HUIS NAAST POORTWEG


Laatst gewijzigd: 30-11-2018 © Jan Ruiten

NUNHEMS HUIS
naast de poortweg

Brugstraat 5

Het derde huis in de straat lag tussen het huis van schoenmaker Febus en de poortweg van Coicx huis. De drie huizen aan het begin van de Brugstraat grensden achterlangs tegen diens erf om de hoek in de Neerstraat, met uitgang in de Brugstraat. De nummers 3 en 5 zijn tegenwoordig samengevoegd tot een pand. De Borghshof te Leeuwen behoorde tot de verworven familiebezittingen. De oudste gegevens van de familie Meuters te Swalmen voeren terug naar de erven Nunhems in de Brugstraat.

 

In 1584 stond het huis (v/h nr. 5) nog op naam van This van Nuynhem, weduwnaar. Hij was in tweede huwelijk hertrouwd met de weduwe Naell Metzkens. In september 1589 maakten zij, beiden gezond van lijf en nog goed bij verstand, hun wilsbeschikking ten gunste van de (stief)dochter. Thijs is in zijn leven, over meer dan dertig jaar, gasthuis- ofwel armenmeester geweest. Uit zijn administratie bleek dat hij nog 600 gulden van het armbestuur te vorderen had. Dat geld zou dus naar Naeles voordochter Trincke gaan. Daartegen had zijn zoon Johan bezwaar gemaakt: widdersproicken und bekroent. (HGR inv.nr. 311-f.427 en f.430.)

Ook tegenover het Munster had Thijs nog een huis. Het is niet bekend, welk huis als zijn woonhuis gezien moet worden.

De lege huisplaats in de Brugstraat had Thijs in augustus 1554, kort na de stadsbrand verworven, half uit erfenis en half door aankoop. Het nieuw te bouwen huis was belast met een rente van 2½ hornsguldens, gelijk aan 2 gouden rijders. (Gijs v.Bree regest 2657, HGR inv.nr. 311-f.62.)

erfgenamen This van Nunhem

Johan van Nunhem werd in februari 1576, samen met (buurman) Coen Febus genoemd als meesters van het Crispinus en Crispinianus-gilde, ofwel het schoenmakers-ambacht. Zijn zus Mette van Nunhem was getrouwd met Willem Puyll. We komen het echtpaar al in mei 1587 tegen in de overdrachten, betreffende de aankoop van het huis Den Beer op de hoek van de Oliestraat tegenover de Gasthuiskerk. Willem en zijn vrouw zijn hier uiteindelijk gaan wonen. In augustus 1614 was er sprake van Den Beer als hun sterfhuis. (HGR inv.nr. 311-f.400 en 313-f.179.)

In maart 1594 deed Willem Puijll, ook namens zijn vrouw Mette, zijn beklag bij het Hof van Gelder. Het "kerspel ende communiteyt van Kessel en Helden" was nog 500 gulden schuldig gebleven, wegens zekere lening sinds januari 1591. Daar werden de schepenen, gezworenen, kerk- en gildemeesters als zodanig op aangesproken.

Waarschijnlijk handelt het hier om dezelfde lening, waarover hun zoon Geryt Puyll naderhand in 1608 met het kerspel Helden overhoop ligt. Er wordt verwezen naar de uitspraak van het Hof in november 1594, betreffende een lening uit 1587 door de schepenen, gezworenen en gemeinsluijden van Helden. Deze keer is sprake van een achterstand van 50 gulden jaarlijkse rente in december1601. Het Hof besloot toen tot een afbetaling in drie termijnen, hetgeen in 1608 dus nog niet was uitgevoerd. (RHCL te Maastricht: archief HvG te Roermond, inv.nr. 290-54 en 294-182.)

Over de afkomst van Thijs van Nunhem is nog het een en ander te melden. In de overdrachten komt hij voor als naast verwant van Elsken Kremers, weduwe van Stoffer van Elmpt. Zij verkocht in juli 1589 Dat Einhorn op de Markt, met instemming van Thijs, diens schoonzoon Wilhem Puill en van Wilhelm van Elmpt als naaste erfgenamen. Hetzelfde getuigde Jan van Nunhem in 1592, dat zijn vader zlgr. "auch ein halffbroder van Stoffer van Elmpt zlgr. van eyner moder geschapen gewest sijnn."

Thijs was een zoon van Jan van Nunhem en Mette. De vrouw was hertrouwd met Jan van Elmpt. Uit dit tweede huwelijk werd zoon Stoffer geboren, via zijn moeder een halfbroer van Thijs. Zijn vader hertrouwde op zijn beurt met Beele van der Kraicken. Uit dit huwelijk bleven vier kinderen, met name Huyb, Wulm, Mettel en Anna. De laatste trouwde met zekere Goltsteyn. Alle vier zouden erven van Stoffer van Elmpt, hun halfbroer, waarvan diens weduwe voorlopig het tochtrecht behield.

In 1602 was Reyner Goltsteyn dezerzijds de enig overgebleven erfgenaam van wijlen Stoffer van Elmpt, halfbroer van zijn moeder Anna van Elmpt. Hem zou ook het deel van zijn ooms en tante toevallen, die immers na Stoffer overleden waren. Zie schema hieronder.

Het proces handelde over de nalatenschap van Stoffer. Zouden de twee klochten half om half, of zouden diens halfbroers en -zussen hoofdelijk van hem erven? In het eerste geval erfde Thijs evenveel als de kinderen uit tweede huwelijk van Jan van Elmpt samen. In het andere geval zou het leeuwendeel (4/5 deel) aan de jonge Reyner toevallen. Thijs, Huijb, Wulm, Mettel en Anna waren immers allemaal resp. halfbroer en -zus van wijlen Stoffer geweest. (HGR inv.nr. 105-16.)

...........................................

 

de Borgh te Leeuwen

In juli 1589 had Johan Nunhem zijn toekomstig kindsdeel uit de goederen van zijn vader al belast met 250 gulden bij Gerith Puyll. Diens oom zat toen in geldnood wegens gevangenschap, waarvan de achtergrond niet nader genoemd werd. Het geld zou na het overlijden van zijn vader terugbetaald worden met een rente van 15 guldens en 12½ stuivers. Mocht het Johan lukken de lening voor het overlijden van zijn vader af te lossen, dan zou hij dat niet nalaten. De onenigheid over het huis tussen de partijen zou dan verder niet opnieuw aangeroerd worden. (HGR inv.r. 311-f.425.)

Thijs van Nunhem stierf (medio oktober) 1590. Om te voldoen aan de huwelijkse voorwaarden van hun (schoon)vader, beleenden Johan en Willem het huis in de Brugstraat met een lijfpensioen van 12 daalders, jaarlijks op Allerheiligen te betalen aan hun stiefmoeder Naele Metzkens.

Een dag later verkoopt Johan zijn helft in het huis aan Gerard Puyll en diens vrouw Marie, waarschijnlijk ter aflossing van de belening een jaar eerder. (HGR inv.nr. 311-f.436.)

De Borgh te Leeuwen

De Borgh te Leeuwen
Over het huwelijk van Johan van Nunhem is weinig bekend. In juli 1589 is al sprake van zijn volwassen zoon Henrich, die dan borg staat voor zijn vader. Naderhand wordt nog zijn zoon Johan van Nunhem de jonge, zoon van Johan genoemd. In juli 1593 verpandt deze Johan van Nunhem de jonge een stuk land aan Gerardt Puyll. De pandschap wordt vijftien jaar later ingelost. In 1598 wordt hij dan genoemd samen met zijn moeder Mille Pollarts. In april 1615 noemt hij zich naaste bloedverwant van zijn tante Mericke Pollarts, de weduwe Bruins.

In de lijst van hoflanden uit 1628 te Maasniel, staan achtereenvolgens genoemd Henrich van Neunom en burgemr. Puyll, eigenaars van de Borgh te Leeuwen, met respectievelijk 6 en 7 bunder akkerland. In de overdrachten van 1608 spraken de kinderen van wijlen Jan van Nunhem over hun aandeel in de hof te Leeuwen. Naderhand was sprake van Nunhemshof en Palantshof. Beide boerderijen zijn ooit een geheel geweest, hetgeen o.a. mag blijken uit de gemeenschappelijke mestplaats. Naderhand werd er via huwelijk meer grond aan de boerderijen toegevoegd. (Zie ook: Jan Ruiten, Onder den klockenslagh... blz. 146 e.v.)

Nunhems huis, tussen de woning van schoenmaker Febus en de poortweg van het echtpaar Stijns-Koicx, zou dus in zijn geheel overgaan op kleinzoon mr. Gerardt Puyll, in huwelijk met Marie Berckeler. Zij worden al in 1580 enkele keren als echtelieden genoemd. Gerard zal dan omstreeks 1560, of kort daarvoor geboren zijn. Zijn moeder Mette en oom Johan zullen dan bij de stadsbrand hun schooljaren al een tijdje achter zich hebben gehad en Johan zou toen als schoenmakersgezel in de leer zijn geweest. Hun vader Thijs kunnen we dan dateren van ca. 1510 (of eerder) tot eind 1590. (HGR inv.nr. 311-f.436.)

 

Gerardt Puyll c.s.

Voor 1605 wordt Gerardt Puyll geregeld genoemd in zijn functie als kerkmeester. In dat jaar neemt zijn zwager de zaken voor hem waar. Het duurt dan tot 1611 vooraleer Puyll opnieuw als kerkmeester van de moederkerk optreedt. In de tussentijd heeft hij in Heinsberg gewoond. Dat blijkt uit een notitie in een proces dat hij in 1603 voerde tegen Gillis Michiels te Helden, die hem al geruime tijd nog 200 gulden schuldig was. "Geryt Puyll, gewesene burgher ende kerckmr. deser stadt [Roermond], nu woenafftich tot Hensbergh..." Hij verzoekt het gerechtshof om Michiels te arresteren en hem in een herberg "in gijsselinge" te houden, totdat hij zijn schuld voldaan heeft. In april 1603 stemt het gerecht in met de eis. (RHCL te Maastricht: archief HvG te Roermond, inv.nr. 292-106.)

Kerkmeester Gerardt Puyll hertrouwde omstreeks 1610 met Beatrice, dochter van Thomas Bordels en Gertrudis Bisschops. Uit dit huwelijk werden vijf of zes kinderen geboren. Hun dochter Agnes is in het doopregister niet terug te vinden. (Mogelijk was zij identiek aan de jongste, als Maria ingeschreven, maar genoemd als Maria Agnes.) Burgemeester Puyll stierf in 1635. In juni 1636 hertrouwde Beatrice met schout Steven Ruyters. Drie jaar later werd zij opnieuw weduwe genoemd. Het was deze voornoemde Agnes Puyll met wie het verhaal wordt voortgezet.

In 1613 speelde een zaak voor het gerecht betreffende een achterstallige rekening van een klant. Daaruit blijkt, dat Gerardt Puyll de kost verdiende als lakenkoopman. Er was sprake van zwart Engels laken ad 5 gulden per el en "fijn dobbel stael loyen stamet" (flanel) voor dezelfde prijs en het goedkopere zwarte baai ad 36 stuivers. (HGR inv.nr. 122-546.)

Een ander proces tussen Johan van Nunhem en zijn neef Gerardt Puyll betreffende de afwikkeling van de verkoop van het halve huis in de Brugstraat was aanleiding tot een aanvulling op de stamboom. Ook de overdrachten uit die tijd geven nieuwe, aanvullende gegevens van de familie. In Roermond woonde in die tijd nog een familie Nunhems, met dezelfde voornamen van de mannelijke leden, maar uiteraard met andere aangehuwden als hierboven, betreffende hun huizen in de Neerstraat en op het Bergske.

Johan Nunhem (de oudere) komen we geregeld tegen als armenmeester en provisor van het armenhuis, en tevens al meester van het schoenmakers-ambt, gelijk met buurman Coen Febis. Sommige ambachtslieden, zoals brouwmeesters, herbergiers, lakenhandelaren, maar ook schoenmakers konden hun zoons laten doorstuderen en vervolgens hun positie in bestuur en rechtspraak bestendigen. Hun kapitaal werd uitgezet in de aankoop van buitengoederen.

In april 1616 kochten mr. Gerardt Puyll en vrouw Beatrice voor 2023 gulden een huis in de Neerstraat van Willem Rheinarts, schout te Swalmen, en Johanna Bordels. Gerardt Puyll handelde vanaf 1592 geregeld als kerkmeester in de parochie. Tevens was hij meester van de sacrament-broederschap (o.a. 1593 en nog in 1632). In 1622 was hij tevens peyburgemeester. Het ambt werd jaarlijks opnieuw vergeven, maar de titel behield men tot in de dood.

Arnt Meuters Swalmen

Aret Meuters van Swalmen
Gerard had nog een (oudere) broer, met name Johan Puyll. Deze was voor 1588/89 gestorven. Zijn dochter Agnetis, enig kind, was toen nog minderjarig. Diezelfde Neesken Puyll, kleindochter van Willem Puyll en Mette van Nunhem, trouwde met Arnt Meuters, gerechtsbode te Swalmen. In 1604 werden hun vier minderjarige kinderen genoemd, te weten Johan, Jacob, Thiske en Truytgen. In september 1615 laten Gerardt Puyll en Aeret Meuters met zijn vrouw Nees weten, dat zij twee jaar voordien de (groot)ouderlijke goederen verdeeld hebben. Vijf jaar later dragen Aret Meuters van Swalmen en vrouw aan hun oom Gerardt Puyl en vrouw Beatrix over hun aandeel in een rente ten laste van het huis De Eenhoorn. De rente stond sinds 1593 op naam van Willem Puyll en vrouw Mette. (HGR meerdere overdrachten, o.a. betreffende het huis De Beer, hoek Steenweg-Oliestraat.)

Aret Meuters van Swalmen en zijn vrouw Agnetis waren in het bezit van een zegelbrief ter waarde van 18 gulden 15 stuivers. Deze cijns werd sinds 1593 betaald uit het huis rechts van het raadhuis. De rentebrief werd in 1620 verkocht aan hun oom Gerardt Puyll en vrouw. (HGR 313-f.307.)

In 1648 stond het huis in de Brugstraat nog steeds op naam van de weduwe Gerardt Puyll.

De jonge Agnes Puyll trouwde in januari 1644 met lct. Guilielmus Palandt; in de overdrachten Willem genoemd, licentiaat in de rechten. Hij was een zoon van Jan Palant en Catharina van der Ahe. In mei 1651 komen we het echtpaar Palandt-Puyll tegen, wegens hun derde aandeel in het huis De Kroon, gelegen aan minderbroeders en afkomstig van haar moeders kant, de erven Bordels. De boerderij te Leeuwen, in 1628 nog op naam van burgemeester Puyll, werd voortaan Pallantshof genoemd. De aanpalende boerderij, voorheen De Borgh, stond in de wandel bekend als Nunhemshof, waarvan de Venlose tak van de familie mede-eigenaar was.

Willem Pallant erfde van zijn ouders (een deel van) de pachthof te Linne in het dorp, afkomstig van zijn moeder. In 1661 stonden op naam van de weduwe (Catharina van der Ae, weduwe van Johan Pallant) een boerderij met de boomgaard en meerdere stukken land en beemd, verspreid over de gemeente. Bij elkaar zo'n 20 bunder groot. Het deel van advocaat Willem Pallandt stond naderhand op naam van hun achter-kleinzoon de jezuiet P.G. Claessens.

Stond het huis in de Brugstraat in 1663 nog op naam van de gezamenlijke erfgenamen Puyll, vier jaar later in februari 1667 verkocht Agnes Puyl, de weduwe Palant, het huis aan Jan Bongarts en Anna Manckers. Het pand was belast met een rente van 17½ stuivers aan het brouwers-ambacht. Het echtpaar Bongarts verkocht twee jaar later zijn ander huis en moestuin, gelegen aan de Nielerpoort.

In de visitatielijst van omstreeks 1677 wordt hier de weduwe van Jan Bongaerts met vier kleine kinderen genoemd. Achter het voorhuis lag een kleine keuken en vervolgens een middelgrote kamer met schouw en nog een kleine kamer. Boven waren twee kamers en een zolder. (GAR, Oud-Archief inv.nr.965, visitatie van huizen ca.1677.)

Ook de voorgaande huizen aan het begin van de Brugstraat blijken kleiner te zijn dan latere kaarten doen vermoeden. Dat komet dan overeen met de gegevens uit de overdrachten, die hier meerdere namen opgeven. Dat doet vemoeden, dat hier vanaf de hoek niet drie, maar welzeker vier huizen waren ingedeeld. Dat wordt nog nader onderzocht.

 

18e eeuw...

Het register over de jaren 1703 tot halverwege 1708 is verloren gegaan. Het moet in die tijd gebeurd zijn, dat het huis aan het begin van de Brugstraat is overgegaan op Johan Gelauw en Anna Vossen, kooplieden. Hij kwam van elders. Anna was een dochter van Johan Voss en Mechteld Maes. Meer over dit echtpaar op de pagina betreffende Het Hertzhoirn aan de Marktstraat naast de gats.

Het echtpaar Gelauw verkocht het huis in de Brugstraat in maart 1721 aan Johan Eyssener (ook Eysingh genoemd) en Maria Cath. Meuwissen. Het echtpaar kreeg acht kinderen. Het huis ging over op de jongste zoon Peter Eysinghe (1737-1809), winkelier. Hij trouwde in januari 1776 met Anna Barbara Leenen (1752-1825), geboortig van Herten als dochter van Jan Leenen en Anna Barabara Haex. (Bij hun huwelijk waren o.a. haar broer Jan Baptist en haar zus Maria Joanna Leenen aanwezig.)

Hun huwelijk bleef kinderloos. Na het overlijden van haar man, vertrok de vrouw terug naar haar geboorteplaats, waar zij introk "in het huis van haren zwager" te Merum.

Het huis in de Brugstraat stond in 1812 leeg. Naderhand werd Joseph Janssens als eigenaar genoemd. Wegens het kinderloze huwelijk is het huis waarschijnlijk vererfd op de erfgenamen van Maria E. Eysingen in huwelijk met Hendrick Janssens verderop in de Brugstraat (zie nr. 17), met name hun voornoemde zoon Joseph en vervolgens diens broer Lambert.

M+R-bode
dd. 29-11-1923

1779: nr. 146 Peter Eysing; 1801: huisnr. 182 Pierre Eysing; 1812: huisnr. 185 leeg huis; 1821: D.852 Jos Janssens; 1843: D.683 Lambert Janssen, koopman.