Familie-album: Henrickske van der Velde







vrouwenportret c. 1630 door Adriaen Brouwer












































Laatst bijgewerkt: 13-11-2012 © Jan Ruiten

HENRICXKE VAN DER VELDE
dochter van Arndt van der Velde en Jutte Passert, weduwe van de licentiaet Nicolaes Camps en van Dirck Schenck van Nydeggen, moeder van schout Arnoldt van den Camp, schoonmoeder van landschrijver Offenbeck, maar bovenal "die widtwe in die Kirch" op de Steenweg.
De brouwerse en herbergierster trouwde in tweede huwelijk met de schout van het ambt Kessel. Het lijkt erop dat daarmee de basis was gelegd voor haar kinderen om in hoge overheidsfuncties te treden, een traditie die nog generaties lang werd voortgezet.

In die tijd kon een vrouw zelf geen openbare functies bekleden. Bij zaken voor het bestuur of voor de rechtbank kon zij alleen handelen middels een manspersoon als haar momboir, die namens haar sprak. In vele gevallen werd zij niet eens met haar familienaam genoemd, maar als vrouw van. Alleen de vrouwen uit vooraanstaande families werden vaker, maar ook niet altijd met de volle naam genoemd. Gebeurde dit toch, dan kan men er bijna steevast van uitgaan, dat de vrouw in kwestie uit de schaduw van haar ehegemael was getreden.

... haar afkomst en huwelijk

Hendrikje was een dochter uit het huwelijk van Arndt van de Velde en Jutte Passert, herbergiers in De Kyrch op de Steenweg. Haar ouders behoorden tot de gegoede burgers in Roermond. Meerdere huizen in de stad stonden op hun naam, zoals het huis De Ster op de hoek van de Koolstraat achter de Grauwe Toren en een huis op de Varkensmarkt met de tuin uitgaande op de Lombardstraat.

De meeste gegevens uit dit artikel stammen uit de overdrachtsregisters van het Hoofdgerecht van Roermond (inv.nr. 311 e.v.). Claes Camps werd in mei 1571 voor het eerst met zijn vrouw Henrica genoemd, wanneer hij de bouwplaats achter de Grauwe Toren koopt. De jonge bisschopsstad kende toen nog vele lege plaatsen als gevolg van de grote brand in juli 1554. Niet iedereen had de nodige middelen gevonden om huis en hof te herstellen. Sommige plekken waren zelfs een halve eeuw nadien nog niet met een nieuwe timmer of behuizing bebouwd. Veel lege huisplaatsen herinnerden op die wijze nog lange tijd aan de grote standsbrand.

Twee jaar later, in september 1573 sloten Ahrent van den Velde en zijn schoonzoon een akkoord om hun onderling geschil te beslechten. Waarover die onenigheid was ontstaan, werd niet aangegeven. Het moet wel meer zijn geweest dan zomaar een meningsverschil, om de verzoening officieel voor het gerecht te laten bevestigen.

In oktober 1577 lieten Claes en Henrixken vastleggen dat de langstlevende van hun beiden vrijelijk kon beschikken over het huis in de Beggardenstraat, evenals het erfgoed dat zij hadden te Maaseik. Daarnaast mocht het huis De Ster belast worden met 200 daalders om andere schulden af te lossen en de opvoeding der kinderen te bekostigen. Zulke wilsbeschikkingen werden vooral gemaakt wanneer de stad opnieuw werd bezocht door een besmettelijke ziekte, zoals ook hun ouders Arnt en Jutte in juni 1571 voor elkaar hadden bestemd met inzet van hun huisplaats in de Koolstraat.

De erfgoederen te Maaseik waren al een aanwijzing over de afkomst van Nicolaes Camps. In een minuut-akte uit 1570 wordt dit nog eens bevestigd. Claessen Kamps van Mazeeck, burger te Roermond, was toen tollenaar op de Maas-tol van Z.M. te Roermond. Alleen personen die met voldoende bezittingen konden garant staan voor de pacht, kwamen hiervoor in aanmerking. (Oud archief Roermond inv.nr. 807.)

Rond de jaarwisseling van 1579/'80 werd door de kinderen bezit genomen van de ouderlijke goederen en een inventaris opgemaakt van het sterfhuis. Dan leren we ook Henrixkens zuster en broer kennen. Elisabeth van de Velde was getrouwd met Nicolaes Ruytzen. Hun broer Aloff blijkt dan al gestorven te zijn. Uit zijn huwelijk met Margriet van Hunsel was een zoontje gebleven, de kleine Hendrick van de Velde. De jonge weduwe moet dan toch al weer zo'n kleine tien jaar hertrouwd zijn met Henrich van der Smitzen. Om oude schulden van hun vader af te lossen werden enkele leningen afgesloten met inzet van de (nog onverdeelde) familiegoederen.

Het huis Die Kirch moet hier ongeveer hebben gestaan. (Nu deel van Steenweg 7) Het was in die tijd een bekende herberg in de stad. Daarachter lag het huis De Rode Poort in de Munsterstraat.
(detail kaart van Roermond c. 1670 Herman Janssens GAR)











1

 

In een korte tijdsspanne van nog geen vier jaar verloor Henricksken achtereenvolgens haar moeder, haar vader, haar broer voor kerstmis 1581 haar man, de licentiaet Nicolaes van de Camp. In de ene akte werd zij nog genoemd als Henrixken van den Camp(!), weduwe van Niclaes, maar in de tweede akte van die dag staat zij met haar eigen naam ingeschreven.

De schuldbrief van de erven van der Velde betreffende een lening van 100 goudguldens aan de paters franciscanen wordt door Henrickske opgekocht. In gerechtszaken liet de weduwe zich vertegenwoordigen door haar zaakwaarnemer Lins Schrinemeckers. In december 1582 liet deze namens de herbergierster beslag leggen op zeker huis, hof en goederen in de Lombardstraat wegens een openstaande schuld.

Hetzelfde gebeurde in april 1587 met het aandeel van Martin Schinck in huis en hof op de hoek van de Swalmer- en Hoge Hegstraat en diens overige goederen te Roermond wegens een schuld van 600 gulden aan Hendrixke. Later dat jaar liet Johan Bosman namens zijn schoonmoeder beslag leggen op het ouderlijk huis op de Varkensmarkt (naast zijn eigen huis), dat Lysbet van der Velde in augustus 1577 middels een beschikking van haar ouders had verworven, waarvan de aflossingen nu al zo'n 30 jaar niet meer betaald waren.

Henrixken van de Velde maakte hierop gebruik van haar beschud-recht. Als naaste verwante van Lysbet kon zij de huisplaats binnen jaar en dag na de kerkenroep voor dezelfde prijs terugkopen. Tevens werd bij die gelegenheid een nieuwe overeenkomst gemaakt over de aflossing van de schuld. Later dat jaar, in juli 1588 gebeurde hetzelfde met het huis De Rode Poort in de Munsterstraat. De rentmeester van het kapittel had beslag laten leggen op het huis met de poortweg, stalling en tuin en ondertussen doorverkocht. De nieuwe eigenaar verkocht huis, tuin en erf, vanachter uitkomend op Kircken brouwhuis, nog diezelfde dag aan Henricxken, eigenaresse van deze drukbezochte herberg op de Steenweg.

Wanneer in die jaren in de bunderboeken van Herten "die frouwe in Die Kircke" voor 7 bunders land werd aangeslagen, dan weten we nu wie daarmee bedoeld werd. (Anno 1630 op naam van haar zoon Claes van den Camp.) Haar ouders hadden Die Kyrch tussen 1556 en 1560 in delen verworven van de verschillende erfgenamen Grommertz. Het huis was na de grote stadsbrand nieuw opgebouwd.

 
 

... haar tweede huwelijk

Ondertussen was Heinrickske hertrouwd. Als moeder van enkele kinderen was het niet gemakkelijk alle zaken alleen te regelen. Voor het eerst in september 1588 werd zij genoemd als vrouw van Dederich Schenck van Nijdecken, landscholtis van het ambt Kessel. Het echtpaar kocht het huis in de Swalmerstraat, afkomstig van Maarten Schenck, haar schoonvader z. Maar een maand eerder al trad Derick als aangetrouwde oom op als voogd van de kleine Adolf van der Smitsen. Uit dit voor beiden tweede huwelijk zijn geen kinderen geboren.

Herberg In Den Witten Leeuwe werd bewoond door mede-eigenaar Dries Cannegieters, die ook het huis ernaast had verworven. Hij was een zoon van Thijs van Wachtendonck, de kannegieter. Deze werd op zijn beurt in 1552 genoemd als halfbroer van Agnes Schenck. Of er bij de beslagname van het halve huis, door Henrickske ook over andere zaken zijn besproken met de schout van het ambt Kessel, staat nergens in de bronnen vermeld.

Meer als investering werd in tweede huwelijk het huis In De Witte Leeuw gekocht op de hoek van de Swalmerstraat en de Hoge Hegstraat.
4 = jezuieterklooster

5 = weeshuis
(detail kaart van Roermond c. 1670 Herman Janssens GAR)









l

 

Het huis stond deels op naam van de weduwe Agnes Schinck en voor een derde deel op naam van Dederick van Cleeve, alias Hess, en vrouw Catharina. Mogelijk, evenals Dederich, kinderen van wijlen Maarten Schenck.

In oktober 1595 bestemmen beide echtelieden dat de langstlevende van hun beiden vrij mag beschikken, belasten of verkopen het (halve) huis op de hoek van de Swalmerstraat, dat zij tijdens hun huwelijk hebben gekocht. Twee jaar later is dan alweer sprake van de weduwe in Den Kircktoirn (op de Steenweg), met name Henricxken van der Veldt.

In augustus 1604 bekrachtigde Maria Margaretha Schenck van Niedecken tot Gelindthorst, ook namens haar broer Peter Schenck en hun neef Berendt Schenck de verkoop van hun aandeel in het huis De Witte Leeuw op de hoek van de Swalmerstraat ten gunste van Henrichsken.

Rond de eeuwwisseling werden meerdere herbergiers te Roermond aangesproken op de schuld die zij hadden wegens geleverde wijn vanuit Keulen. De gebroeders Willem van Wessem in de Gouden Leeuw en Frans van Wessem in De Keijser, en Henrickske van der Veldt. De waardin Inder Kircktoirn beloofde haar schuld, ruim 130 gulden, in twee termijnen te betalen, de helft met Pinksteren van het komende jaar '98 en de rest met st. Remigy (1 okt.). Dat was nog niets vergeleken met de waard in De Keijzer die meer dan het 10-voudige schuldig was aan de wijnhandelaar. Vijf jaar later had hij het volle bedrag afgelost.

In die tijd kreeg Henrickske ook nog te maken met oudere schulden ten tijde dat haar man nog leefde. Het was natuurlijk moeilijk na te gaan, om na zo lange tijd nog te achterhalen welke rekeningen wel of niet betaald waren. Op haar beurt, had de waardin ook geld te vorderen wegens geleverde goederen. Om die reden verzocht zij het Hof van Gelder toestemming, om het braakliggende land van een schuldenaar te Roosteren te mogen beakkeren, om zodoende toch nog iets van het geld terug te winnen.

Eind 1606 mombert de weduwe haar jongere neef mr. Conraert Ruysch of Ruytsen, om namens haar in zaken te vertegenwoordigen. In 1611 stonden beiden echter tegenover elkaar. Conrardt was de zoon van haar zus Lysbeth en kleinzoon van Arndt van der Velde en Jutte Passert. Samen met Willem van Beveren, burgemeester van Dordrecht, en Henrich Koichs, namens het Hof van Gelder, enerzijds en de weduwe Camps, Henricxken van der Velde en haar zoon Arnoldt van den Camp, schout van het ambt Montfort, en haar overige kinderen Jacob, Claes, Catharina van den Camp anderzijds. De tweede partij werd geassisteerd door Gielis van Elsholt, rekenmeester van het Hof, en Marten Schenck, schout van Grubbenvorst.

In de kwestie werd afgesproken dat de weduwe en haar kinderen alle roerende en onroerende goederen zouden krijgen uit de nalatenschap van genoemde (groot)ouders, inclusief de credieten, schulden en inkomsten uit het sterfhuis. In ruil daarvoor zou zij haar neef betalen 2000 gulden, waarvan 200 gulden direct en de rest in drie termijnen de komende drie jaar.

 

(3½ ahm 5 vierdel)


(3ahm 4 vierdel)


(2½ ahm 3 vierdel)


(2½ ahm)




Aantekeningen uit het rekenboek van Henrickske voor geleverde wijnen.
De "vreemde tekens" hebben betrekking
op het aantal ahmen.

Zoals hierboven vermeld, was het zeker niet de enige keer dat "die fraw zur Kirchen, Henrichen van den Veldt" bij haar leveranciers in het krijt stond. In 1603 was haar schuld bij Ludger Deutz, wijnhandelaar uit Keulen, wel erg hoog opgelopen. Tussen de proces-stukken zat ook een kopie uit haar "reckenboch", waarin ze nauwkeurig de leveringen bijhield. Zo kunnen we zien, hoe het in die tijd gangbaar was om de bestellingen te noteren. De maat-eenheid voor wijn werd in ahmen genoteerd. Hier tegen een gemiddelde prijs van 45 carolus guldens. (GAR archief Hoofdgerecht inv.nr. 107-139)

 

(6 ahme 5 vierdel)






(5½ ahm 3 vierdel)



(3½ ahm 2 vierdel)

Van 1599 tot 1603 was Henrixgen haar wijnleverancier zo'n 1200 gulden schuldig gebleven. Inderdaad een fors bedrag. Herman Kayser, diens vertegenwoordiger, was meerdere keren langdurig onderweg geweest tussen Keulen en Roermond, om de herbergierster te bewegen haar schulden af te lossen. Schout Heister liet de wijnhandelaar hierover in juni 1602 al weten dat Kayser hem inderdaad enkele dagen "nachgelauffen" was, om recht te doen gelden. De schout was er evenwel niet toe gekomen "die fraw in die Kirch" daarop aan te spreken, en wel wegens allerhande "kriegsverhinderingh". Hij wist ook niet te zeggen wanneer hij er wel tijd voor kon vrijmaken, in verband met de naderende aankomst van het leger.

Henrickske wist meerdere redenen aan te voeren, waarom zij het geld nog niet had betaald. Op haar beurt had zij zelf ook nog geld te goed van het stadsbestuur, voor zelfs een nog groter bedrag, hetgeen "sich ubertrefft dat genige dat sij als beclaghtinne" schuldig zou zijn. Zo zou de herbergierster (in 1699) wijn hebben besteld op verzoek van burgemeester Nederhoven bij gelegenheid van het bezoek van kardinaal Andreas (oudste zoon van aartshertog Ferdinand van Oostenrijk) aan Roermond, gouverneur van de Zuidelijke Nederlanden (1598/99). Een andere keer wegens geleverde wijn tijdens de kwartierdagen, toen de edelen en steden van het Overkwartier kwamen vergaderen in Roermond. Deze rekeningen had de stad nog niet vereffend. Het mag duidelijk zijn, waarom de schout geen haast maakte de weduwe te manen, om haar achterstallige schulden snel te voldoen.

 

 

 

 

 

 

 



... weduwe en moeder

Vanaf toen kwamen haar kinderen steeds vaker in het vizier. Henrickske van de Velde is dan al op leeftijd gekomen, maar dat wil niet zeggen, dat zij het rustiger aan ging doen. Haar zoons en schoonzoons en haar kleinzoons nadien stonden in dienst van de heer van het ambt Montfort, hetzij als schout, als rentmeester, of anderszins. Het werk in de brouwerij ging ondertussen door.

Het halve huis op de hoek van de Hegstraat vermaakte zij in november 1612 met instemming van de overige kinderen aan haar zoon Jacob van den Camp. Een klein jaar later, in september 1613, besloten Arnolt van den Camp, schout van het ambt Montfort, en zijn vrouw Itgen Roeders alsnog de huwelijkse voorwaarden opstellen. Hun beider moeders waren nog in leven, zodat nog niet vaststond wat ieder van hen zou erven. (Voor Arnoldt was dat Henrickske en voor Ida Roeders was dat Johanna Pollart.)

Alvast werd vastgelegd dat hun kinderen de erfgoederen zouden erven, behoudens het tochtrecht van de langstlevende ouder. Itgens moeder behield het gebruik van de achterste kamer met de hof van het huis achter de Muur (Roerkade).

In april 1616 beleende de weduwe en haar kinderen het huis De Ster achter de Grauwe Toren met een kapitaal van 800 gulden, tegen een rente van 48 gulden jaarlijks met Pasen te betalen aan Arndt Pollarts en vrouw.

Uiteindelijk zien we dat het familieverhaal alleen via zoon Arnolt werd voortgezet. Zijn twee broers Claes en Jacob bleven ongehuwd, terwijl het huwelijk van Catharina met de rentmeester van het ambt Montfort kinderloos bleef.

Henrickske overleefde niet alleen haar dochter, maar ook haar zoons Arnold (+ Roermond, 23-1-1623) en Jacob (+ Roermond 11-6-1623). Jacob doteerde voor zijn zielenheil 25 florijnen aan de minderbroeders en 15 florijnen aan de jezuïeten. (Gegevens uit het overlijdensregister van Montfort.)

De weduwe Hendrickske van der Velde werd daarna nog enkele keren genoemd, voor het laatst in oktober 1626. Het overlijden van Nicolaus van den Camp staat in Montfort genoteerd in mei 1641, oud ongeveer 60 jaar. Dat kan er op wijzen dat hij rond 1680 geboren is, mogelijk na het overlijden van zijn vader, naar wie hij dan vernoemd zou zijn. Maar bewijs daarvoor is er niet.


Roermond c. 1623 detail gravure D.Meissner (GAR beeldarchief F332)

 
 

... verdeling der goederen

Engelbert van Offenbeeck, receptor van het ambt Montfort, werd voor het eerst in november 1612 in de familie genoemd als echtgenoot van Catharina van den Camp, toen de weduwe het halve huis In de Witte Leeuw overdroeg aan haar zoon Jacob. De overige kinderen gingen hiermee akkoord.

Bij gelegenheid van hun huwelijk kreeg het echtpaar Offenbeeck het huis De Rode Poort in de Munsterstraat. In augustus 1620 namen zij een lening van 320 rijksdaalders op het huis tegen een rente van 20 rijksdaalders of gouden souvereinen nieuw geld. Daarbij bevestigde Henrikske de huwelijksgift, die zij zonder iemands instemming had gedaan. Zij had het huis immers verworven toen zij weduwe was en er dus ook vrij over kon beschikken. Het huis zou buiten de erfdeling gehouden worden.

Catharina stierf twee jaar later, volgens het overlijdensregister van de pastoor van Montfort. Engelbert moet daarna hertrouwd zijn met opnieuw zekere Catharina van den Camp. (Mogelijk hebben we te doen met een dochter of zuster van Herman van den Camp, hopman.)

In 1630 stierf Engelbert. Hij werd niet alleen als rentmeester, maar ook in het huwelijksbed opgevolgd door zijn zoon Engelbert, die dus trouwde met zijn stiefmoeder. Alweer volgens het kerkregister van Montfort.

Dat eerder genoemd huwelijk kinderloos was gebleven, blijkt wel uit het gegeven, dat Henrickske van de Velde het huis in de Munsterstraat weer aan zich had getrokken. Het staat nergens beschreven, maar het is niet onmogelijk, dat zij dit bij het huwelijk als voorwaarde had gesteld. Al in maart 1623 stond het huis weer op haar naam en in mei 1624 nog eens heel nadrukkelijk: het huis De Rode Poort van Henrickske van der Velde.

Het huis De Kercke op de Steenweg was overgegaan op Nicolas Camp, de enige die zijn moeder overleefde. In mei 1640 beleende hij het huis met 600 rijksdaalders bij zijn neef Jacob Holter, voogd van het ambt Bruggen, in mei 1628 getrouwd met Anna van den Camp.

 
 

... haar schoondochter Idtgen

Het zijn de drie dochters van de schout van Montfort, met name Catharina (1600), Anna (1604) en Hilwigis (1609) en hun kinderen, op wie de erfgoederen zijn overgegaan. Daartoe behoorden ook nog de goederen afkomstig van hun moeder Ida Roeders (+ na januari 1628).

Ida Roeders was een dochter uit het tweede huwelijk van Dirck Roeders met Johanna Pollardt. Haar moeder was hertrouwd met Johan Kern van Froenhoven, weduwnaar. Deze was in november 1600 samen met Henrica van der Veldt getuige bij de doop van het eerste kind van Arnold Camps en vrouw Ida. Johan Kern was tot zijn overlijden in 1605 landscholtis van het ambt Montfort. Arnold is hem in deze functie opgevolgd (1605-1623).

Aanvankelijk woonde het jonge gezin nog in de stad, waar ook de kinderen gedoopt werden. Als schout is Arnoldt met vrouw en kinderen op het kasteel van Montfort gaan wonen, evenals zijn zus Catharina, getrouwd met de rentmeester van het ambt. Naderhand komen we de kinderen van Arnoldt daar nog vaak tegen. Waarschijnlijk zijn Claes en Jacob van den Camp in de stad blijven wonen, om de brouwerij van hun moeder draaiende te houden. Maar ook zij zijn geregeld in Montfort op bezoek.

Johan Kern van Froenhoven, schout van het ambt Montfort was in tweede huwelijk getrouwd met Johanna Pollardt, de weduwe Roeders. Uit haar eerste huwelijk had de vrouw een dochter, met name Ida. Het gezin woonde in de stad in hun huis Achter de Muur, afkomstig van de weduwe. Kern had al de nodige verbouwingen en reparaties laten uitvoeren.

In februari 1593 werd overeengekomen, dat het echtpaar in het huis zou blijven wonen. Na hun overlijden zou de helft toevallen aan Idtgen en de andere helft aan de erfgenamen Kern. Daarmee waren de bouwkosten vereffend, evenals de werkzaamheden aan de Wijerhof te Posterholt, die Itgen van haar moeder zou erven. Tevens zou Kern de halve erfmalder rogge, waarmee de hof was belast, aflossen.

Niet alleen de Wijerhof te Posterholt, ook het huis achter de Muur in de stad is overgegaan op Gerardt Spee en Catharina van de Camp, die het huis in februari 1638 verkochten. Ook de andere erfgoederen werden voor en na van de hand gedaan.

In oktober 1636 hadden de gezamenlijke erfgenamen van schout Arnoldt van den Camp het huis De Ster achter de Leuff verkocht aan Andries Bordels, waard in De Drie Kronen op de Varkensmarkt, die ook het huis ernaast bezat. Die erfgenamen waren dochter Anna, in mei 1628 getrouwd met Jacob Holter, voogd te Mulheim, dochter Helwich met haar man Johan Hermens en als derde partij Catharina Camps en haar man Gerardt Spee. Bordels had voor de aankoop het lieve bedrag van 1800 gulden neergeteld. De verkoop ging niet door, omdat het huis kort daarop werd beschud door Dirck Smeets, getrouwd met de zuster van Gerardt Spee. Bij dit recht van naasting gingen verwanten voor buren.

Ondertussen hadden dezelfde erfgenamen het huis in de Swalmerstraat tegenover het weeshuis verkocht voor (slechts) 800 gulden aan mr. Pieter Bammelroy en vrouw. Het huis was afkomstig van hun oom Jacob van den Camp.













l




Het huis in de Munsterstraat was overgegaan op Jacob Holter, ondertussen voogd van het ambt Bruggen, en vrouw Anna. In juni 1647 kochten zij nog het huis ernaast voor 350 gulden van de erfgenamen Berlach. In maart 1654, kort na het overlijden van zijn vrouw neemt hij twee leningen op, een van 500 rijksdaalders en een van 100 pattacons, met als onderpand dit huis en enkele stukken land. Tevens werd toen ook nog het achterliggende huis Die Kercke op de Steenweg genoemd. Drie jaar later wist hij beide leningen af te lossen.

Zijn twee gezwagers Spee en Groenen verkochten in maart 1657 het huis Die Kircke op de Steenweg met de hof en uitgang op de Munsterstraat, compleet met de inboedel voor maar liefst 1450 rijksdaalders aan jkr. Gerardt Soutelandt, sergeant majoor in dienst van de koning van Spanje, en vrouwe Margaretha Albada. Het huis zou huur- en lastenvrij opgeleverd worden.

De verkopers moesten twee jaar later in september 1659 alsnog zelf diep in hun geldbuidel tasten, toen bleek dat het huis belast was met een cijns van 9 hornse guldens aan het brouwers-altaar en met enige leningen van de st. Jozef-broederschap. Verder had de sergeant-majoor de lening van 600 rijksdaalders aan de erfgenamen van voogd Holter ook al afgelost. (GAR Archief Hoofdgerecht inv.nr. 141-1024.) Verkopers moeten welzeker van de lasten op het huis geweten hebben. Immers, al in april 1651 had Martinus de Werimont, raadsheer en momber van het Hof van Gelder, namens Z.M. de koning van Spanje, volgens commissie van 21 april, het huis Den Kirckthoirn op de Steenweg met de hofplaats en de uitgang van beide gezwagers gekocht. De last aan het brouwers-ambt werd daarbij nadrukkelijk vermeld. Het had niet veel gescheeld of op die plek op de Steenweg was inderdaad de nieuwe kanselarij gekomen. Het Hof was namelijk op zoek naar een ander onderkomen. Op het laatste moment is de aankoop teruggedraaid. Het was de heren alsnog gelukt om het pand naast het bisschoppelijk paleis te kopen, dat zij tot dusver in huur hadden.

Het echtpaar Zoutelande kocht in 1660 ook het huis ernaast. De jonker had grote plannen en de verbouwing liet niet lang op zich wachten. Toen kwam de grote stadsbrand van mei 1665 en ook het huis De Kerck op de Steenweg viel ten prooi aan de hongerige vlammenzee. Met nieuwe leningen werd het huis meteen nieuw opgebouwd. (Nu deel van pand Steenweg 7.)

We zijn dan gekomen bij de achterkleinkinderen van Henrickske. Peter Pangh, voogd te Daelheim, was getrouwd met Anna Maria Holter. Haar zus Anna, weduwe van August leFebue, was hertrouwd met Joachim Boeckenshoren, burgemeester van Dulcken. Dan was er nog haar broer Joachim Holter. De overige (minderjarige) kinderen werden niet met name genoemd. Zij verkochten in juli 1661 het huis in de Munsterstraat, voorheen De Rode Poort genoemd, voor 1300 rijksdaalders aan dr. Thomas Bordels, advocaat bij het Hof van Gelder, getrouwd met hun nicht Ida Spee. Met de nieuwe buren kwamen zij overeen om het overtollige water middels een loden goot richting Steenweg af te voeren.

 

 

















 

 












Wie de hele brief (met transcriptie) wil lezen, kan op de afbeelding hiernaast klikken.

... naschrift

De meeste gegevens in dit opstel stammen uit de overdrachtregisters van Roermond. Het verhaal is eigenlijk af. Hoewel, tussen bergen oude archiefstukken, halen we een brief dd. 2 juli 1680 tevoorschijn, geschreven door J.W. Holter, inwoner te Dulcken en gericht aan zijn "allerliebste fraw niechte". Het schrijven handelt over privé kwesties die toen nog in de familie speelden en al geruime tijd de gemoederen bezighielden. Buiten de goederen in de stad moet de familie nog meer bezittingen hebben gehad. We noemden al de hof te Posterholt, die uiteindelijk op het echtpaar Bordels zou overgaan. Dan was er nog de hof te Maasbracht, die verder niet met name genoemd werd. (Mogelijk was dat de boerderij -aan de Hoofdstraat naar de kerk-, bestaande uit huis en hof, kamp, baand en zandkuil, 3,5 bunder groot, en daartoe meerdere stukken land verspreid in de gemeente, in 1680 op naam van advocaat Bordels.) Dan was er verder nog de nalatenschap van hun oudoom Offenbeck en oudmoene Catharina van den Camp. Verder werden genoemd oom Groenen en de kinderen Pangh en Bockweiskorn, waarvan de briefschrijver voogd was.

Hij adviseerde zijn nicht om het Roermondse wetboek, de Geldrische Reformation erop na te slaan, waarin te lezen viel, "das vil schwarer und unmoglicher seij einen durch mehrentheils verstorbenen vor vier und driessig jahren aufgerichteter bestendiger Vergleich sue verwerffen und sue annulliren, als einen newen auf sue richten". (4e deel, 1e titel, art. 1 tot 10) Hij doelde op de familie-afspraken uit 1646. Verder maakte hij melding van het overlijden van zijn ouders. Zo zou zijn moeder 27 jaar daarvoor (1654) en zijn vader 22 jaar geleden (1658) gestorven zijn. Opmerkelijk mag toch wel genoemd worden dat zijn nicht beschikte over genoemd boek. In dat geval zouden we kunnen denken dat de brief gericht was aan Ida Spee, de vrouw van Thomas Bordels, advocaat aan het Hof van Gelder.