deel van de Neerstraat die in de stadsbrand van 1665 in de as werden gelegd.

 

 

 

 

 

 

c. De Fonteyn van de erven Cox

Nadat Geurt Graus zijn claim op De Fontein had bijgelegd met Marie Cox, gingen beiden in augustus 1628 over tot verkoop van het huis, waarvan elk de helft in eigendom had. Graus wegens het deel van Merten Hacken namens diens vrouw Els Cox en Marie Cox vanwege haar eigen. De erfdeling met hun broer Gerardt staat nergens beschreven.

In augustus 1603 sprak Gerardt Cox over sein andeill van seins vaders s. naegelatene behusung, cum suis et juriby, geleghen in der Nederstrate tusschen erven Adriaen Martels en Dederich Kochß. In deze kwestie was Gerardt Cox geen partij. Hij zal dus andere goederen hebben verworven uit de nalatenschap van hun vader. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr.312-f.149.)

Er was nog een dochter, met name Catharina. In september 1576 droeg haar vader Gerardt Cox de oude drie zegelbrieven over aan het klooster te Millen (in der Myle) met instemming van zijn twee volwassen kinderen Marie en Gerardt. Het was bedoeld tot onderhoud van zijn dochter die in het klooster was getreden: ter ehre Godts bestedet. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr.311-f.297.)

Gerhart Cox de oude liet in augustus 1593 vastleggen, dat hij aan zijn zoon een zegelbrief van 200 gulden had gegeven voor bewezen diensten. Gerard Cox de jonge hoefde dit naderhand niet in te brengen bij de erfdeling met zijn zussen. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr.312-f.22.)

Het huis kwam van zijn schoonouders. Gerard was getrouwd met Margriet van de Hoegrugh, dochter van Johan en van Margriet van der Griendt. Johan van den Griende had inderdaad een huis in de Neerstraat (1554). Meer preciezer hierover is een akte uit december 1560. Dan verkoopt Frans Vercken een huis in de Ezelstraat aan Gerard Cox en zijn vrouw Margriet. Het huis grensde achterlangs aan het erf van (haar vader) Johan van den Grient zlgr. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr.311-f.155.)

Het huis rechts van de Ezelspoort grensde met de tuin achterlangs tegen het erf van Johan van den Griendt, grootvader van Margriet v. Hogerich.


Het huisje in het Ezelstraatje anno 1560 hierboven genoemd,
werd na het faillissement van Merten Hacken in 1626 door de gerichtsbode verkocht.
Het huisje was evenals in 1560 belast met 10 stuivers jaarlijks aan de St. Mathis-broederschap.

In tegenstelling tot de bestaande stamboom Cox, was Gerardt Cox de oude niet getrouwd met een dochter van Johan van den Gryndt en vrouw Jutta. In mei 1550 was Johan Hoegrugh als man van Margrete met de overige kinderen (sijne swegeren und swegersse) van wijlen Johan van den Griendt en Jutta van Beringen tot een deling van de erfgoederen gekomen, met bezegeling onder getuigen. Details werden in de akte niet vemeld. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr.311-f.22.)

In juni 1559 was nog sprake van Johan van Hogerich die zijn zwager Geret Cox machtigde om namens hem te handelen. In dit geval zouden we dan te doen hebben met zoon en schoonzoon van het echtpaar Horrich-van den Gryndt. Net zoals er in die tijd een tweede Margriet van den Gryndt was als weduwe van Johan van der Ruyre. Meer vastigheid geven de archieven niet. Feit is wel, dat het huis van Johan van den Griendt naderhand (middels vererving) op naam stond van Gerardt Cox de oude. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr.311-f.123v.)

Nu de huisplaats van De Fonteyn bekend is, kunnen we beide panden met elkaar identificeren. Het huis uit 1560 en De Fonteyn uit o.a. 1628. Ook de tuin van het omstreden huis grensde zijdelings aan het huis aan het huis aan de Ezelspoort.

De akte uit december 1560 is de eerste waarin Gerardt Cox (ca.1515-1602) en zijn vrouw Margrete samen genoemd worden. In januari 1572 wordt Gerardt genoemd als weduwnaar van Margrete van Horrich, als vader van zes kinderen en als grootvader van de kinderen van hun zoon Jan Cox zlgr. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr.311-f.246.)

Twintig jaar later, in april 1592 noemt Gyrhardt Cox de oude enkel Gerith Cox de jonge (x Elisabeth Bordels) en diens zussen Marie en Else Cox als zijn kinderen uit huwelijk met Margareth van den Hoeghrugge. Over de kinderen van hun broer Jan Cox zlgr. was geen sprake meer. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr.312-f.3.)

Gerhart Cox de oude stierf (kort) na september 1602. Om onenigheid onder zijn drie kinderen Marie, Gerardt en Else voor te zijn, had hij een testament gemaakt. Al zijn roerende goederen zouden gelijk gedeeld worden tussen zijn zoon en diens jongere zus vanwege hun vele goede diensten tijdens zijn ouderdom en ziekte gedaan. Daartoe behoorden ook enkele zegelbrieven. Omdat hij o.a. tijdens zijn ziekte geregeld bij een van beiden in de kost was geweest en vanwege de wijn, zouden deze kosten uit de overige goederen betaald worden. De overige vaste en varende goederen zouden onder hun drieën gelijk gedeeld worden. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr. 312-f.129.)

In 1603 waren de ouderlijke goederen dus nog niet onder de drie overgebleven kinderen Marie, Gerardt en Else verdeeld. De stamhouder was toen nog in de veronderstelling dat het lot hem een deel van zijn vaders huis in de Neerstraat zou toewijzen. Het waren uiteindelijk zijn twee zussen, die elk de halve eigendom genoten.

Els Cox, getrouwd met Merten Hacken woonde op de hoek Markstraat-Brugstraat. Het huis in de Neerstraat stond in de akten op naam van Marie Cox, maar bij een pandstelling door haar in januari 1618 blijkt duidelijk dat zij voor de helft eigenaar was van dit huis en van het andere aan de Ezelspoort. De wederhelft stond op naam van Merten Hacken en Els Cox. Marie liet toen vastleggen dat haar zwager haar aandeel in de gemeenschappelijke goederen in de pandschap mocht opnemen. Naderhand blijkt, dat dit de vroegtijdige inleiding was tot de gedwongen verkoop van De Fontein. Het hier eerstgenoemde huis van Hacken werd geschat op liefst 4000 gulden. De twee andere huizen samen op 2100 gulden. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr. 313-f.257 en f.259.)

Gerard Cox de oude en Margriet vd Griendt > Marie Cox half en Merten Hacken en Else Cox half > Thijs Scherers en Anna Gotschalck > Vervolg, zie direct hieronder.

Van hieraf kende het huis De Fontein andere bezitters.

c. wed. Thijs Scherers en Jacob Vinck

Thijs Scherers was in eerste huwelijk getrouwd met Margriet van Gangelt. Uit die verbintenis was zoon Lenart geboren. Uit dit tweede huwelijk volgde zoon Peter. Een jaar na de aankoop van de Fonteyn, kort voor de kerst in 1629, maakte het echtpaar Scherers-Gotschalck een testament op. Scherers stierf kort daarna, binnen een half jaar. Zijn weduwe, Anna Heergoedtschalckx, zat nog met een restschuld van 830 gulden, die volgens de koopakte al met voorleden Pasen afbetaald had moeten zijn. Daartoe nam zij in juni 1630 een gelijke lening op om alsnog aan die verplichting te kunnen voldoen. Het was tevens de laatste keer dat het pand onder de naam van De Fontein in het gightboek voorkomt. Dat wil niet zeggen dat de huisnaam niet meer gebezigd werd. De weduwe hertrouwde in februari 1636 met Philips van Ophoven. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr.315-f.14.)

In maart 1632 richtte Anna, de weduwe van Thijs Scherers zich tot het Hoofdgerecht. Haar man had uit eerste huwelijk een zoon, met name Lenard, en een dochter Mettel. Deze trouwde met Matthijs Crompvoets. Door haar schoonzoon was zij gedwongen om het sterfhuis bij nachtlicher tijt te ruijmen ende te verlaten, zonder dat zij de kans kreeg de nodige papieren mee te nemen. Het gerecht beslist dat Crompvoets hieraan gevolg moet geven. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr.131-744.)

Philips van Ophoven, alias Soetermans, was in eerste huwelijk getrouwd met Lucia Vehren. Het gezin woonde in de Brugstraat. In die jaren was hij rentmeester van de familie Hoeufft. Tevens deelde hij met Christoffel Hoeufft, toen inwoner van Heinsberg, herberg De Gouden Leeuw op de Swalmerstraat, en de Breewegshof te Linne.

Philip kreeg te maken met een openstaande schuld van de kinderen Scherers, te betalen aan Liesbeth In den Ancker, te Dordrecht, jonge dochter van wijlen Matthijs in den Ancker en Margriet Severijns. De zaak rekte zich geruime tijd, vooral wegens de voogden van de na-zoon. Deze was voorheen te Venlogetrouwd met Anna van Dueren. Het dochtertje was sinds het overlijden van haar vader de mede-erfgename; ook van de openstaande schuld. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr.135-837.)

In die tijd (1614) kende men ook al vakanties. In het proces was sprake van
den 1e dach van rechten naer de aenstaende vacan(tie) van pincxten.

Naderhand staat het huis op naam van procureur Jacob Suverich (ook Suijveringhs), omstreeks 1635 getrouwd met Liesbeth Paulsen. De verkoop staat niet vermeld in het gightboek van het Hoofdgerecht, maar staat wel uitgebreid beschreven in een proces uit 1649. Drie jaar eerder, in april 1646 verkocht de 22-jarige Peter Scherers het huis aan genoemde procureur. De minderjarige verkoper werd bijgestaan door zijn broer Leonardt en hun "aangetrouwde neven" Matthijs Stams en Nicolaes Raemaekers. De verkoop vond plaats ten overstaan van mr. Ernst van Rijdt.

De behuijsinghe, stallinghe ende moessgaerde, genoemd Die Fonteijne, doorlopend tot aan de stadsmuur en op twee plaatsen uitschietend op het Ezelstraatje, was enkel belast met een Hornse gulden aan de broederschap van St. Agatha. Links en rechts werden als buren genoemd de erfgenamen van Diryck Cox zlgr. en Corst Nijven. De procureur Jacob Suijverich en vrouw Elisabeth Paulussen verwierven de koop voor 660 gulden.

In een ander stuk uit 1656 was enkele keren ook sprake van een wijngaard en achter in de hof een schuur en een steenwegske achter het huis. Ook genoemd de straatdeur van het voorhuis met bovenraam.

Mochten aankopers het geld niet tijdig betalen, dan zou de koopsom als lening op het huis blijven staan. Drie en een half jaar later bleek dat zij noch heller noch penning hadden betaald. Peter Scherers liet weten, dat de weduwe Graus had gedreigd zijn land te Swalmen te laten verkopen. (GAR, arcief Hoofdgerecht inv.nr. 136-198.)

Naderhand was er opnieuw een rechtszaak waaruit gedwongen verkoop volgde. De erfgenamen van promotor en lct. Antoon Cruijsancker hadden voor het Hof van Gelder proces aangespannen tegen de eigenaars van het pand, de weduwe Suijverich. Het huis werd vervolgens in december 1673 door de deurwaarder in openbare zitting aan de hoogste bieder verkocht krachtens decreet van het Hof, behangen met het grootzegel van Z.M. in rode was. De nieuwe eigenaars waren schepen en lct. Gerardt van Baerll en zijn vrouw Henrica van der Smitzen. De huisplaats met achterhuis, plaats en schuur was toen gesitueerd tussen enerzijds het huis van de aankopers en aan de andere kant Thijs In de Wilde. (GAR, archief Hoofdgerecht inv.nr.318-f.71.)

Bij de visitatie omstreeks 1677 werd hier genoemd het gezin van de lct. en schepen Baerll met vrouw en acht jonge kinderen. Verder zijn schoonzuster met dochter en een meid. Men betrad het pand via een klein voorhuis. Daarachter was een middelgrote keuken met bijkeuken. Beneden waren een grote en kleine kamer, elk met een schouw. Op de verdieping telde men vier kamers; de grote kamer en twee kleinere kamers tevens met schouw. Daarboven de zolder. Achter het huis was een kleine plaats, zonder bijgebouwen. Rechts van het huis lag een onbebouwde huisplaats, met twee gemakken, eveneens op naam van de schepen Baerll. (GAR, Ou-Archief inv.nr.965, visitatie van huizen ca.1677.)

De lct. Gerard van Baerll was omstreeks 1660 getrouwd met Henrica van der Smitzen. Na de opmaak van voornoemde lijst zouden nog twee kinderen geboren worden.

Thijs Scherers en Anna Gotschalck > Jacob Suverichs en Lieseth Paulsen > Gerardt van Baerll en Henrica vd Smitzen > erfg. Baerll >>> wed. De Kölken > Nicolas Vaessen > Neumann >

. . .
. . .De Neerstraat met links Hotel Luneman; rond 1600 de huisplaatsen van Dirick Cocx en de erfgenamen Gerit Cocx.

hotel l'Empereur...

In de 19e eeuw lag hier het hotel l'Empereur van het echtpaar Dahmen-Buijsen. Aanvankelijk, vanaf oktober 1856 nog als het logement De Keizer. Niet te verwarren met herberg Den Keijser aan de andere kant van het Ezelstraatje, dat uiterlijk 1830 enkel als woonhuis dienst deed. Beide huizen en bewoners hadden niets met elkaar van doen.

Paardenkoopman Leonard Neuman verwierf het huis in april 1833. Maria E. Graeven, weduwe van Nicolas Vaessen, en haar kinderen waren overgegaan tot de verkoop van twee huisjes en een schuur in het Eselstraatje en het groot huis in de Neerstraat met stallingen, opvaart en tuin, gelegen naast het erf van v.d. Winkel en Wolter Hoets ter andere zijde.

Neuman als laatste hoger verwierf de koop voor 5.200 franken ten huize van August van Ubben. (GAR, archief notaris Milliard 12.128 akte 145.)

De weduwe Knapen uit Weert onderhield wagendiensten richting Eindhoven en Roermond. Hier was de opstapplaats bij het logement De Keizer van het echtpaar Dahmen-Wackers. Elisabeth Buijsen hield in zaken de naam van haar eerste echtgenoot aan.

Maas- en Roerbode juni 1860: twee advertenties m.b.t. hetzelfde pand van Dahmen-Wackers en toch: opstappen bij Den Keiser en oogmetingen in l'Empereur.

De twee panden, De Fonteyn, omstreeks 1600 nog op naam van Gerardt Cox de oude en het pand links daarvan toen op naam van Dirck Cox, werden naderhand, begin 19e eeuw samengevoegd. Volgens de kadastrale gegevens uit 1843 stonden beide huizen als een geheel op naam van de paardenkoopman Leonard Neumann, 8.25 are groot. Hij had het huis gekocht van de erven Nicolas Vaessen.

Naderhand, vanaf januari 1859 zou het grote pand schuin tegenover de Stenen Trappen de poort openen voor bezoekers aan de stad onder de deftige naam l'Empereur. Van hieruit werden ook wagendiensten richting Gladbach onderhouden, maar kreeg naderhand concurrentie van de spoorwegen.

Elisabeth Buijsen (1803-1875) was in november 1827 in haar woonplaats Geldrop in eerste huwelijk getrouwd met Jan Hendrick Wackers (1802-1843) uit Maasbracht. Aanvankelijk woonde het gezin in Horn, maar verhuisde omstreeks 1835 naar Roermond. De weduwe Wackers hertrouwde in februari 1851 met Peter W. Dahmen (1817-1887) uit Bracht (D.).

Het logement De Keizer komen we in de krant vanaf oktober 1856 tegen. Vanaf januari 1859 als hotel l'Empereur, opstapplaats voor wagendiensten naar Mönchengladbach en naar Weert-Eindhoven.

Naderhand werd L'Empereur omgedoopt tot Hotel Luneman naar de nieuwe eigenaar rond de eeuwwisseling. Zo'n acht jaar heeft deze het hotel in de Neerstraat gerund. In 1902 werd zijn faillissement uitgesproken en werd het pand met het erf verkocht aan de hoogste bieder. Dat bleek het echtpaar Deuss-Wackers te zijn. Johanna Cath. Wackers (1833-1907), dochter van Jan Hendrick Wackers en Elisabeth Buijsen was in 1855 getrouwd met Balthasar Deuss.


Bij het verbreden van de Molenstraat werden aan een zijde de huizen en panden afgebroken. Daarom ontbreekt hier het huis beschreven onder a.
Het tweede pand vanaf de hoek (c.) is de huisplaats van De Fonteyn begin 17e eeuw. De tuin liep door tot aan de stadsmuur.
De poort in het midden (tussen d. en e.) geeft nog de poortweg aan van brouwerij De Halve Maen (f.).
De panden f. en g. liggen tegenover de Paredisstraat, voorheen Oliestraat.