De Linner Weerd - Ravenhof















Laatst bijgewerkt: 20-10-2016 © Jan Ruiten


Huis Ravenburg gemeente Maasgouw, kerkdorp Linne, Weerd 7. (51° 9' 47,95 N - 5° 55' 27,70 O.)
- het Huis Ravenburg nieuw ontdekt -

De archiefbescheiden, die van de schepenbank van Linne nog resteren, kan men op de vingers aftellen. En zonder die schriftelijke bronnen is er weinig geschiedenis te verhalen. Het beeld blijft vaag en men kan zich afvragen waar al die paperassen gebleven zijn. Hoewel, via andere bronnen is er dan toch nog het een en ander uit het verleden op te sporen en kleur te geven.

De "generale metinge" van de velden, percelen en huisplaatsen van Maasbracht uit 1680, ofwel het veldboekje dat de landmeter daarbij gebruikte, bevat meer informatie dan op het eerste oog lijkt. Aan de hand van de diverse kaartjes kon de situatie van de bouwhoven en de bewoning aan de dorpsstraten nauwkeurig in kaart worden gebracht; zij het met behulp van de kadasterkaarten van anderhalve eeuw later.

Niet alleen huis en erf van de inwoners van Bracht, Beek en Cruchten zijn daardoor te plaatsen, ook kan een beeld gegeven worden van bijvoorbeeld het grootgrondbezit eind 17e eeuw. En eindelijk konden ook Hoeufftshof en Bordellshof, die elders op deze site al terloops ter sprake kwamen, definitief geplaatst worden. Ook krijgen we een beter beeld over de vele akkers en weiden, verspreid over de velden van de Mispadenhof buiten het dorp. Het leengoed was toen opgedeeld tussen jonker Elshout en schout Boshuijsen. Hun bezittingen liggen ten grondslag aan deze serie artikelen. Alleen Boshuijsens-hof blijkt na anderhalve eeuw nog als pachthoeve te bestaan. De drie andere boerderijen zijn in de loop der tijd hun grondbezit kwijtgeraakt.
Bij de meeste akkers van jonker Rave stond ook de latere eigenaar, zekere Colen, vermeld. Dat blijkt na enig speuren Johan Coolen, schepen te Roermond te zijn geweest. Zijn naam komt nadrukkelijk in beeld bij de stamboom Janssens, eigenaars van o.a. de Mispadenhof in de 19e eeuw. Genoemde jonker had in de 17e eeuw een pachtboerderij in de Linnerweerd. De akkers rijkten tot in de Brachter Ohe, de Weerdt-kamp en de Osser Ohe. Alles bij elkaar niet meer dan een middelgrote boerderij. Op bijgaande pagina vindt men tevens de herkomst van de familie Janssens in Roermond, nakomelingen van Jan Schreurs uit Asenray. Op deze pagina hieronder meer over genoemde jonker Rave en over het verloop van het goed Ravenhof in de 19e eeuw.
Schepen Coolen was een ondernemend zakenman in zijn tijd. Johan Coolen had een bloeiende onderneming als wijnhandelaar. Hij was bedrijvig zowel in de handel, als in het onderhoud van de vestingwerken van Maastricht, Stevensweert en Venlo, en in de bevoorrading van diverse garnizoensplaatsen. Zijn ondernemersgeest was niet te stuiten. Enkele huizen in de stad als ook bouwhoven ten plattelande werden door hem aangekocht, verbeterd en overgedragen aan zijn enig gebleven zoon. We noemen hier de Donckshof te Posterholt, de nog bestaande Mispadenhof van schout Boshuijsen en Ravenhof in de Linnerweerd. Eind 18e eeuw telden deze boerderijen elk op zich meer akkerland en weiden dan een eeuw daarvoor.

Ook Gerard Coolen, landmeter, wijnhandelaar, schatinner, kerkmeester, aannemer enz. was op velerlei gebied werkzaam en wist de bezittingen, die hij van zijn vader had geërfd, verder uit te breiden. Hij vestigde zich aan het begin van de Swalmerstraat. De huisplaats werd vergroot en voorzien van een wagenpoort. De voorgevel van het zakenpand oogt vrijwel hetzelfde zoals hij het toen had laten opmetselen. Ook het grondplan heeft sindsdien weinig opvallende veranderingen ondergaan.

Over vader en zoon Coolen handelt het tweede opstel in deze serie. Vervolgens wordt de geschiedenis beschreven van het pand aan de Swalmerstraat, over de geschiedenis van deze huisplaats, de bedrijvigheid ter plaatse en over de bewoners in de loop der eeuwen.

Uit het huwelijk van Gerard Coolen met Maria Catharina Dupree werden drie zoons en drie dochters geboren. Alleen de dochters Catharina en Ida Maria zouden in het huwelijk treden. De uitgebreide goederen kwamen uiteindelijk terecht bij de kinderen en nakomelingen van advocaat Arnoldus Janssens en laatstgenoemde Ida Maria Coolen.

Van al die goederen concentreren we ons hier voornamelijk op de bouwhoven in de Linnerweerd en aanverwante zaken. Het buitenhuis Ravenburg (voorheen Ravenhof genoemd) werd begin 19e eeuw de woonstee van Joseph Janssens, burgemeester van Maasbracht. Samen met zijn vrouw Cunera van den Schoor wist hij zijn bezittingen verder uit te breiden.

In april 1857 maakte de weduwe Janssens alvast een verdeling van de na te laten goederen onder haar drie kinderen. Eerst na het overlijden van hun moeder zouden de zoons Frans en George en dochter Eugenie bezit nemen van de nalatenschap. Cunegonda van den Schoor merkte daarbij op dat de eigendom-titels van deze goederen ondertussen "in het ongereede" waren geraakt. De papieren waren zoek. Bij de erfdeling in 1873 bevestigden de erfgenamen dit nogmaals.

In het familie-archief hoeven we dus niet te gaan zoeken om de geschiedenis van de bouwhoven en behuizingen der landgoederen na te gaan. De stukken uit het schepenbank-archief van Linne van voor de komst der Fransen in 1796 zijn op de vingers na te tellen.* Dat belooft dus weinig goeds. Van de bescheiden in het gemeente-archief van voor 1840 is ook maar bar weinig behouden. Al voor 1930 zijn die stukken zoekgeraakt. En tenslotte de kadasterkaarten, die er wel nog zouden moeten zijn, kan men (ook na uitgebreid zoeken) nergens meer vinden. (*Ondertussen zijn daar drie oudere charters en evenzoveel losse stukken uit de armenkas bijgekomen.)

Wat rest de onderzoeker dan nog om het verleden boven te halen? Is het niet verstandiger, dat we ons tevreden stellen met de brouwsels, die zogenaamde broodschrijvers links en rechts hebben opgedist? De resterende archiefstukken blijken toch nog heel wat prijs te geven, om het verleden enigzins te kunnen reconstrueren. Hieronder het relaas van het onderzoek en wat het ons heeft opgeleverd. Welke geheimen hebben we uit dit verborgen verleden toch nog kunnen achterhalen? Het beeld blijft onvolledig zonder ook de overige opstellen op deze site hierover te raadplegen.




Over jonker Raven uit Amby...

Het Huis Ravenburg is vernoemd naar de 17e eeuwse eigenaars van de voormalige pachtboerderij, namelijk jonker Johan Rave en vervolgens diens zoon jonker Hans Leonard Rave uit Amby. Naderhand sprak men ook van Ravenhof, die op dezelfde plek, en dus niet elders in de Linnerweerd heeft gelegen. (RHCL te Maastricht 14.A002C: anno 1680: proces tegen de zoon van de pachter op "Raverhof tot Lin". Hierin verder geen inhoudelijke gegevens.)

Dezelfde jonker Rave had ook het huis aan de put op de Steenweg in Roermond. De geschiedenis van dit pand is terug te voeren tot augustus 1612, toen de edele Symon Peter Loun en vrouw Catharina (Kehr) het groot huis van de oude school op de Steenweg kochten voor 1600 gulden. Vanaf de hoek met het Munsterplein was dat het derde of vierde huis. In 1621 werd Simon Peter betiteld als ambtman (rentmeester), zonder nadere aanduiding van welk ambt. (Ambt Montfort, als onderdeel van het Hertogdom Gelre? Of een andere heerlijkheid in de buurt?) Omstreeks 1625 was het huis vererfd op hun dochter, weduwe van jonker Capellen of Capellehuysen. We hebben te doen met Christina Loon, weduwe van jonker Francisco Capello. In 1631 stond het huis op naam van hun kinderen.

In oktober 1633 blijkt de weduwe te zijn hertrouwd met jonker Johan Rave uit Amby. Hij nam toen met de gebruikelijke handelingen bezit van het huis op de Steenweg. Hij was op zijn beurt de zoon van jonker Jan Rave die rond 1600 drost te Wittem was. Naast het huis in de stad had het echtpaar een stuk land in de Roermondse Weerd en een akker buiten de Nielerpoort.

Tot eind 1651 was het huis bewoond door de kanselier van het Hof van Gelder. Na diens vertrek werd het pand ingeruimd als onderkomen voor een kolonel der ruiters (peerdtvolck). Tien jaar later in november 1661 verkocht jonker Hans Leonard Rave uit Amby het huis voor 1212 rijksdaalders aan het echtpaar Melis.

Mogelijk, dat Ravenhof in de Linnerweerd eenzelfde voorgeschiedenis heeft gehad. Nadere gegevens die dit zouden kunnen bevestigen, ontbreken echter. Christina Loon zou dan de bouwhof hebben uit erfenis van haar ouders en vervolgens hebben vererfd op haar zoon Hans Leonard Rave. Meest voor de hand liggend is dan, dat de bouwhof te Linne afkomstig was van Christina's grootouders, schepen Johan Kehr en diens vrouw Christina Roeffarts te Roermond. Zie de stamboom hieronder.

In januari 1662 verzochten de deken en de kapittelheren van de Christoffelkerk aan het gerecht te Roermond om beslag te leggen op de genoemde koopsom. Het kapittel genoot de tienden van o.a. de Kerkenkamp te Linne. De tiende was door jonker Rave en voordien door diens vader zaliger ook altijd betaald. Vanaf 1656 echter bleef Hans Leonard Rave c.s. de tiende schuldig, wat neerkwam op een totaal van 23 gulden en 18½ stuiver. (GAR: archief Hoofdgerecht Roermond inv.nr. 143-1065. Zie ook: J.M. van de Venne in Maasgouw 1913, blz. 68-69: kwartierstaat J.A. Rave.)

Zowel in 1661 als in 1680 was deze jonker Rave grondeigenaar in Maasbracht en in Linne. Naderhand (voor 1710) hebben de erfgenamen de bouwhof in de Linnerweerd met de bijbehorende akkers en weiden verkocht aan schepen Coolen te Roermond. (GAR archief Hoofdgerecht inv.nrs. 313 e.v.; Handelingen Magistraat Roermond anno 1651; RHCL archief familie Magnee te Horn inv.nrs 15 en 16.)

In juni 1696 stond de bouwhof op naam van zekere juffrouw Raven. Dezelfde die zes jaar later in augustus 1702 werd aangesproken wegens openstaande schulden. Hier genoemd als de weduwe en erfgenamen Haegen. De weduwe van rentmeester Langenacker liet toen arrest leggen op de vruchten, beesten en andere effecten wegens een achterstand van liefst 189 pattacons. Gaandeweg het dingregister blijkt het om twee leningen van respectievelijk 200 en 550 pattacons te gaan, tegen een rente van 6 en een kwart procent. Ook de schatheffer had nog 108 gulden (plus kosten) tegoed van mevrouw Raeve, alias mevrouw de douarière van der Haegen (of Verhaegen). In december 1707 werd in beide gevallen beslag gelegd op haar goederen te Linne. De achterstallige schat blijkt in augustus daaropvolgend te zijn betaald. (RHCL te Maastricht 01.017: archief schepenbank Linne, inv.nr. 5.)

Maria Herberta Raeve, e.v.
jkr. Johan van Haeghen

We hebben hier te doen met Maria Hertberta Raeve, weduwe van jonker Johan van Haeghen, als erfgenamen van jonker Raeff. (In juni 1663 mogelijk dezelfde Jan Haegen erfg.) We komen het echtpaar in oktober 1662 tegen (middels volmacht uit Merholts*) wegens de verkoop van twee percelen akkerland in de Brachter Ohe aan Peter van Boshuysen, schout. Als tussenpersoon trad hun pachter Jacob Breuxkens op namens het echtpaar. Met alle voorgaande gegevens op een rij kunnen we de volgende stamboom opstellen. (RHCL te Maastricht 01.016: archief schepenbank Echt inv.nr. 35-f.25 en f.59.)

*Waarschijnlijk Meerholz, nu gemeente Gelnhausen, Hessen, Duitsland. De tekst van de volmacht was deels in een mengelmoes van Nederlandse en Duitse woorden geschreven: und was ahnlangen doet die freuchten zu leihn, wollet dieselben noch halt den heir mit verbleiben...

De vrouw was de laatste uit het geslacht Raeve als bezitterse van de pachthof in de Linnerweerd, die nog steeds de naam van deze familie draagt. Medio 1708, of in elk geval kort nadien is Raevenshof overgegaan op Johan Coolen, schepen te Roermond. Met Pasen 1710 verliep het pachtcontract van Wijn Rutten. Tussen beiden was onenigheid over het aantal morgentalen, dat de vertrekkende pachter diende te bemesten voor zijn opvolger, om zodoende het land achter te laten mit kaef en stroij zoals hij het bij aanvang had overgenomen. Coolen vroeg daarom naar het pachtcontract hierover.

Volgens Rutten was het gebruik om de landerijen met zomerzaad in te zaaien en daartoe al het mest dat hij verzameld had tot st. Petrusstoel (18 jan.) daarvoor te gebruiken. Toen hij op de bouwhof introk waren alle akkers bezaaid, op 8 morgen na. En zo had hij ook gedaan voor zijn vertrek. Hij verweet schepen Coolen, dat deze ruim na genoemde datum met het verbod kwam om de mest uit te strooien. (RHCL te Maastricht 01.017: archief schepenbank Linne, inv.nr. 5.)

Volgens het bunderboek van 1719 bezat schepen Coolen zo'n 18 bunder te Linne, inclusief de huisplaats. Met de nieuwe aankopen in de daaropvolgende jaren kwam de teller op 28 bunder. Het grootste perceel werd gevormd door de zogenoemde Camp met het beemdje en de boomgaard, de akkers en de Peertsgrind, alles aaneen zo'n 10 bunder. (RHCL te Maastricht 01.017: archief schepenbank Linne, inv.nr. 1.)

Onder Maasbracht bezat jonker Rave 8 percelen akker- en weiland, samen 16 tot 17 morgen groot. Hiervan gingen 6 stukken, iets meer dan 10 morgen land over op Johan Coolen. Ravenhof in de tijd van jonker Raef zou dan 23 bunder groot zijn geweest. Onder schepen Coolen dus uitgegroeid tot 33. Omdat Coolen ondertussen ook de Mispadenhof met verdere aanwinsten had verworven, is niet duidelijk hoe de verdeling tussen de pachters van de twee bouwhoven is geweest en hoeveel land afzonderlijk in pacht is uitgegeven. (RHCL te Maastricht 18.A: collectie handschriften nr. 382.)

Zowel oud-burgemeester Coolen als ook syndicus Meijer was tijdens zijn leven bezig het grondbezit in de Linnerweerd en in de aangrenzende velden onder Maasbracht verder uit te breiden. Onder die nieuwe aankopen viel ook de Molengriend aldaar. Het grasland achter het dorp ging vervolgens over op Johan L. Coolen en diens zuster Ida Maria, in huwelijk met advocaat Christiaen Janssens. (Zie ook de bijlage over het gestechel wegens de veedrift over de Molengriend.)

Johannes L. Coolen en zijn broer Theodorus G. Coolen, wijnhandelaars in de Swalmerstraat te Roermond, waren de enigen onder de broers en zussen die de komst van de Fransen in hun geboortestad nog hebben meegemaakt. Het waren uiteindelijk de twee zoons van wijlen advocaat Janssens en "nicht Katz" die de bouwhoven en huizen zouden erven. Catharina Katz de Katzenthal, geboren in de stad Brno, was in maart 1800 aanwezig op het doopfeest van haar pachter op de Mispadenhof. De freule woonde met haar bediendes in haar huis op de Swalmerstraat (nu: nr. 44).

Wat betreft de bouwhof in de Linnerweerd kan gesteld worden, dat de boerderij via Ida Maria Coolen (1717-1785) is overgegaan op haar oudste zoon, advocaat Arnold Janssens, voogd van Cruchten, Brempt en Wegberg. Bij de verkoop van land in mei 1791 was sprake van land regenoten "voogd Janssens". (RHCL te Maastricht 01.017: archief schepenbank Linne, inv.nr. 3, pag.1.)

In november 1811 was Cunera van den Schoor peettante van de kleine Caecilia, dochtertje van de nieuwe pachter op genoemde bouwhof. Naderhand stonden de erfgoederen te Maasbracht als ook in Linne grotendeels op naam van haar man, burgemeester Janssens. De verdeling der goederen vond onderling plaats. Erfrechtelijk zou nicht Katz de helft erven en de gebroeders Janssens de andere helft. Maar zonder inzicht in de testamenten van hun ongehuwde ooms en tantes is dat moeilijk met zekerheid te stellen. Andere bronnen moeten daartoe uitkomst geven.

De Donckshof onder Posterholt blijkt op Henri Janssens te zijn overgegaan. Daarnaast had hij nog een reeks percelen akker- en weiland onder Maasbracht uit erfenis. Jozef Janssens bracht in 1810 de bouwhof Ravenhof in de Linnerweerd in volle eigendom mee in zijn huwelijk. In 1825 werd Catharina Katz genoemd als eigenaresse van o.a. de Schinkelenkoel en in 1830 haar neef Jozef Janssens als eigenaar van de Heuverkamp. Deze twee percelen grensden direct aan de huisplaats van Mispadenhof.

Jozef was ondertussen in het volle bezit van de bouwhof te Maasbracht gekomen. De Memorie van Successie, opgemaakt na zijn overlijden, maakt hiervan melding als zijnde verworven tijdens zijn huwelijk. Nog in 1828 hadden de erven Coolen, te weten Jozef Janssens, zijn zwager generaal van den Broeck en hun "tante" Katz de Katzenthal de Molengriend samen in overdeeld bezit. Het huis in de Swalmerstraat stond in 1846 voor 2/3 op naam van de weduwe Janssens en voor 1/3 op naam van haar zwager.




De pachters van de familie Coolen

Op de Ploegshof woonde begin 18e eeuw het gezin van pachter Hendrick van de Vinne, (in eerste huwelijk) getrouwd met Petronella van Montfort (+1729). In die tijd (1719) boerden Rutger van de Vinne en vrouw Helena Gerardts op de pachthof van schepen Johan Coolen in de Linnerweerd. Voorheen (1705) heeft het echtpaar geboerd op Heijstershof. Decennia later blijkt een andere Rut van de Venne op Coolens Hof te Maasbracht te wonen.

Terwijl zijn jongere broer Jacob (1707-1782) na het overlijden van hun moeder Helena Gerardts (+1740) het werk op de bouwhof in de Weerd had overgenomen, was Gerard van de Venne (1705-1782) met vrouw en dochtertje naar de Mispadenhof van Gerard Coolen verhuisd. In 1727 was de halfwin nog in handen van Merten Schouwenberg (+1731).

De lijn van pachters wordt in de familie voortgezet. In maart 1743 was de oudste zoon van Gerard Coolen aanwezig bij de doop van het zoontje van Jacob van de Ven en Cornelia Leijendeckers in de Linnerweerd. Het jaar daarop was (dezelfde?) Joannes Coolen doopgetuige in het gezin van Gerard Coolen en Maria van Ophoven te Maasbracht. Hij werd als pachter op de Mispadenhof opgevolgd door zijn zoon Rutger, in september 1780 getrouwd met Johanna Simons uit Linne. In 1786 werd Rut van de Venne met name genoemd als pachter op Coolens Hof. Bij de doop van hun tiende en jongste kind in maart was freule Catharina Katz de Katzenthal aanwezig. De vrouw was (voor de helft) erfgename van wijlen Gerard Coolen.

Uiterlijk in 1811 was de pacht op de Mispadenhof overgegaan op Joannes van de Venne (1773-1816). In november dat jaar was vrouw Janssens van Huize Ravenburg peettante bij de doop van de kleine Caecilia. Deze gegevens komen voornamelijk uit de kerkregisters van de betreffende parochies. Op die manier komen vaker de pachtverhoudingen naar voren.

Ondertussen was de pacht op Ravenhof via Jacobs dochter Helena van de Venne, in huwelijk met Henri Wackers, overgegaan op hun zoon Anton, in 1792 getrouwd met Margreet Rullenraedt. In september 1796 was domicella Ida Maria Josepha Janssens aan wezig bij de doop in het gezin van de pachter. De pastoor noteerde achter haar naam "parochiani", hetgeeen hij telkens deed bij plaatselijke bewoners. De familie Janssens verbleef toen op haar buiten in de Linnerweerd.








































Het voorname woonhuis Ravenburg

Het buitengoed Ravenborg in de Linnerweerd omvatte naast het herenhuis, de boerenwoning en andere gebouwen, akker- en weilanden, tuinen, boomgaarden en meerdere percelen houtgewas, alles bij elkaar gemeten op zo'n 95 bunder. (Volgens opgaaf in 1831 na het overlijden van burgemeester Janssens.) Dat is ruim het drievoudige van het grondbezit van jonker Rave in diens tijd. Ravenhof was geen burcht, geen riddermatig goed, of wat men hier links en rechts aan wil toedichten. Het is in de 18e eeuw, onder vader en zoon Coolen uitgegroeid van een kleine pachtboerderij tot een van de grotere buitengoederen in de streek.

De tranchot-kaart uit omstreeks 1810 toont ons een gebouw, bestaande uit twee vleugels verbonden door een derde of middenvleugel. Men spreekt dan ook wel van U-vorm als grondplan. Hierin was toen nog het zogenaamde herenhuis opgenomen, waar de familie Janssens de zomermaanden doorbracht.

Joseph Janssens had al voor zijn huwelijk de bouwhof te Linne als zijn permanente woonstee gekozen. Hij trouwde op meidag 1810 met Cunegonda van den Schoor, burgemeestersdochter uit Thorn. (Nog amper vijf weken daarvoor was het schrijven in Roermond aangekomen, dat zijn zwager Charles de Leissègues in Spanje was gesneuveld.) Het huwelijkscontract werd gesloten in april 1810 voor notaris J.J. Ferguson te Stevensweert. Na het overlijden van haar man zou Cunegonda de volle eigendom genieten van alle roerende goederen en het vruchtgebruik van de onroerende goederen inclusief de obligaties, renten, kapitalen, wissels e.d. De eigendom van deze bezittingen zou aan de kinderen toevallen.

Hun eerste kind werd in Linne geboren, maar wonderwel in Roermond ingeschreven. Het verblijf in de stad duurde hoogstens twee jaar. In 1713 keerde het gezin definitief terug naar Linne. Daar werden de jongste kinderen geboren. Na het overlijden van hun vader werden alleen nog genoemd: Frans (1812-1896), George (1822-1867) en dochtertje Eugenie (1826-1887). Joseph Janssens stierf onverwacht in de nacht van 27 oktober 1831 in zijn Huis Ravenburg. Hij had zijn burgemeesterschap van Maasbracht met ingang van het nieuwe jaar ingeruild voor die functie in zijn woonplaats Linne.

Bij het opstellen van de nalatenschap gaf de weduwe alleen haar huis en landgoed in de Weerd op, zoals hierboven beschreven. In april 1832 kwam Cunegonda van den Schoor met een "verbetering" hierop. Er werd onderscheid gemaakt tussen de goederen die haar overleden echtgenoot mee in het huwelijk had gebracht, en de goederen die zij samen tijdens hun huwelijk hadden verworven. In het eerste geval was dat o.a. de bouwhof met akkers en weiden te Linne, die deel uitmaakten van Ravenhof. In 1810 berekend op ruim 54 bunder. De rest zou tijdens hun huwelijk verworven zijn. Verder noemen we hier de weiden en akkers onder Wessem, bij elkaar zo'n 11 ha op Den Dries en omgeving.

Onder de nieuw verworven goederen komen we de Ploegshof in de Linnerweerd tegen, aangekocht uit de nalatenschap van dhr. Meijer in juli 1830. Ook de goederen te Maasbracht vallen daaronder. Zoals reeds eerder vermeld is de erfdeling uit de familie Coolen onderling geregeld. Terwijl hun oom Henri Janssens de Donckshof te Posterholt had verworven, was het goed Ravenburg op Joseph overgegaan uit erfenis van zijn vader. Mogelijk heeft hij zijn zus Ida daarvan uitgekocht.

Nog lange tijd komen we mejuffrouw Katz de Katzenthal tegen als (mede-)eigenares van de uitgestrekte goederen onder Maasbracht. Nog voor haar overlijden was haar onroerend bezit overgegaan op het echtpaar Janssens te Linne tegen een maandelijkse rente. Het geld daartoe was waarschijnlijk grotendeels afkomstig van Cunegondis. Het wordt al gauw duidelijk, dat de douariere Janssens van Raevenburg ook na het overlijden van haar man nog lange tijd actief bezig is geweest met het beheer en het uitbreiden van hun bezittingen.

Over de bouw van het voorname woonhuis zijn twee versies in omloop. De ene lezing gaat uit van "het laatste kwart van de achttiende eeuw". De andere versie is gestoeld op de kadasterkaart, die opgemaakt zou zijn in 1825. De oudst nog bestaande versie hiervan stamt echter uit omstreeks 1843. Daarop staan her- en aanbouw uit de achterliggende decennia ingetekend. Inclusief het nieuwe Huis Ravenburg, ook al is die aanbouw daarop niet direct te herkennen.

In de Memorie van Successie uit 1832 staat duidelijk een aantekening, die ons opnieuw doet kijken naar het Huis en de boerderij in de Linnerweerd. Tijdens het staande huwelijk had het echtpaar het merendeel van de gebouwen van het Huis Ravenborg nieuw opgetimmerd, dus tussen 1810 en 1830. "Wordt bemerkt dat de gebouwen van het Huis Ravenborg meest al gedurende de gemeenschap nieuw zijn opgetimmert, maar den grond waarop deze gebouwen staan, eigen patrimonele erf van den overledene is." Met de nadruk op nieuw.

In 1843 werden (in Linne) alle kadastrale veranderingen, hetzij door nieuwe bebouwing, samenvoeging of splitsing van percelen sinds 1828, voorzien van een hoger perceelnummer. Deze veranderingen werden ook op de kaarten zelf aangebracht. We zien hoe de boerderij flink is uitgebreid met nieuwe schuren en stallen, zoals ook in 1832 werd genoteerd. Deze uitbreiding en herbouw was nodig vanwege het nieuwe grondbezit dat tot 95 ha. was vermeerderd. (RHCL te Maastricht 07.J22: Schetsen en lijsten der percelen 1828-1843, inv.nr. 26.)

Het gebouwen-complex was in die jaren danig uitgebreid. Vooral de schuren en de stalling voor de akkerwinning, die in een dubbele L-vorm met het hoofdgebouw waren verbonden. Wegens het uitgebreide grondbezit was dat ook hoog nodig. Mogelijk heeft de woonvleugel van het gezin Janssens toen al een nieuw en statiger uiterlijk gekregen. De uitbreiding staat ingetekend op de kadasterkaart van 1843. Daarop staan ook de nieuwe bedrijfsgebouwen ingetekend.


Combineren we de huidige situatie met de tekening op genoemde kadasterkaart,
dan zien we dat het Huis Ravenburg aan de kopzijde van de oostelijke vleugel is ingepast.

Een projectie van de kadasterkaart op een luchtfoto van de huidige situatie bracht ons meteen op een dwaalspoor. Het leek erop, dat de vleugel achter het woonhuis dezelfde breedte vertoonde als het woonhuis zelf. Dat zou erop wijzen, dat het Huis Ravenburg wel degelijk voor 1843, en in het uitzonderlijke geval zelfs voor 1810 gebouwd kon zijn. Maar schijn bedriegt.

In het gemeentearchief van Linne blijken de kadasterkaarten, waarschijnlijk tijdens de verhuizing naar het depot in Maasbracht, te zijn zoekgeraakt. Gelukkig zijn in het rijksarchief te Maastricht wel nog enkele dubbel-exemplaren voorhanden, met daarbij een staat van alle kadastrale veranderingen tussen 1828 en 1843. Ook bevindt zich in hetzelfde archief nog een kaart uit 1873; eveneens vergeefs naar gezocht in het gemeente-archief.

De drie details van de betreffende kaarten kunnen we nu naast elkaar zetten. Ook al zit er weinig verschil tussen de eerste en de tweede kaart, we zien daarop wel, dat de grote verbouwingen in elk geval voor 1828 hebben plaatsgevonden. De tweede kaart laat zien, dat er in de tussentijd nog enkele keinere, onopvallende aanpassingen zijn geweest. Het ligt voor de hand, dat de grote verbouwingen stammen uit de tijd toen het jonge gezin in 1811 naar de stad was verhuisd. Ongeveer anderhalf jaar later keerde Josef Janssens met vrouw en twee kinderen terug op Ravenburg. (Gegevens oorspronkelijke akten BS-Roermond.)

De projectie van tekening-op-luchtfoto blijkt minder nauwkeurig uit te pakken. Het lijkt er inderdaad op, dat de oostvleugel van het complex in de volle lengte dezelfde breedte had als het Huis Ravenburg. Bij latere verbouwingen is die oostvleugel inderdaad aan de kant van de binnenplaats versmald, waardoor het huis tegenwoordig aan weerszijden uitspringt.

Wanneer we daarentegen de tekening van 1873 projecteren op de toestand van 1843, en dan natuurlijk in dezelfde schaal, dan blijkt dat we de bouwgeschiedenis van het herenhuis anders moeten bekijken. Onderstaande reconstructie geeft duidelijk aan wat er aan de hand is. De oostvleugel is dan nog niet versmald, maar blijkt aan de kopzijde langer en breder uit te vallen!

Ook al lijkt de bouwstijl te verwijzen naar een oudere periode toen het mode was om buitengoederen, lees pachtboerderijen te voorzien van een meer in het oogspringend herenhuis. De aanbouw zoals wij die nu kennen, blijkt nu van beduidend latere datum te zijn. Volgens de kadastrale leggers zijn er omstreeks 1850 inderdaad weer nieuwe verbouwingen uitgevoerd. Daarna, in elk geval tot de deling in 1868 is er niets meer noemenswaardig aan het complex veranderd.

Als "bouwheer" van het statige woonhuis komt dan ook de weduwe Janssens-van den Schoor in aanmerking. De douarière Janssens was toen nog druk bezig met het regelen van de familie-aangelegenheden. Niet alleen met het beheer van de erfgoederen, maar ook met nieuwe aan- en verkopen, vanuit haar statig, witgepleisterd woonhuis met dito bijgebouwen, die terug doen denken aan haar geboorteplaats aan de overkant van de Maas. Sinds 1850 een stukje Thorn in de Linnerweerd...

 


De combinatie-tekening geeft de toestand na 1843 weer.
De witte delen zijn (in 1850) bij nieuwe bouwwerkzaamheden afgebroken.
Aan het uiteinde van de oostvleugel is duidelijk de uitbouw van het woonhuis te herkennen.
Linksboven de boerderij omstreeks 1810, die toen al het zomerverblijf
van de familie Janssens herbergde. Rechts de waterpoel en 't schuurtje.




Onderstaande kaart poogt een reconstructie te zijn van de goederen in de Linnerweerd op naam van wijlen burgemeester Joseph Janssens. In donker-groen staan de percelen ingekleurd die volgens de Memorie van Successie volgens de weduwe door haar man mee in het huwelijk zijn gebracht. Licht-groen geeft aan het land dat tijdens hun huwelijk is verworven, waarvan in geel afzonderlijk de goederen behorende bij de Ploegshof, volgens de aankoop in 1830.

De vrij eigen goederen zijn merendeels of in totaliteit afkomstig uit de erfenis van zijn vader Arnold L. Janssens, voormalig raadsheer aan het Hof van Gelder. De nieuw verworven goederen zijn voor een groot deel eveneens afkomstig uit de nalatenschap van wijlen advocaat Janssens, hetzij door Joseph na 1810 aangekocht van zijn broer, burgemeester te Posterholt, dan wel overgenomen uit het onverdeeld erfgoed dat hij deelde met zijn zuster en hun "tante" Katz de Katzenthal.

Het gezamenlijk bezit van de Molengriend in Maasbracht is daarvan een duidelijk voorbeeld. Nog in 1827 en 1828 werd het gras van deze griend te Maasbracht verpacht aan meerdere boeren. Daarbij hadden de drie eigenaars een gelijk derde deel in eigendom, Joseph Janssens, generaal van den Broeck namens zijn vrouw Ida Janssens en Catharina Katz. Bij de verpachting boden zowel Joseph als zijn zwager ijverig mee om daarop hun eigen vee te laten weiden. In 1843 stond de griend op naam van generaal Van den Broeck.

Zo kan het ook geweest zijn met de landerijen in de Linnerweerd, door het echtpaar Janssens-Van den Schoor verworven na uitkoop van de beide andere deelgenoten. In elk geval is duidelijk dat Joseph Janssens de Ravenhof al direct na het overlijden van zijn vader had geërfd. Dit blijkt ook uit de brieven van zijn zwager Charles de Leissègues aan diens vrouw Ida voor zijn ongelukkig einde in januari 1810 in de slag om Barcelona. Charles schreef dat hij blij was dat Joseph had ingestemd, dat Ida met de kinderen op diens buitengoed in Linne de zomermaanden had doorgebracht.

"Omdat het onze broer schikt, ben ik blij dat je er met de kinderen de hele zomer in Linne doorbrengt. Tevens ben ik blij dat je afstand hebt gedaan, na de redenen die je me hebt uiteengezet in het plan om een huis in de stad te huren gedurende de winter." (Uit brief dd. 6-5-1808.)

Toen Josef Janssens in oktober 1731 stierf, was de oudste zoon nog geen twintig en dan waren er nog zoontje George en dochtertje Eugenie van 9 en 5. De hele zorg voor het gezin en het beheer van de goederen kwam neer op Cunegonda van den Schoor. De burgemeestersdochter uit Thorn was zeker niet de persoon om bij de pakken neer te zitten. In de komende jaren werden de bezittingen zelfs verder uitgebreid. Het was ook toen dat men het Huys Ravenborgh, naar de mode van die tijd, kasteel begon te noemen.

Naast de drie pachthoeven Ravenburg, Ploegshof en Mispadenhof waren er nog een watermolen aan de Koningsgracht, de windmolen te Linne en de windmolen op de Streukelenberg te Posterholt. De laatste molen heeft zij slechts korte tijd in bezit gehad. De zogenaamde Zwarte molen was in 1847 door haar neef Jan Baptist Janssens, burgemeester aldaar, opgericht. In oktober 1855 verkocht de weduwe uit Linne deze molen aan molenaar P.A. Cremers uit Karken. Dan waren er nog de huurhuizen en de boerderij De Bregit op de Linner heide en de boerderij te Lerop, die beide door Cunegonde waren aangekocht. Zowel in Linne als in Maasbracht en Wessem waren er verder de vele percelen bouw- en weilanden die afzonderlijk waren verpacht.

In 1857 kwam alles in een stroomversnelling. Het jaar daarvoor was dochter Eugenie getrouwd met Alexander de Ceva, belastingcontroleur. Het gezin zou verhuizen van Heerlen naar Einhoven. Het jaar daarop trouwde George Janssens met Octave Magnee, geboortig van het kasteel te Horn. Zij zouden de nieuwe bewoners van het huis Ravenburg worden. Voor de weduwe Janssens was het tijd om zich rustig terug te trekken. Haar zoons zouden verder het beheer der goederen overnemen.

Ravenburg had een nieuwe heer en meester gekregen, zoon Ernest met vrouw Octave. Tijd voor de douariere Janssens om het rustiger aan te gaan doen. Zij betrok het pand samen met haar oudste zoon Frans, die ongehuwd is gebleven. Ook haar trouwe dienstbode Elisabeth Hansen uit Roermond verhuisde met haar mee. Voor het werk had zij 3 meiden en knechten in huis. Aan de rand van het dorp zal het minder eenzaam zijn geweest voor de oude vrouw. Waarschijnlijk heeft barones van Nederhoven tot Nederhoven, de weduwe deMaes, schoonmoeder van Ernest Janssens, zich naderhand wel lusteloos gevoeld op kasteel Heijsteren. In 1904 kwam zekere juffrouw Poelhekke uit Deventer bij haar inwonen als gezelschapsdame.

De watermolen aan het Vloot

Het register uit 1843 heeft nog iets anders aan het licht gebracht. De bedoeling was, om alle veranderingen vanaf 1828 zichtbaar aan te geven middels nieuwe perceelnummers. De oude nummers werden daarbij tevens geschrapt. Op de kaart van 1843 is dat duidelijk te zien. Tussen de elkaar opvolgende perceel-nummers duiken her en der hogere getallen op. Dat kan zijn wegens splitsing, samenvoeging of bebouwing van percelen.

Tussen 1828 en 1843 was er ook zekere bedrijvigheid aan de oever van de Vlootbeek en wel direct nabij de brug waar de heerbaan naar Maastricht de zogenaamde "gracht" passeerde. (RHCL te Maastricht 07.J22: Schetsen en lijsten der percelen 1828-1843, inv.nr. 26.)

Perceel 437 stond aangeduid als ravin. Dat kan duiden op afgrond, in dit geval oever, of aangemerkt worden als ravine, dat (berg)beek betekent. Het oorspronkelijke perceel ter grootte van 65,45 are werd opgedeeld in de volgende percelen 644 t/m 647 op naam van de wed. Jozef Janssens: bouwland: 20 are, huis: 0,90 are, korenmolen: 1,80 are en weiland: 42,75 are.

We hebben het niet over de Linner windmolen aan de overkant van de weg, maar het betreft hier de watermolen nabij de brug. Van een eerdere bebouwing blijkt niets uit de kadastrale gegevens en evenmin uit de zogenaamde Tranchot-kaart van omstreeks 1810, waarop wel de moulin a vent staat aangegeven. De watermolen stamt dus eerst uit het begin van de 19e eeuw, tussen 1828 en 1843.

Dat wil zeggen, in 1833, dus na het overlijden van burgemeester Janssens. De molen komt niet voor in de nalatenschap van wijlen Josef Janssens. De watergraanmolen zou dan gebouwd zijn op initiatief van de douarière Cunegonda Janssens-van den Schoor. De grond langs de beek werd gebruikt als schaapswei. Kan het nog idyllischer?

Op de kaart hiernaast zijn de hogere perceel-nummers duidelijk te herkennen tussen de oudere, oorspronkelijke nummers. Hier o.a. perceel 645, de woning, en 646, de watermolen.

 

In juli 1877 keerde de weduwe Janssens-Magnee terug uit de stad. Daar heeft ze een zevental jaren gewoond op het huis De Steenen Trappen in de Neerstraat. Het pand van de weduwe A.M. van Straelen-Lax was toen in meerdere huishoudens met dienstpersoneel opgedeeld. De weduwe Janssens beschikte hier over een keukenmeid, een diensmeid en een huisknecht. Waarschijnlijk zijn de kinderen toen in de stad naar school gegaan.

Bij terugkeer in Linne ging het gezin wonen op het huis Ravenburg. Zoon Ernest, deze naam werd in de meeste stukken naderhand aan zijn voornamen toegevoegd, trouwde in april 1885 te Maastricht met Sophie Theodore Marie Ghislaine de Maes (1864-1941), jonge dochter van Willem J.O. de Maes en Marie L.G. barones van Oldenzeel tot Oldenzeel. Ernest en zijn vrouw gingen op Ravenburg wonen.

De weduwe Janssens was met haar dochter kort daarvoor verhuisd naar de nieuw gebouwde villa aan de Ossenberg. In 1884 kwam de 25-jarige Jan Hendrik Beursgens uit Melick als huisknecht in dienst. Het huis stond bekend als villa Bethula, waar Clothilde (1858-1938) ook na het overlijden van haar moeder in 1914 is blijven wonen.

Ditzelfde zagen we al eerder toen haar schoonmoeder met ongehuwde zoon Ravenburg verliet en ging wonen aan de rand van het dorp, in het grote huis op de hoek van de Maasstraat.

Beursgens bleef acht jaar in dienst. De meeste dienstboden bleven, zoals in die tijd gebruikelijk was, een of twee jaar, om vervolgens een betrekking elders aan te nemen. Sedert 1891 wordt ook een koetsier genoemd en na de eeuwwisseling ook een tuinman.

In de 30er jaren van de vorige eeuw was de Villa geregeld het begin en eindpunt van een jachtpartij van de familie Janssens en genodigden. Er werd geschoten op hazen, konijnen en fazanten.

Linne: Bij de alhier door de familie Janssens gehouden drijfjacht rond villa "Bethula" en op het gemeentejachtterrein werden 47 hazen, 12 fazanten, 20 patrijzen en 12 konijnen geschoten. (De Nieuwe Koerier dd. 24-10-1935.)

De naam "bethula" betekent jong meisje in het Hebreeuws. Zou het te maken hebben met de tijd dat het gezin in de stad verbleef? De naaste buren, de Bloemendals en de winkelierster juffrouw Marckx, waren beiden van Joodse afkomst. Zij zouden de jonge Clothilde zo aangesproken kunnen hebben, als een soort koosnaam. (Betula -zonder h- is ook de latijnse benaming voor berk.)

In de oorlogsjaren (1942-1944) was de villa door besluit van de gemeente beschikbaar gesteld "voor huisvesting van gezinnen die geen onderdak hadden". (oud-archief gem. Linne, inv.nr.207)

Na de oorlog werd het ruige gebied rondom de verwoeste villa gebruikt als zomerkamp door padvinders elders uit het land. "Bij de -in verband met oorlogsverwoestingen onbewoonde- villa Bethula stond een loden pomp, wier onbeheerdheid blijkbaar prikkelend werkte, want op een kwade dag was ze verdwenen. Na lang speuren kwam de plaatselijke politie, in samenwerking met onbezoldigd rijksveldwachter Paulssen, er eindelijk achter, wie er zich aan vergrepen hadden. Het bleken drie jongelui ter plaatse te zijn, die intussen het lood al verkocht hadden. De tijdgeest had hen een beetje uit het lood gebracht, maar wellicht zal deze les voor hen geen lood om oud ijzer blijken." (MenR-bode dd. 29-4-1948.)