............ AAN MINDERBROEDERS

m.m.v. Jos Cox, Maasniel

Laatst gewijzigd: 10-04-2017 © Jan Ruiten

OUD KLOOSTERGOED
VERHAAL BIJ EEN FOTO

De Munsterabdij en het Minderbroedersklooster waren de laatste kloosters die in Roermond eind 18e eeuw werden gesloten, gesupprimeerd. De gebouwen en overige goederen vervielen aan de overheid. Toen was dat de Franse overheid, daarvoor was het keizer Jozef van Oostenrijk. De Minderbroederskerk verviel aan de gemeente, het bijbehorende klooster en de grote siertuin werden in 1809/11 bij opbod verkocht. Alles wat hieronder beschreven staat, is overigens geheel uit het stadsbeeld verdwenen. Alle sporen zijn uitgewist, uitgezonderd een oude vergeelde foto...

De twee huizen op de foto naast de kerk moesten wijken voor de aanleg van de verbindingsweg tussen de Bakkerstraat en de nieuwe Minderbroederssingel en naderhand de P. Vogelstraat genoemd. Bij het onderzoek naar de historie van deze huizen is gekozen voor de kadastrale gegevens van 1843 als uitgangspunt.

De siertuin van het voormalige klooster stond toen als tuin met twee gebouwen op naam van de weduwe van Hendrik Jozef Thissen, zoutzieder. De tuin met de vier huisjes tussen dit erf en de kerk stond op naam van Maria Josepha Rijcksz, gehuwd met J.M. Vastbinder.

Midden november 1829 werd het huwelijk gesloten tussen Johan M. Vastbinder en Johanna M.J. Rijcksz. Beiden waren toen toch al midden in de dertig. Zijn ouders waren kort voordien vanuit Venlo in Roermond komen wonen.
>> Foto Zwartbroekstraat aan Minderbroeders vóór 1907. (Met dank aan mevr. Miny van Marion-Kroonen.)

Enkele jaren later, in mei 1833 koopt het echtpaar Vastbinder vier huisjes aan het Zwartbroek op een perceel van het voormalige klooster der Minderbroeders. Verkoper was hun schoonbroer August Ubben, schoenmaker, later herbergier aan het Zwartbroek. Het klooster werd door de Franse overheid begin 1797 gesloten.

De kerk werd nog slechts gedeeltelijk gebruikt voor de eredienst, terwijl het achterliggende deel van het gebouw als opslagplaats werd gebruikt. Het onderkomen van de broeders, het kloostercomplex, was grotendeels afgebroken.

De grote siertuin was ondertussen op burger H.J. Thissen (1777-1832) uit het Duitse Kempen overgegaan. Hij was getrouwd met Elisabeth Dresens (1785-1861) uit Swalmen. Na het overlijden van haar man verdiende zij de kost als breister. Het gebouw in de tuin stond bij het kadaster deels als kerk aangemerkt.

Johanna Maria Josephina Rijcksz
Johan Mathias Vastbinder was kleermaker van beroep, evenals zijn vader voordien en zijn broer Goswin Vastbinder. Zijn vrouw was geboren op het buitengoed Oudenborgh te Merum, als dochter van Guillaume Henri Rijcksz (1738-1814) en diens jonge vrouw Isabell d'Beaumont (1763-1830). Haar ouders waren in januari 1786 getrouwd aan de Kapel int Zand te Roermond. De bruidegom was een zoon van J.C. Rijcksz, voormalig drost van het ambt Montfort, en Maria Margareta van Baerle uit Amsterdam.

Aanvankelijk woonde het gezin Rijcksz in Roermond. Rond de eeuwwisseling verhuisde Willem Rijcksz met vrouw en kinderen naar Stevensweert, waar hij in februari 1814 stierf, 76 jaar oud. Zijn weduwe keerde terug naar haar geboortestad, waar zij in juni 1830 op 66-jarige leeftijd overleed in haar woning op de Swalmerstraat.

Tussen 1789 en 1797 woonde het gezin Rijcksz op het buitengoed d'Oudenborgh te Merum. Zijn zuster Anna Rijcksz trouwde met Johan Josef de Maes, schout van Daelenbroek, die het buitengoed te Merum overnam. Zijn zuster Johanna Rijcksz trouwde met jonkheer J.A.F. de Pollart. Hun broer Carel Rijcksz was pastoor van Montfort.

In november 1829 trouwde hun dochter Johanna Maria Josephina Rijcksz (1793-1878) met Johan Mathias Vastbinder (1794-1864). Hoe het huwelijk tussen de vrouw, die als jong meisje was opgegroeid op het buitengoed d'Oudenborgh, met de kleermakerszoon uit Venlo tot stand is gekomen, staat nergens vermeld. Beiden woonden toen sinds kort in Roermond, de stad die bekend stond om z'n standenverschillen. Bij het huwelijk waren dan ook geen verwanten of vrienden van de bruid aanwezig.

Onder de huwelijkse bijlagen bevindt zich een notariële expertise, waarin de aanstaande bruid verklaart dat het haar niet was gelukt, "om van hare gemelde moeder de toestemming des huwelijks te bekomen", ondanks dat haar toekomstige echtgenoot "van een besten gedrag" en "in zijn beroep naarstig" was en verder in alle opzichten onberispelijk. Als laatste redmiddel nam zij haar toevlucht tot het notarieel schrijven, om "hare moeder zeer nederig te smeeken, de voordele die uit deze hare vereeniging zullen voortspruiten mit de grootste aandacht te overdenken en haar eene toestemming, die zij van hare moederlijke tederheid verzoekt, te verlenen, van dewelke zij zich altijd zal trachten waardig te maken met haar te toonen de grootste eerbied en aangekleefdheid, die eene welopgevoede dochter aan hare ouders verschuldigd is". Met dit verzoek op zak is de notaris de volgende dag naar het huis van de weduwe getogen. Tevergeefs. De vrouw bleef bij haar besluit en weigerde haar toestemming tot dit huwelijk te geven.


=Van de kant van de bruid was niemand aanwezig.=

Na het overlijden van hun moeder in juni 1830 kwamen haar kinderen later dat jaar bijeen om de nalatenschap vast te leggen, te weten een huis en magazijn te Amsterdam. Dat was in de eerste plaats haar zoon Frans P.W. Rijcksz, ontvanger der accijnzen, verder zijn zuster Maria Catharina, echtgenote van jkhr. Francois Laurent de Formanoir d'Archimont, oud-opzichter van de wateren en bossen en lid van het Corps Équestre van het Groothertogdom Luxemburg. Hun zus Caroline Rijcksz, getrouwd met Charles Richard, toen ontvanger der belastingen te Gray-la-Ville in het departement van Haute-Saône, liet zich door haar schoonbroer vertegenwoordigen. Tenslotte hun zuster Anna Maria Rijcksz, echtgenote van Johan Vastbinder, kleermaker.

Jan Matthis Vastbinder en vrouw woonden kort na hun huwelijk nog gehuurd aan het eind van de Steenweg, nabij de hoek met de Munsterstraat. Naderhand verhuisde het gezin naar de Zwartbroekstraat.

De situatie Aan Minderbroeders op de kadasterkaart omstreeks 1840 vergeleken met de kaart van landmeter Herman Janssen anno 1671. De oorspronkelijke percelen zijn nog goed te herkennen. (De bovenste afbeelding is enigzins gedraaid. De minderbroederskerk ligt schuin op de straat, maar recht op het oosten gericht.)


Arrondissement Roermond: gemeente Roermond. Goederen afkomstig van de minderbroeders aldaar.
Art. 8. Een tuin in de Neerstraat, groot 47 are 25 ca, tussen de Zwartbroekstraat en de stadsmuur, reinende aan Pierre Cuypers en t.a.z. het klooster. De tuin is omgeven door een muur en bevat 15 oude fruitbomen en 120 jonge boompjes, toebehorend aan de bewoner, door haarzelf geplant. Verhuurd voor telkens drie jaar aan de weduwe Mathias Ryndeboom* vanaf 23 september 1801 tegen 140 frank per jaar, geschat op 88 frank jaarlijks uit een kapitaal van (niet ingevuld).
* Maria Agnes Frencken, w.v. Mathias Rindeboom, hovenier.
(RHCL te Maastricht 03.01: Frans Archief 1.3.2.2.5 inv.nr. 1668: dd. 8-11-1809.)


Gemeente Roermond. Goederen afkomstig van de minderbroeders van Roermond, art. 1.
Het kloostergebouw van de minderbroeders in de Neerstraat, opgetrokken in baksteen en bevat enkele afdelingen; grenst aan de Neerstraat en aan de andere kant aan de stadsmuur, grenzend aan de tuin van het klooster, nu toebehorend aan dhr. Germain, en aan de andere kant de kloosterkerk, jaarlijkse opbrengst 90 frank uit een kapitaal van...

(RHCL te Maastricht 03.01: Frans Archief 1.3.2.2.5 inv.nr. 1734: dd. 10-4-1811.)

In de lijsten van de Nationale Domeinen rond 1800 ten tijde van het Franse bewind, komen we (afgaande op gegevens uit de verkoopakte van 15-2-1832) alleen de beschrijving van de tuin tegen. Deze was sinds september 1801 verpacht aan de weduwe Rijnboom. Maria Agnes Francken (1754-1823) heeft het bedrijf van haar man voortgezet. Matthias Rindeboom (1747-1798) was evenals zijn vader voordien hovenier van beroep. De nieuwe aanplant getuigt van een boomkwekerij. Over de toestand van de kloostergebouwen omstreeks 1810 (voorlopig) nog geen nadere gegevens.

Tinus Ubben, herbergier
Via het echtpaar Germain-Hermans komen we al gauw bij de ouders van Barbara Antoinetta Hermans. Zij was mede-erfgename van haar broer, die als pastoor van Heel stierf op het kasteel Heel. Zij waren kinderen van wijnhandelaar Hubert Fr. Hermans en Maria M.C. Ferdinans uit Maastricht.

Genoemde wijnhandelaar had begin 19e eeuw van de Franse overheid meerdere kloostergoederen opgekocht, en daarnaast voornoemd kasteel Heel met bijbehorende goederen. Ook in Roermond had hij meerdere huizen opgekocht.

Het ligt in die lijn, dat hij ook het klooster der minderbroeders met de grote tuin op hem is overgegaan. In de kadasterlijst van 1821 staan deze goederen aan het Zwartbroek op naam van het echtpaar Germain. De voormalige minderbroeders kerk stond toen nog op naam van de gemeente Roermond.

Barbara Antoinetta Hermans was getrouwd met Arnold Mathias Germain, in zijn leven rentmeester te Heel en lid van Gedeputeerde Staten. In die laatste functie verbleef hij vaak in Maastricht, waar hij in 1838 kwam te sterven. Tussen 1810 en 1820 heeft het gezin in Roermond gewoond in het huis van notaris Dionisy, (in de Neerstraat halverwege de Steenen Trappen en Lion d'Or). Naderhand bleek, dat Germain zijn weduwe en kinderen een niet geringe schuld van 61.330 gulden had nagelaten. De vrouw was genoodzaakt om een groot deel der onroerende goederen uit de nalatenschap te verkopen. Omdat ook haar kinderen hierin gerechtigd waren vroeg en kreeg zij toestemming de akkers te Asenray en meerdere percelen in het kanton Weert te verkopen.

De openbare verkoop van de goederen te Roermond en omgeving vond in februari 1832 plaats in de herberg van Antoon Heijnen (op de Markt naast het stadhuis). Eerst werd gehoogd op de diverse percelen akkerland te Asenray en Melick. Kopers waren plaatselijke boeren, die hiermee hun grondbezit uitbreidden. De goederen in het kanton Weert zouden aldaar verkocht worden.

De twintigste koop omvatte een woning met stalling, remise, schuur, achter- en tussenplaats en tuin met muren omgeven aan de Zwartbroekstraat en achter uitkomende op de stadsmuur en wallen, zuidwaarts reinende het erf van Pieter Cuijpers en aan de andere kant de voormalige minderbroederskerk, samen groot 78.10 are. De koop werd ingezet op 2500 gulden en ging na enkele hogingen over op Augustinus Ubben, herbergier, voor de lieve som van 3375 gulden. Samen met de opbrengst van de akkers kwam men uit op 4685 gulden. Ook wanneer de opbrengst van de grond aan de overkant van de Maas hierbij werd opgeteld, dan nog bedroeg genoemde schuld meer dan het tienvoudige. (GAR, not. F.W. Milliard 12.114 akte 77.)

Deze kloostergoederen waren in 1809 en 1811 door Hubert Francois Hermans, de vader van de weduwe Germain, aangekocht bij publieke toewijzing voor de prefect van de Nedermaas.

Al een week later op 25 februari verkoopt Ubben de kloostertuin en de twee gebouwen met de kelders en de plaats op het perceel, reinende aan de vierkante toren van de stadsmuur, voor 2100 gulden aan Hendrik Jozef Thissen, zoutzieder, en vrouw Maria E. Dresens (1784-1861). Tussen het resterende erf van Ubben en het goed van Thissen, zal laatst genoemde een muur plaatsen tot aan de toren. De muur zal hem toebehoren, maar Ubben mag er wel tegen bouwen. De kelders onder deze muur zullen ter hoogte van de scheidslijn tussen beide partijen gedeeld worden. Thissen stierf later dat jaar. (GAR, not. F.W. Milliard 12.115 akte 91.)

De tuin was voorheen verpacht aan de weduwe Rijnboom, die er fruitboompjes had geplant. De plaats met de twee gebouwen had voorheen deel uitgemaakt van het kloostercomplex. De kelders stamden ook uit die tijd.

Kort daarna zal Ubben op de oude fundamenten aan de Zwartbroekstraat vier huisjes timmeren. In mei 1833 verkopen herbergier Augustinus Ubben en Anna Josepha Vastbinder aan hun (schoon)broer Jan Mathis Vastbinder, kleermaker, en Johanna Maria Josefa Rijcksz vier naast elkaar gelegen huisjes aan het Zwartbroek, met de achterliggende tuin. Zuidwaarts grensde het perceel aan het erf van de erfgenamen Thissen en t.a.z. aan de Minderbroederskerk, van voren de straat en met de bijbehorende muur uitkomend op de wallen of wandeling. Uitdrukkelijk staat in de akte vermeld, dat Ubben na de aankoop in 1832 zelf "de mits deze verkochte huisjes getimmerd" had. Vastbinder zou de bestaande verhuring handhaven, waarvan de huur vanaf Pasen jl. aan hem toeviel. (GAR, not. F.W. Milliard 12.130 akte 202.)

Het kapitaal van 6000 franken voor de aankoop was afkomstig uit het aandeel van Josefa Vastbinder-Rijcksz uit erfenis van Jacob van de Werve te Antwerpen. Daarom werd in de akte opgenomen dat de eigendom van de huisjes haar persoonlijk toekwam: “zullen strekken tot remplooi en haar als eigen blijven toebehooren”. Dat zien we vervolgens terug bij de inschrijving in het kadaster. Naderhand, in 1869 zou zij voor de helft erven van haar zus Maria Catharina, de weduwe Formanoir d'Archimont te Brussel. (GAR, not. F.W. Milliard 12.535 akte 1.)

Nederlandsch Hervormde Gemeente
Op 17 maart 1863 verkoopt het echtpaar Vastbinder-Rijcksz een huis, groot 50 ca, ter plaatse genoemd aan de Minderbroeders, verder de plaats tussen het huis en de kerk met de achterliggende tuin tot aan de stadswal, groot 11.70 are, afgesplitst van perceel 758, voor 1400 gulden aan de kerkenraad van de Nederlandsch Hervormde Gemeente te Roermond. De muur tussen de erven zal blijven staan. Mocht de kerkenraad deze willen afbreken, dan zal zij deze met een nieuwe vervangen, maar niet hoger dan de bestaande.


a = huis, b = tuin en plaats, C-D = muur. Afb. uit notarisakte, not. F.W. Milliard, 12.499, volgnr. 52.

De kerkenraad bestond toen uit de heren Willen Fr.J.C. van Heel, predikant, Willem Herten, koopman, mr. Jean H.C. Cazius, officier van justitie, Willem Claus, fabrikant, August Reidel, fabrikant, Meindert Jan van der Mark, boekhouder, Gustaaf Willem, horlogiemaker. De heren Herten, Claus en Cazius als ouderling, en de heren Reidel, van der Mark en Willems als diaken.

Verkopers behielden de drie andere huizen met de achterliggende grond. (GAR, not. F.W. Milliard 12.499 akte 52.)

 

Na het overlijden van hun moeder besloten de kinderen Vastbinder de goederen aan de Zwartbroekstraat openbaar te vekopen. Jean Vastbinder was naar Venlo verhuisd, alwaar hij als ambtenaar werkte. In augustus 1878 vond de verkoop plaats ten huize van de weduwe Welters aan het Zwartbroek.

De eerste koop betrof het huis onder perceelnummer D-760 met het daarachter liggende derde deel van de tuin tot aan de muur, voor 3020 gulden aan Willem Peters, tuinier.

De tweede koop betrof het huis onder perceelnummer D-761 met het daarachter gelegen deel van de tuin, voor 3110 gulden aan Hubert B. Crevels, huisschilder.

De derde koop betrof het huis onder perceelnummer D-762 met het daarachter gelegen deel van de tuin tot aan de muur, voor 3360 gulden aan de gezusters Carolina Vastbinder, de weduwe Mechelen, en Josephina Vastbinder.

De kopers zouden na onderling overleg de tuinen middels een heg of muur afscheiden. (GAR, not. F.W. Milliard 12.596 akte 214.)

In januari 1879 verkoopt Josephina haar onverdeelde helft in bovenstaande aankoop voor 1680 gulden aan haar zuster, de weduwe Mechelen. (Aanvankelijk was Jan Baptist van Mechelen schrijnwerker van zijn stiel. Naderhand verdiende hij de kost als beeldhouwer. (In het atelier van Cuypers?) (GAR, not. F.W. Milliard 12.599 akte 22.)

Ook de kinderen van het echtpaar Thissen-Dresens verkochten voor en na delen van de voormalige kloostertuin, al dan niet bebouwd, in percelen vanaf de Zwartbroekstraat en van achteren rakende de muur aan de Minderbroederswal. Kopers waren verplicht het nieuwe erf middels een muur af te bakenen.

In 1876 had het echtpaar Vastbinder-Rijcksz een van de vier huizen doorverkocht aan de Nederlands Hervormde Gemeente. Dat was het huis direct naast de kerk. Voorlopig bleef het pand als woonhuis in gebruik. Naderhand kwam daar verandering in. In 1881 werd de woning met de achterliggende tuin overgedragen aan de Protestantse Bijzondere School, ofwel: de vereniging tot oprichting en instandhouding van bijzondere scholen voor lager onderwijs. Het jaar daarop werd het pand verbouwd, en waarschijnlijk van aanbouw voorzien, omdat een deel van de tuin er bij betrokken werd. Vanaf 1882 is er dan sprake van school en tuin. In 1898 vond er opnieuw uitbreiding van het schooltje plaats. (Gegevens kadaster Roermond, art. 1322 NHG en art. 2886 PBS.)

Twee decennia lang bood het pand onderdak aan de Protestantse School. In 1903 was er sprake van om de voormalige Minderbroederskerk te verkopen aan de Nederlandse Posterijen om er een nieuw postkantoor te vestigen. Daartoe zou de kerk afgebroken worden. Tegelijk was er sprake van een nieuwe aan te leggen straat tussen de Bakkerstraat en de Minderbroedersingel. Mede op aanraden van de architect Pierre Cuypers werd hiervan afgezien. Het gebouw zou kort daarop onder zijn aanwijzingen gerestaureerd worden. Het postkantoor werd elders in de stad opgericht. (MenR-bode dd. 29-5-1904.)

De straat is er toen wel gekomen. Al in 1903 was er sprake van "de kleine nieuw gebouwde bijzondere protestantse school". Dat was aan de andere kant van de kerk met de speelplaats aan het kruisbeeld in de Neerstraat. In maart 1907 werden B. en W. door de gemeenteraad gemachtigd om de aangekochte huizen voor de aanleg van de nieuwe straat af te breken. Zo ook het oude schoolgebouw. De twee huizen naast de kerk, nog te zien op de oude vergeelde foto, werden vervolgens afgebroken voor de aanleg van de verbindings weg tussen beide stadsdelen. Zo volgt uit gegevens van het kadaster. Een andere bron is de krant uit die jaren. (MenR-bode dd. 19-3-1907.)

Midden 1906 werden door de gemeente onderhandelingen gevoerd met de eigenaren van de te onteigenen percelen. Nog in mei 1907 werd er in de gemeenteraad voor gepleit om het besluit tot afbraak van "het huis Vastbinder" te vernietigen. Men was toen bezig om de beroemde architect bij zijn 80e verjaardag een straat naar hem te vernoemen. De voorkeur ging uit naar de straat naast zijn werkatelier. Ook werd geopperd de nieuwe straat langs de Hervormde kerk naar hem te noemen. Dat werd afgewezen, omdat het niet te verwachten was, dat in die straat huizen gebouwd zouden worden. (MenR-bode dd. 26-6-1906, dd. 31-8-1907 en dd. 14-5-1907.)

Naderhand werd de straat vernoemd naar de kandidaat-bisschop Peregrinus Vogel uit de 17e eeuw.

Het pand naast de kerk bood twee decennia lang onderdak aan de bijzondere protestantse school. De kans is groot, dat de foto uit die tijd stamt. Het kadaster maakt geen melding van "wijziging bestemming" in de tussenliggende jaren (1903-1907) tot de afbraak.

A.F. van Beurden schreef in april 1908 in de Maas- en Roerbode: "Langs de herstelde Minderbroederskerk krijgt men door eene nieuwe straat toegang tot de Minderbroeders of 't oude Zwartbroek. En richt men zijn schreden naar de noordzijde der stad, dan ziet men daar ook ingrijpende veranderingen. Veel van het oude moet vallen voor het betere, het nieuwe." (MenR-bode dd. 4-4-1908.)

Met dank aan Gré en Jack Brobbel, die ons op deze unieke foto attendeerden.