![]() |
|
|
|
|
|
|
Laatst gewijzigd: 3-4-2023 @Jan Ruiten DURSDAELS HUIS
|
kurassiers: zwaar bewapende cavaleriesoldaten te paard die een borstharnas (kuras) droegen
* |
In augustus 1577 lieten Raboth van Durßdall en zijn vrouw Encken Groiten officieel vastleggen dat de vrije goederen die zij elk in hun huwelijk hadden meegebracht voor beiden gezamenlijk zouden gelden. Tevens zou de langstlevende het tochtrecht behouden over alle goederen. Daarmee werd bedoeld het gebruiksrecht van weduwe of weduwnaar over de goederen afkomstig van de overleden partner. De kinderen konden daar dus niet meteen vrij over beschikken. Ook wanneer zij het huis zouden verkopen, bleef dit gebruiksrecht in stand. (HGR inv.nr. 311-f.306.) Johan van Durßdael en joffer Elisabeth van Cruchten Matthis Engelen had als voogd van de minderjarige kinderen van het overleden echtpaar Dursdael een huis beschud. Kort daarop werd Dursdael op zijn beurt afbeschud door een nog nader familielid van de verkoper. Vaak werd hiervoor gekozen om te verhinderen dat iemand anders het huis zou naasten. In augustus 1620 werden de erfgenamen Dursdael genoemd, betreffende een jaarlijkse rente van 200 gulden staande op hun hof te Heel. Zij stonden borg met hun huis op de hoek van de Hegstraat en met hun ander huis met steenweg, hof en stallingen op de hoek van de Caniel en de Hamstraat, tegenover het Munster kerkhof. (HGR inv.nr. 313-f.314.)
Eind 1621 stond Tilman van Hinsberg borg voor een lening met als onderpand zijn huis op de Caniel. Om nader te situeren welk huis dat dan wel was, werden gewoonlijk de buren aan weerskanten vermeld. Hier waren dat jonker Dursdael en aan de andere kant Dierick van der Leeck. Dursdaels huis stond op de hoek van de Caniel en de Hamstraat, blijkt bij nader onderzoek. Elisabeth van Dursdael was een kind nog toen haar ouders stierven. Zij erfde meerdere goederen buiten de stad. Elisabeth trouwde vrij jong, voor november 1641(!), een tiener nog, met ritmeester don Gabriel d'Ivora, kapitein van een compagnie kurassiers. In juli 1643 nam het echtpaar d'Ivora een lening op van 250 rijksdaalders. Daartoe stelden zij tot onderpand hun huis op de hoek van de Caniel en de Hamstraat, uitkomend op de Veldstraat en hun overige huizen daarachter tot achter aan de… Staat dat er echt? Van de ene straathoek tot de volgende? De oorspronkelijke tekst er toch maar even bijgenomen en… Jawel. Het staat er letterlijk. Bovenop het kapitaal van 250 rijksdaalders zouden nog twee leningen volgen van 1200 en 450 guldens, die naderhand door de nieuwe eigenaar werden afgelost. |
consensu uxuri: met instemming van zijn vrouw vendedi transporty "verkopen aan ende op" wil zoveel zeggen als met een hypotheek belasten.
|
Dat laatste huis op de hoek van de Veldstraat had het echtpaar kort daarvoor gekocht van de voogden van de minderjarige zoon van wijlen Jan Baptist van der Dries en vrouw. Het huis was voorheen afkomstig van Peter Wurstiens. (HGR inv.nr. 316-f.4.) Van de tussenliggende huizen is ook de aankoop vastgelegd. In november 1641 kochten ritmeester don Gabriel d'Yvora, kapitein van een compagnie kurassiers, en zijn vrouw voor 30 rijksdaalders een huis op de Caniel van Hendrick van der Leeck en vrouw. (HGR inv.nr. 315-f.166v.). Kort daarop kocht het voornoemde echtpaar van Jacob Cox een lege huisplaats op de Caniel, waarvoor zij toch nog het flinke bedrag van 100 rijksdaalders neertelden. (HGR inv.nr. 315-.f.199v.) Tenslotte, in november 1641 verkochten de gezusters Jutgen en Metgen van Houten voor 130 guldens hun huis en hof aldaar, grenzend aan beide kanten aan erf van de kopers, het echtpaar d'Ivora-Dursdael. (HGR inv.nr. 315--f.203.) Jutgen op den Caniel De koopakte vermeldt inderdaad een bedrag van 100 gulden, plus een wagen hout door twee paarden getrokken. Ofwel 3 pattacons in geld. Tevens wordt Willem Bruchmans, koster op het Noenhof, als haar momber opgevoerd. Het gerecht gebood de verkoper Derick Dencken om de verkoopster klachteloos te stellen, of hij moest gegronde redenen hebben om hiertegen bezwaar aan te tekenen. Buiten een kopie van de koopakte is er geen reactie van Derick Dencken toegevoegd. (HGR inv.nr. 135 proces 851) Ritmeester don Gabriel d'Ivora en zijn vrouw Elisabeth van Dursdael kregen tussen 1646 en 1664 twaalf kinderen. De meesten werden in de zomer geboren, voornamelijk in augustus. Dan vertoefde hun vader in het leger ver van huis. De koude wintermaanden evenwel bracht hij thuis genoeglijk door met zijn gezin. In november 1665 kocht het echtpaar de afgebrande huisplaats op de hoek van de Veldstraat. Don Gabriel werd toen nog genoemd als krijgsraad van de koning van Spanje. (HGR inv.nr. 317-f.169/) Het volgende proces werpt raadsels op. Het betreft de datum. In 1673 had Dirck Dencken nog een schuld te vorderen op de kinderen en erfgenamen van wijlen ritmeester Gabriel d'Ivora en joffer Elisabeth van Dursdael. Het probleem was echter, de kinderen waren voor en na uit Roermond vertrokken. Ook buiten de stad in het Overkwartier van Gelder wist hij de erfgenamen niet te vinden. Hij had al een plakkaat bevestigd aan het huis van de erfgenamen d'Ivora, met medeweten van de bewoner. Inderdaad zij waren de Maas overgestoken en verbleven toen verspreid in het land van Horn. Dencken verzocht het gerecht om derhalve in de kerk dit te laten kondigen, naar oud gebruik tot driemaal toe met tussenpauzes van twee weken. Op die manier hoopte hij dat de kinderen Ivora de achterstallige schuld alsnog zouden aflossen. (HGR inv.nr. 154 procesnr. 1287,) Hij trad op als erfgenaam van wijlen zijn broer de raadsverwant Jan Dencken. Hoewel, na diens overlijden werd in de akten nog steeds "de raadsverwant Jan Dencken" als levend persoon genoemd. Deze naamgenoot blijkt Derick's zoon te zijn, die zijn oom als zodanig is opgevolgd. |
links: de situatie eind 17e eeuw na de tweede stadsbrand. De open gang tussen de twee huizen is een zogenaamde winde, te vergelijken met een gats maar dan privé. Komt veel voor in de akten van Roermond, en vaak met strikte regels voor gebruik tussen beide buren. Mocht een van beiden de verdieping boven de winde willen bebouwen, dan was daar een algemene regel voor: |
|
|
Justinus van der Vekene Een maand later waren dat jonker Albert van Anxtel en vrouw joffer Anna Catharina d'Ivora die hun aandeel verkochten. Jonker Johan d'Ivora, getrouwd met joffer Elisabeth Hamethon(!), volgde in maart. (HGR 318-f.60 en 65.) In april 1671 kreeg de licentiaat M.A. de Haen toestemming van het Souvereine Hof om het huis van het overleden echtpaar namens de minderjarige kinderen publiekelijk te verkopen met twee zitdagen. Voor 1387 rijksdaalders werd Justinus van der Vekene de nieuwe eigenaar. Daarbij werden de zes delen van het huis aan hem overgedragen. Bedoeld werd de onverdeelde eigendom van de zes minderjarigen. (HGR inv.nr. 318-f.58.) Justinus van der Vekene, ridder, en eerste raadsheer van Z.M. in het vorstendom Gelre, verwierf naderhand nog meer huizen in de binnenstad en wel in de Munsterstraat. Het lukte niet altijd. Zoals in november 1685 toen hij van de kinderen van Herman van Cruchten een huis op de Caniel (nu Leliestraat) had gekocht. De weduwe Jenneke van Uffelt, geassisteerd door haar zoon Reyner van Engeren, tekende als buurvrouw beschud aan voor hetzelfde bedrag, precies volgens de gangbare regels. Als teken dat zij voldoende middelen had om de koopsom van het huis tebetalen, toonde zij een neusdoek met een gouden en een zilveren munt. Daarop moest de raadsheer afzien van deze koop. (HGR inv.nr. 318-f.99.)
|
*
"ankeren" |
De winde tussen de huizen De goot zou ook liggen boven de plaats waar de winde het huis van de weduwe niet toucheerde. Ook mocht er in haar muur niet getimmerd of geankerd worden, anders dan met de goot, die op de grond van de winde lag en aan beide buren elk voor de helft toebehoorde. Raadsheer van der Vekene mocht wel pilaren plaatsen, of een muur aanbrengen om daarop de goot te leggen, zonder de muur van de weduwe te raken, zodat het hemelwater van beide huizen als voorheen gevoeglijk kon aflopen, hetzij van voren of van achter op de hof en erf van de raadsheer, en zonder het huis van de weduwe te beschadigen. Dat was in maart 1679. Tevens was afgesproken dat Van der Vekene de muur van het huis van de weduwe zou bepleisteren en witten, maar niet meer betimmeren of ankeren. De weduwe, of haar nakomelingen, mochten naderhand na drie of vier aanmaningen de goot en al hetgene vertimmerd was weer afbreken zoals het voorheen geweest was. (HGR inv.nr. 318-f.165.) |
- wordt vervolgd - |
|