............ DE KARRE

Rechts van het gotische huis: De Helm, Die Karre en In Nijmegen.

Laatst gewijzigd: 30-11-2018 © Jan Ruiten

HERBERG EN BROUWERIJ DE KARRE
Brugstraat 11

Kort voor de stadsbrand in 1554 was er al sprake van het huis De Karre in de Brugstraat. Goed anderhalve eeuw bleef die naam verbonden met het huidige pand nr. 11. De bewoners van deze herberg, het gezin van Loosen, werd in de volksmond naar het huis vernoemd, en zelfs in de doopakten vindt men die naam terug. Toen het huis kort voor deeeuwwiseling van het jaar 1700 werd verkocht, is de naam van de Kar verbonden met het pand ernaast, nr. 13. Lange tijd had de familie Loosen liefst vijf panden in de Brugstraat en ook elders in de stad stonden nog enkele huizen op hun naam.

afb. Gemeente-archief Roermond

Een ongeduldige zoon wacht op zijn erfenis

Ongeduldig moet Lenard hebben zitten wachten tot zijn 25e levensjaar, de leeftijd, waarop hij wegens meerderjarigheid zelfstandig kon handelen. Dat was begin 1600. In dat jaar speelde voor het Hoofdgerecht een zaak tussen Lenardt Ghisken (van Maasbracht) namens zijn vrouw Grietken en zijn stiefzoon Lenard, zoon van wijlen Lenart van Loesen. Lenard jr. had al enkele keren aan zijn moeder gevraagd wanneer zij met haar tweede man het ouderlijk huis voor hem zou ruimen. Ghiskens wilde zelf ook wel weten in hoeverre de zoon gerechtigd was, het huis voor zich op te eisen. Zijn vrouw Grietken Witmekers had toch immers als de weduwe Loesen het tochtrecht om haar leven lang in het huis te blijven wonen?

Lenard junior beweerde, dat hij het huis De Karre met de inboedel niet van zijn vader, maar na diens overlijden rechtstreeks van zijn bestevader Jan van Loesen had toegewezen gekregen. Daarmee kwam, volgens de jongeman, het weduwenrecht voor zijn moeder te vervallen.

Ghiskens sprak die uitleg over de gang van zaken tegen. Toen Lenards vader zelf nog jonggezel was, had hij na het overlijden van zijn moeder Styncken Rijcken, het huis van zijn vader Jan van Loesen verworven. Daar is hij als jonggezel gaan wonen en toen hij met Grietken trouwde, heeft hij het huis mee in het huwelijk gebracht.

 

Erfdeling tussen broer en zus

Zo'n dertig jaar geleden, in februari 1575, had Jan van Loesen, op aanraden van zijn tweede vrouw Heyle Linssen, de twee huizen in de Brugstraat, aan zijn twee voorkinderen overgedragen. De huizen waren immers merendeels afkomstig van hun moeder Styncken Rijcken. Heyle Linssen, de weduwe Karren, die ondertussen in Horn was gaan wonen, herinnerde het zich nog goed, hoe de verdeling tussen broer en zus had plaats gevonden.

Lenard en zijn vrouw Grietgen Witmeekers verwierven daarbij het huis waar zij toen al in woonden, genoemd Die Karre, met het plaatsje en de halve stal achter het huis en de halve hof naast de watergoot (kaenel), tot op de hoek van de muur tussen dit erf en buurman Krenkens; tevens zou dit huis ook het water dragen afkomstig van het andere huis. Daartoe mocht hij tevens een onderaardse goot naar de straat aanleggen.

Zijn zuster Marie van Loesen, in huwelijk met Gerit Peys van Craenenborgh, erfde het huis ernaast met de achterste plaats en de halve schuur, met de hof aan de schuur, naast het huis van Johan van Herps. Bij hun erf behoorde ook het hoppen-zolderke achter de keuken. Tussen beide huizen liep een steenweg voor beider gebruik.

Omdat het huis Die Karre meer waard was dan het huis waarin Marie woonde, zou de jaarrente van 3 daalders, staande op haar huis, met de hoofdsom van de lening, in het vervolg door Lenart gedragen worden, te betalen aan de erfgenamen van hun broeder(!) Lenart te Ool.

De zogenoemde kerfcedule (akte van scheid en deling) was opgemaakt door Joachim van den Ertwich, prior van st. Elsburch, in aanwezigheid van Jan Gerlincx, halfman op Melenborch. Ook al was de akte niet voor het Hoofdgerecht geregistreerd, dan nog was de overeenkomst rechtsgeldig, zo werd opgemerkt. Marie Loesen genaamd Karre hertrouwde binnen zes jaar met Dries van den Erdweg. Uit dit tweede huwelijk zijn twee zoons bekend. Volgens een vermelding in 1597 hield de weduwe Marie van Loesen herberg aan huis. (GAR Hoofdgerecht inv.nr. 106-99)

Lenard jr. bleef volhouden, dat zijn stiefvader niet kon bewijzen, dat Jan van Loesen toenmaals afstand had gedaan van zijn tochtrecht als weduwnaar. Hij was alleen akkoord gegaan met het voorstel om de twee huizen, naast elkaar gelegen in de Brugstraat, tussen zijn twee kinderen als hun woning te delen.

 

Herkomst van de twee huizen in de Brugstraat

Voor de herkomst van beide huizen moeten we verder in de tijd teruggaan. In juli 1554 (een week voor de stadsbrand!) verkochten Jacob van Greverayde en vrouw Lysbett hun stenen huis in de Brugstraat, tussen het huis In gen Kair en Dirck Beckers huis, aan Johan van Loosen en vrouw Styne Rijcken. Het jaar daarvoor had het echtpaar Greverayde zijn huis nog belast met een kapitaal van 60 daalders tegen een rente van 3 gelijke daalders. Toen werden als buren genoemd Johan van Loesen alias Karre en Dirck Beckers. (GAR, Gijs van Bree, regesten 2644 en 2427; Hoofdgerecht 311-f.58 en f.44.)

Dat andere huis Die Karre had Styncke, dochter van Hamond Rijcken, verworven middels haar eerste huwelijk met Henrich van Kayrk (+1550/52). Omstreeks 1550 of eerder had Dederick van Kaircken zijn aandeel in het huis aan zijn broer en schoonzuster verkocht. In oktober 1552 was Styncke hertrouwd met Johan van Loosen. Aanvankelijk behield zij het halve huis en het vruchtgebruik op de wederhelft. In juni 1554 verwierf zij middels aankoop alle rechten op het hele huis. (GAR, Gijs van Bree, regesten 2373 en 2867; Hoofdgerecht 311-f.40 en f.74.)

Huis en herberg In Nijmegen in de Brugstraat

Johan in gen Karre en Styncke Rijcken hadden sindsdien twee huizen naast elkaar in de Brugstraat. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen bekend, Lenardt en Marie in de Karre. Johan hertrouwde met Heylle Linssen. Na het overlijden van haar man (omstreeks 1585) verhuisde de vrouw naar Horn. Volgens de beweringen over en weer in voornoemd proces, zou Johan zijn zoon Leonard hebben overleefd. Deze wordt echter in 1597 nog genoemd als oom en voogd van de minderjarige kinderen van zijn zuster Marie. Rond 1600 wordt Linnart in de Karre genoemd, wegens zijn huis aan O.L.Vrouwe-Oord. Dat is dan Lenardt Giskens, de tweede echtgenoot van Grietken Witmeekers, de weduwe Loosen. Hij stierf voor de zomer van 1605. In dat jaar stond het huis nog op naam van Lenardt van Loosen zlgr. (Hoofdgerecht 312-f.180.)

Lenardt van Loosen jr. trouwde kort na 1600 met Sillie van Heel. Hun kinderen werden wisselend gedoopt onder de naam Loosen en In de Karre. (Anno 1620: Lenardt van Loosen genamt Karcken. De aliasnaam lijkt veel op die van zijn voorzaat, Henrich van Kayrk.)

 

De twee huizen opnieuw onder een dak

In 1601 werden de twee huizen afzonderlijk genoemd. Die Karre stond op naam van Lenart van Loesen zlgr. Zijn zuster Marie Karre woonde in het huis ernaast, waar toen (het wapen van) Nijmegen uithing: ... "ende tgene daer itzonts Nijmegen vuythanckt". In een andere rechtszaak uit 1608 zit een schuldbekentenis, opgesteld in februari 1603. Daarin is opnieuw sprake van Merij van Loesen, alias Marie in De Karre, herbergierster in Nijmegen te Roermond. In de overdrachten komen we deze benaming voor het pand nergens tegen. Mogelijk, dat met het uithangbord het wapen van Nijmegen bedoeld werd. (GAR Hoofdgerecht inv.nr. 110-215.)

Marie van Loosen zal omstreeks 1620 (in elk geval tussen september 1618 en mei 1622) gestorven zijn. In april 1643 verkoopt haar kleindochter Christina van den Eertwegh, de weduwe Frencken, met de voogden van haar zoontje Derick, haar huis (Nimegen), gelegen poortwaarts naast Die Karre, voor 210 rijksdaalders aan haar achterneef Jan van Loosen en vrouw Margriet in Den Ancker. (Hoofdgerecht 316-f.6.)

De familie Loosen, herbergiers en brouwers, was rijkelijk gegoed. Zoals meer welgestelde burgers voor minderbedeelden een onderkomen stichtten, was dat ook hier het geval, blijkens "het Loosen armenhuisje van die Kar", gelegen achter Mariagarde. Dat was in 1654. Dertig jaar eerder is er zelfs sprake van meerdere armenhuisjes van Lenart van Loesen en consorten, mogelijk afkomstig van Marie in de Karre (1609), en in 1602 genoemd als Karren armenhuisjes. (Hoofdgerecht 317-f.15 en 314-f.95 en 313-f.18 en 612-f.122.)

Het overlijden van Lenardt van Loosen is niet bij benadering te duiden. Na 1624 komt zijn naam in de overdrachten niet meer voor. Maar van zijn weduwe Sillie in Gen Karre vernemen we eerst iets in 1649. In juli van dat jaar verkoopt zij met assistentie van haar zoon Jan van Loosen een huis achter de Leuff. Het huis De Kar staat vijf jaar later op naam van haar zoon. (Hoofdgerecht 316-f.87 en f.223.)

 

Drie huizen op rij

In oktober 1654 liet buurvrouw Gertruijdt Ramaeckers, de weduwe Kindt, beslag leggen op het huis De Helm krachtens vonnis van ruim een jaar eerder in mei 1653, wegens openstaande schulden. Huis en hof gingen voor 2700 gulden over op de buren in De Kar, Jan van Loosen en Margriet In den Ancker. Aan verteerpenning telden zij 14 rijksdaalders neer voor de verkoopster. (Hoofdgerecht 316-f.223.)

Overigens beschikte de weduwe Soetermans-Royen met haar kinderen nog over haar ouderlijk huis verderop in de Brugstraat, een huis in de St. Jansstraat, twee huizen naast elkaar achter Mariagarde tegenover de kruisbroeders en een huisje met plaats op de Eemsel buiten het Ezelspoortje. Ook deze huizen werden toen voor en na verkocht.


g. "gotisch huis"; H. De Helm; K. De Kar; N. In Nijmegen.

De brouwer/herbergier Jan van Loosen had sindsdien drie huizen naast elkaar in de Brugstraat: De Helm, Die Karre en In Nijmegen. Laatstgenoemde herberg komen we als zodanig alleen rond 1600 tegen. De Helm werd zo genoemd in de akten begin jaren 50 van die eeuw*. Dit huis werd in 1687 in twee woningen opgedeeld, zoals op de oudste kadasterkaart nog te zien is. (Hoofdgerecht 319-f.291v.)

Jan van Loosen was in augustus 1632 getrouwd met Margriet van Den Ancker. Uit erfenis verwierf hij het huis De Karre en van zijn achternicht Christina van den Eertwegh kocht hij het huis ernaast, afkomstig van zijn oudtante Marie in De Karre. Kort daarop verwierf hij bij openbare verkoop het voornoemde huis De Helm aan de andere kant, afkomstig van Andries Soetermans van Ophoven. Tezelfder tijd verstrekte de bierbrouwer een lening van 133 rijksdaalders aan het echtpaar Willems achter de Leuff.

De gegevens die te halen zijn uit diverse rechtszaken voor het Hoofdgerecht van Roermond kunnen hier en daar de leemtes aanvullen, die nog zijn gebleven na het raadplegen van de overdrachts-protocollen. Lang niet alle verdragen werden immers op het stadhuis ter registratie aangeboden, zo blijkt.
*Toch lezen we dat een eeuw later het huis Den Helm toen nog die naam droeg, in elk geval binnen de familie. Dat blijkt bij de erfdeling van de kinderen Joosten in 1743. De naam van De Karre was ondertussen op een ander pand overgegaan!
Rechts: Brugstraat 11, voorheen huis, herberg en brouwerij De Kar.

Twee huwelijks-overeenkomsten...
In juli 1659 werd de huwelijks-overeenkomst opgemaakt te Heijthuijsen tussen Lenart van Loosen en Thijsken Verstraelen, jongedochter van Jan Verstralen en Marie Belthen. Lenardt kreeg bij die gelegenheid van zijn ouders mee het huis Den Halven Maen in de Neerstraat voor de duur van 15 jaar, om als zijn eigen woning en zonder huurprijs te gebruiken. Daartoe kreeg hij nog een zegelbrief van 400 gulden mee. De bruid kreeg van haar ouders een kapitaal van 300 rijksdaalders mee in het huwelijk.

Willem van Loosen was in november 1660 getrouwd met Maria Bartmans, jongedochter van Anthon Bartmans, koopman te Susteren, en Elisabeth Moors. De huwelijks-overeenkomst werd opgemaakt in het ouderlijk huis van de bruid, genoemd Der Behr te Susteren. Willem zou 200 Albertusdaalders mee in het huwelijk brengen, waartegen de bruid o.a. een huis aan de Limburgerstraat te Sittard als bruidschat meekreeg. Aanvankelijk woonde het gezin (tot ongeveer 1668) in Susteren, waar de oudste kinderen geboren werden. In april 1671 hertrouwde Leonardt met Helena Bontius. (GAR Hoofdgerecht inv.nr. 199-2158.)

Verdeling der goederen onder de kinderen
Midden december 1682 werd een erfdeling gehouden onder de zoons Willem en Hubert en het nakind van wijlen Leonardt, over de resterende goederen van hun overleden vader. Hieruit blijkt dat zoon Matthevis bij eerdere gelegenheid het huis, moestuin en brouwerij De Karre van zijn ouders had overgenomen. Ook Hubert van Loosen, die ongehuwd is gebleven, heeft van zijn ouders enkele goederen vooraf toebedeeld gekregen, ter compensatie van de huwelijksgiften die zijn broers hadden meegekregen. Hiertoe behoorde o.a. de grote baand te Maasbracht (in 1680 nog op naam van zijn vader, volgens het meetboek uit dat jaar.)

Uit het bunderboek van Linne, opgemeten eind 1661 blijkt dat Jan van Loose aldaar een niet gering aantal stukken land en heide had liggen, bij elkaar ruim 16 bunder. Daartoe behoorde ook een kempke met huis en moeshof, 18 morgen groot, ergens nabij het Hobert. Naderhand blijkt zoon Hubert zich in Linne te hebben gevestigd. Dat we nog steeds met dezelfde familie Loosen te maken hebben, blijkt uit een van de stukken, waarin Hubert genoemd wordt, samen met zijn schoonzuster Helena Bontius. (RHCL te Maastricht 01.017: archief schepenbank Linne inv.nr. 10; GAR Hoofdgerecht inv.nr. 175-1698.)

Oud van jaren had Jan van Loosen intrek genomen in het huis naast De Karre, afkomstig van de erven Van den Eertwegh. In het andere huis woonde zoon Willem. Hubert erfde het huis en brouwerij Den Halven Maen aan de Ploeghsput in de Neerstraat. Willem erfde het sterfhuis van zijn vader, terwijl het nakind van wijlen Leonardt het tussenhuis erfde.

Dit laatste huis, voorheen De Helm genoemd, was beduidend minder waard. Bij dit erfdeel werden derhalve nog andere goederen toegevoegd. Ten eerste een zegelbrief van 300 gulden, staande op het huis In den Ancker achter de Muur, twee percelen land, een huisplaats aan Swartbroeck en een moeshof buiten de Brugpoort. Naderhand werd nog besloten, dat Hubert uit uit zijn huis aan de twee anderen elk binnen jaar en dag 50 gulden zou uitkeren. (GAR Hoofdgerecht inv.nr. 199-2158.)

Volgens de visitatielijst van omstreeks 1677 was dit het huis waar toen brouwer Mattheuwis Loosen woonde, widman met vijf kinderen en een meid in dienst. Als buren links en rechts stonden zijn broer Willem en hun vader Jan Loosen. Het huis de kar werd als volgt beschreven. Aan de straat het grote voorhuis met daarachter de keuken, twee kamers, waarvan de grootste met een schouw. Boven werden een kamer met schouw en een hangkamer op de tussenverdieping genoteerd. En tenslotte de zolder. Achter het huis stond een stal, groot genoeg voor 2 paarden. Achter het huis stond het brouwhuis van de familie. De Helm en het andere huis hadden dus geen afzonderlijk brouwhuis. In de Neerstraat stond het huis van de weduwe Loosen, brouwerse. (GAR, Oud-Archief inv.nr.965, visitatie van huizen ca. 1677.)

 

Herberg en brouwerij IN DER KARRE (nu: Brugstraat 11) voor het eerst zo genoemd in 1553 en het laatst in 1699.
 

Verkoop van De Karre

In 1696 stond het huis De Karre nog steeds op naam van de familie Loosen. Onderling had men onenigheid over de eigendom van drie zogenaamde armenhuisjes. Marie van Kerckhoven, weduwe van Matthevis van Loosen, betwistte de anderen de eigendom van deze huisjes, die volgens haar "souden een dependent wesen van het huys in de Brughstraete, de Karre genaemt". (Hoofdgerecht 195-2095.)

In oktober 1684 gingen Theuwis van Loosen en zijn tweede vrouw Marie van Kerckhoven een lening aan bij (hun zwager) Caspar deBor en diens vrouw Helena Dencken. Het huis De kar werd belast met een kapitaal van 100 ducatons. (Een ducaat werd toen berekend op ruim 6 gulden.) Het huis was verder nog belast met eerdere leningen.

Na het overlijden van Theuwis verkoopt de weduwe haar tochtrecht. Na een openbare verkoop in juni 1693 valt dit recht toe aan Marie Tharis, de vrouw van Frans Franssen. Zij nam daarmee ook een deel van de schulden op zich. Anderhalf jaar later verkocht zij haar vermeende(!) halve eigendom in het huis over aan het echtpaar Heeswijck, tegen 150 gulden twee vaten rogge en een vat boekweit en het aandeel in de lasten. Tevens blijkt uit deze overdracht dat het huis De Karre toen al geruime tijd verhuurd was.

De Bor liet weten, dat Marie Tharis het huis niet voor de helft maar voor slechts een derde deel in eigendom had. Caspar deBor bleef bezwaar maken. Hij zou zeker 60 dukatons aan rente mislopen en tekent als schuldeiser beschud aan. Zijn vrouw Helena was een zus van Marie Dencken, de eerste vrouw van Theuwis van Loosen. Heeswijck kon niet anders en ging hier uiteindelijk mee akkoord. In februari 1695 verwierf de lakenkoopman aldus het derde deel in het tochtrecht en eigendom van het huis.

Marie en Helena Dencken waren de twee dochters van Derick Dencken en Jacoba van Reij. Hun ouders kochten in 1636 een (half) huis op het eind van de Brugstraat, rechts van de Brugpoort.

In juni 1697 werd het huis met achterliggende plaats en moestuin, op verzoek van deBor, bij opbod verkocht. Bij de verkoop werd gesteld, dat Marie Kerckhoven haar leven lang het tochtrecht behield en dat deBor, als man van Helena Dencken, voor het derde deel eignaar was. De verkoop met de kaars vond plaats ten huize van de weduwe Verschuyren in De Reijp. Op de derde zitdag viel de gedeelde eigendom toe aan Nijs Floracq voor 765 rijksdaalders. Deze verkocht zijn nieuw verworven bezit twee dagen later door aan Caspar deBor. (Hoofdgerecht 321-f.158.)

Vreemd genoeg beweerde Lenard van Loosen (zoon van Theuwis) twee jaar later nog, dat hij sinds het overlijden van zijn vader voor 1/7 deel gerechtigd was in het huis De Karre in de Brugstraat. Hij schatte het huis op 1000 pattacons. Tevens was hij voor 1/8 deel eigenaar van het brouwhuis De Halve Maen, in z'n geheel 1200 pattacons waard. (Hoofdgerecht 321-f.368.)

De raadsverwant Caspar deBor was tevens peiburgemeester over het jaar 1690 geweest. Bij slot van rekening -in aanwezigheid van de tienmannen en met open deuren- bleek de gemeente hem nog 3.252 gulden schuldig te zijn. De grootste uitgaven waren gemaakt “wegens doorbreucken van dijcken ende batten” en de extra inkwartieringen van garnizoenen op last van de landrentmeester-generaal. Besloten werd om de rente ad 162 gulden te betalen uit de inkomsten van de Hanssemer tol en uit de vleesaccijnsen van de stad. (Hoofdgerecht 321-f.126 anno 1697.)

Het grote geld moet deBorre hebben verdiend met de lakenkoopman. Na het overlijden van mevrouw Boissau had hij "op de rouwe van het sterfhuis" zwart laken en zijden stoffen geleverd. Drie jaar later was de rekening van 83 gulden nog steeds niet betaald. Van de "oude impotente vader" was niets meer te verwachten en de kinderen lieten weten, dat de ouderlijke goederen nog niet op hen verschreven waren, en de rekening dus niet tot hun last gerekend kon worden. Dat was in 1693. In die tijd woonde hij dus nog elders in de stad. (Hoofdgerecht inv.nr. 191-1992)

Hij was lid van het gewandmakersambacht en enkele keren trad hij op als broedermeester. In oktober 1691 bij een betaling van 100 rijksdaalders, ter voorkoming van arrest tegen het ambt, was instemming vereist van alle meesters en gezellen. Caspar deBor ondertekend als eerste, met de uitdrukkelijke vermelding, dat hij alleen instemde indien de overige leden hetzelfde deden. Die overige meesters en gezellen waren G. Bongaerts, Jan van Aerschot, Jacob Rochus, LaFontaine, Laurens Heijthuijsen, Nicolaes Walraven (K.W.), Willem Creger en Peter Louffs (P.L.). (Hoofdgerecht 320-f.352v.)

 

Een eigenzinnige dochter

Het echtpaar deBor kreeg zeven kinderen, waaronder een tweeling. Het was uiteindelijk hun jongste dochter Aldegonda (1689-17--) die vervolgens flink van zich deed spreken. Zij kwam opdraven met haar aanstaande echtgenoot, zekere Bernardt de Castelnova. Het stel was vast van plan om te trouwen, maar haar ouders zagen het niet zitten, omdat Castelnova geen werk en inkomsten had, ook al had zijn vader Peter Castelnovo, promotor van het bisdom Mechelen, het jonge paar een dote van 40 pattacons jaarlijks beloofd. Zoals haar broer Theodorus, gardiaan bij de minderbroeders te Venlo schreef aan zijn zuster, dat haar niets anders te wachten stond dan "Smael Hans Ceucken". In afwachting van de toestemming verbleef Aldegonda (febr. 1715) in het klooster der penitentinnen in Heinsberg.

Zonder toestemming van haar ouders trouwde het jonge stel, eind 1715, naar eigen zeggen waren beiden toen meerderjarig. Hoewel de geboorte van hun dochtertje Helena (1716-1757) lag toen al in het verschiet. Twee jaar later werd zoontje Jacobus te Cruchten gedoopt, vernoemd naar zijn peetoom Jacob de Bor. In Kruchten had Castelnova een baan gevonden als "visitateur ten comptoire" van Zijne K. en K. Majesteit. (kerkregister Oberkruchten dd. 3-2-1718)

In mei 1717 nam Castelnova zijn toevlucht bij het Hoofdgerecht om zijn schoonouders een dote of startkapitaal te krijgen, om daarmee zijn huis te Cruchten in te richten. Wanneer hij zich in september dat jaar opnieuw tot het gerecht wendt, is raadsverwant Caspar deBor enkele maanden terug (juni/juli) na een kort ziekbed gestorven. Het proces wordt voortgezet tegen de weduwe, bijgestaan door haar zoon Jacob.

Enkele dagen later komt Castelnova met zijn schoonfamilie overeen om het kindsgedeelte van zijn vrouw te belenen met 200 pattacons, om daarmee de gemaakte proceskosten van partijen te betalen. Later dat jaar staat het gezin opnieuw op de stoep, met hun dochtertje. (De kleine Jacob is dan overleden.) De weduwe is niet van hun bezoek gediend, om op haar kosten te leven. Zij schakelt zelfs het gerecht in, om het gezin uit haar huis te zetten. Haar schoonzoon, probeert het tij te keren. Hij herinnert eraan, dat hij met de belening van hun kindsdeel ook de proceskosten van zijn schoonmoeder had betaald. Door haar weigerachtige houding was hij genoodzaakt geweest om 50 pattacons op te nemen, om de reis naar zijn ouders in Mechelen met vrouw en dochtertje te kunnen voortzetten, "aldien hunne Moeder geen reijsgeldt en wilt geven"... (Hoofdgerecht inv.nr. 216-2491 en -2496.)

Helena Dencken, de weduwe deBor, stierf eind mei 1723. Een half jaar later werden de huizen, landerijen en rentebrieven in drie loten verdeeld. Elk erfdeel werd berekend op 1100 pattacons. De onschuldige hand van de kleine Helena Castelnova mocht de loten trekken. Daarbij verwierf Jacob de Bor het huis in de Brugstraat, dat getaxeerd werd op 800 pattacons. Met de halve akker te Beegden, kwam dit erfdeel uit op genoemde 1100 pattacons.

Zijn zuster Jacomina de Bor erfde o.a. het huis in de Schoenmakersstraat, ter waarde van 350 pattacons. Daartoe het vierde deel in enkele tienden op landerijen te Beesel, afkomstig van haar moeders kant. Goed voor 300 pattacons.

De kleine Helena kwam het huis De Stadt Luijck, achter de Muur toe, gewaardeerd op 400 pattacons, en een schuur met moeshof (achter De Keyser), getaxeerd op 200 pattacons. Jacob en Jacomina deBor bleven beiden ongehuwd. Hun nalatenschap ging naderhand over op Helena Castelnova, in augustus 1734 getrouwd met Peter Fr. Constant. Daartoe behoorde ook het huis in de Brugstraat. (HGR 326-f.120 e.v.)

Hoewel zij enkele zegelbrieven uit erfenis hadden, ging het echtpaar zelf ook opeenvolgende leningen aan. In 1744 namen zij een kapitaal op van 400 pattacons bij de weduwe Vrecken, nog een jaar later gevolgd door een lening van 500 patt. bij Petrus Luijtgens als boekhouder van het weeshuis.

In februari 1750 verkochten zij hun huis in de Brugstraat voor 1100 pattacons aan de koopman Wilhelm Specken. In 1779 stond het huis op naam van diens schoonzoon Arnold Vermeulen, in huwelijk met Maria Sophia Specken. Zij hadden het huis verhuurd aan Lodewijck Reijnders.

Het echtpaar Vermeulen-Specken kreeg in oktober 1776 tevens twee huizen aan de overkant van de straat op hun naam staan. De oude en zieke Michiel Eloy droeg de huizen aan hen over in ruil voor verpleging en levensonderhoud en na zijn overlijden een gepaste begrafenis.

In 1807 stond het huis nog steeds op de gezamenlijke erfgenamen Vermeulen. Vervolgens ging het huis, oudtijds bekend als herberg en brouwerij De Karre, over op kaarsenmaker Jean Mathieu Breuer (1762-1846), geboortig van Lövenich (D). Hij was toen weduwnaar van Catharina Agnes Vermeulen (1755-1804) en sinds oktober 1804 in tweede huwelijk getrouwd met Maria Gertrudis Beltiens (1769-1848). Het overlijden van Catharina Vermeulen in 1804 werd aangegeven door twee "naburen" o.a. kapper Henri Haen, er tegenover. Het kan erop wijzen dat Breuer er toen al gewoond heeft en tijdens zijn tweede huwelijk heeft aangekocht. Het huis staat sindsdien op zijn naam.

De zevenjarige oorlog*

In 1758 was Charles Lassence, koopman te Roermond, met drie andere personen een associatie aangegaan met als doel om veertig keer 100.000 pond hooi te leveren aan het leger van de Franse koning. Omdat het hen ontbrak aan de nodige kredieten, werd Arnold Vermeulen erbij betrokken. In de veronderstelling, dat hij als vijfde liad in gelijke mate als de anderen deel had in de overeenkomst, had deze in mei 1758 het nodige hooi aangekocht en geleverd, te weten veertien keer 100.000 pond. De vergoeding van 8700 livres daarvoor was echter ruim beneden zijn verwachting.

Lassence liet weten, dat vijf scheepsladingen hooi waren verstuurd, waaraan Vermeulen niet zou hebben meebetaald. Ook zou hij een lading hooi hebben verkocht aan De Veth te Roermond voor de Hannoverse troepen in de stad, zonder zijn compagnons daarover te verwittigen. Tien jaar nadat de zaak in Parijs was gevoerd, probeerde Vermeulen alsnog zijn recht te halen voor het Hoofdgerecht te Roermond. De zaak werd uiteindelijk doorverwezen naar het Hof van Gelder.

Tot zijn verdediging had Vermeulen voor het proces te Parijs een gedrukte memorie laten opstellen. Hiernaast het voorblad van het 27 pagina's tellende boekje. (HGR inv.nr. 229-2849.)

*Het was niet de enige rechtszaak die zich naderhand afspeelde vanwege onenigheid aangaande leveranties aan legertroepen in 1758. Maria Theresia voerde oorlog tegen Pruisen, waarbij o.a. ook Frankrijk betrokken was. Voornoemde Willem de Veth had eveneens om fouragie aan de Hannoverse troepen, die toen in Roermond hun kwartier hadden, onenigheid met Jan Boudewijn, koopman in de Brugstraat.

 

1779: nr. 142 Arnold Vermeulen, kremer; 1801: huisnr. 178 Arn. Vermeulen, koopman; 1812: huisnr. 181 J.M. Breuer; 1821: D.856 Jean Math. Breur; 1843: D.687 Jan Mathijs Bruer, koopman.