De Linner Weerd - De Ploegshof

Laatst bijgewerkt: 28-04-2014 © Jan Ruiten

DE BOUWHOVEN TE LINNE UIT DE NALATENSCHAP VAN
REKENMEESTER GERARD GRAUS
secretaris van graaf Henrick van den Bergh
superintendant van de Rekenkamer
raadsheer aan het Hof van Gelder

"Daertoe beide mijne hoeven in Linnerweerdt met alle aengehoorige benden ende landerijen, wie deselvige aldaer in de Brachter Ooe, Linnerweerdt, op't Brachter ende Linner Craenvelt sijn gelegen, ende tegenwoordich bij mijne halffluijden Jacob Bruexkens ende Engel Florops daerop woonende, geackert ende gebruijct worden. Daeronder begrepen de Beexe goederen, over weenich jaeren bij mij van verscheidene partijen aengecocht ende totte selve hoeven gevoecht, soo benden als bouw- off ackerlanden in de Brachter Ohe ende Ossen Ohe, als op't Craenveldt in verscheiden stucken ende parcelen gelegen."

- Verder mijn twee boerderijen in de Linnerweerd met de weiden en akkers in de Brachter Ohe, in de Linnerweerd en op het Linner Craevelt, nu in pacht bij Jacob Broexkens en Engel van Vlodrop. Verder de weiden en akkers te Beeck, die ik enkele jaren geleden van meerdere partijen heb gekocht en aan deze boerderijen toegevoegd, in de Brachter Ohe, de Ossen Ohe en op het Brachter Craevelt. -

Ziedaar, de twee Linner pachtboerderijen van superintendant Graus in een notendop. In september 1619 komen we Graus voor het eerst in Roermond tegen, toen hij een huis in de Munsterstraat kocht, naast de stads rosmolen. Hij was als secretaris in dienst van stadhouder graaf Henrick zu dem Bergh. Een half jaar later, in april 1620 werd hij bovendien genoemd als schout van Echt.

Gerard Graus was toen sinds kort getrouwd met Adriana d'Anthin (+ 1635). Uit dit huwelijk werden twee kinderen geboren: zoon Albert Thomas (1620-1656) en dochter Maria Clara (1622-1639). Het meisje trouwde vrij jong met Henrick Boonecamp en stierf in 1639 in het kraambed bij de geboorte van hund dochtertje Lucretia Adriana (1639-1668).

In september 1622 kocht het echtpaar Graus het pand Dat Gulde Cruijts met poortweg, achterhuis, stallingen en hof in de Swalmerstraat (nu huis nr. 7). Enkele maanden later werd het pand in de Munsterstraat weer verkocht. Ondertussen was Gerardt Graus auditeur van de Gelderse Rekenkamer in de stad. In augustus 1623 kocht het echtpaar nog de Joost Scheijven-molen op de Roer, met drie gewerffen als koren-, looi- en volmolen. In 1638 verkocht superintendant Graus, met instemming van zijn kinderen, de molen.

Ook buiten de stad verwierf het echtpaar meerdere leengoederen, hoeven, landerijen en beemden in Echt, Maasbracht, Melick, Linne, de leenzaal te Dieteren en de Beuningerhof te Roosteren, goederen te Ophoven, de hof tho Muspuede te Maasbracht, de Wylerhof onder Swalmen en het vrij-adellijk leen de Hoenerhof te Melick. En dan waren er nog de twee boerderijen in de Linnerweert.

Per testament, opgemaakt in augustus 1648, vermaakte Gerard Graus, president van de Rekenkamer, zijn uitgebreide goederenbezit aan zoon Albert Thomas Graus en kleindochter Lucretia Boonecamp. Gerard Graus was (omstreeks 1635) opgeklommen van rekenmeester tot superintendant van de Gelderse Rekenkamer te Roermond.

De grotere helft der erfgoederen zouden aanvankelijk overgaan op Albert Thomas Graus, in juli 1650 getrouwd met Isabella van de Kerckhove. Hun dochtertje Constantia Adriana was nog maar vijf jaar oud, toen har vader stierf. Zelf zou het meisje de kinderjaren niet overleven en stierf omstreeks haar 15e levensjaar. Haar moeder zou enkel het vruchtgebruik genieten over de goederen. Uiteindelijk zou alles overgaan op Lucretia Bonecamp, die amper 16 jaar oud in het huwelijk trad met jonker Johan Ivo van Elshout.

Uit het huwelijk van de jonker met zijn jonge vrouw werden vier kinderen geboren, twee dochters en twee zoons. De jongste dochter is vroeg gestorven. Bleven vervolgens Maria Catharina van Elshout (1657-1722), die eind maart 1673 trouwde met Judocus de Bernardt, raadsheer aan het Hof van Gelder, en de broers Gerard (1661-ca.1712) en Johan Albert (1664-1720). (Meer over deze familie en de erfopvolging: drs. G.Venner Schöndeln een hoeve met verleden, in Roerstreek '75, jaarboek 7 van de H.V.R., blz. 17 e.v.)

bunderboeken

In zijn testament noemde Graus ook de beide bouwhoven in de Linnerweerd, met de daartoe gehorige beemden en landerijen in de Brachter Ohe, de Linnerweerd en op het Brachter en Linner Craenvelt gelegen. Hij noemde ook de beide halflieden met name Jacob Bruexkens en Engel Florops. En verder de Becxe goederen (Maabracht-Beek), die hij kort voordien had aangekocht van verscheidene personen en vervolgens aan beide bouwhoven toegevoegd, eveneens gelegen in de Brachter Ohe, in de Ossen Ohe en op het Craenveldt.

Een van deze aankopen komen we tegen in de overdrachten van Roermond. In maart 1632 verkocht het echtpaar Graus een voor 240 rijksdaalders een rentebrief van 36 gulden jaarlijks, aan de voogden der kinderen van wijlen het echtpaar Lambert van Nehr en Marie Bruyns, in ruil voor landerijen te Linne en Maasbracht. Nadere bijzonderheden over het aangekochte land werd niet gegeven. (GAR: archief Hoofdgerecht Roermond inv.nr. 315-53.4.)

Deze twee boerderijen werden rechtstreeks vererfd op zijn kleindochter Lucretia Bonecamp. (GAR: archief Hoofdgerecht Roermond inv.nr. 353.) Lucretia trouwde omstreeks 1655 met jonker Johan Ivo van Elshoudt.

Mede aan de hand van de metingen uit 1661 en daaropvolgend het bunderboek uit 1719 is het mogelijk het verleden van de bouwhoven in de Linnerweerd verder na te gaan. De Ploegshof werd in 1661 gemeten op 32 morgen in de Weerd en 12 morgen op Craevelt, terwijl er nog een morgen bijkwam wegens nieuwe aankoop. Tot de Heijstershof werden 30 morgen in de Weerd gerekend en ruim 6 morgen op Cravelt. De beemden en akkers onder Maasbracht uiteraard niet meegerekend. Rond 1680 stonden de boerderijen op naam van de erfgenamen van jonker Johan Ivo van Elshout.

Uit de getuigenis van batmeester Thijs Brentgens stond de bouwhof omstreeks 1693 op naam van de heer (Gerard) Elshout, terwijl diens zuster, en mevrouw Bernardt wegens de andere boerderij genoemd werd. Brentiens heeft toen op beider verzoek aan de dijk langs de Maas gewerkt met nieuw cribwerck en ophoging van de grond, om te voorkomen dat de dijk onder de druk van de rivier zou bezwijken.

Uiterlijk 1695 ging Heijstershof in andere handen over. Voor de Ploegshof lagen moeilijke jaren in het verschiet.

B................................LINN ..........

Ploegshof, gemeente Maasgouw, kerkdorp Linne, de Weerd 10. (51° 9' 46,80 N - 5° 55' 08,40 O.)

De Ploegshof dankt zijn naam waarschijnlijk aan de eigenaar rond 1600. In mei 1569 verklaarde Henrich Schryver van Daelen dat hij voorheen van Gerardt Ploigh 200 goudguldens en 200 daalders geleend had, met als onderpand den hoff thoe Lyn, tegen een rente van 10 malder rogge en 12 daalders jaarlijks. Alles volgens de zegelbrief daarvan opgemaakt. Naderhand zou Gerardt hem nogmaals met een hanttrijcken van 200 daalders hebben geholpen. In juni 1571 zou hij Ploigh daarvan enkel nog 100 daalders schuldig zijn.

In de daaropvolgende jaren blijkt Schrijvers nog heel wat schulden te hebben openstaan. Begin 1576 woonde hij met zijn vrouw Barbara in Waldniel. De ene na de andere schuldeiser laat beslag leggen op zijn goederen in de stad. Hij stierf begin 1685. Mogelijk is de boerderij te Linne toen op Gerard Ploeg overgegaan, ter voldoening van de restschuld. Nadere gegevens hierover ontbreken.

In december 1552 verwierven Gerytt Ploegs en vrouw Jutte een huis in de Minderbroedersstraat (lees: Neerstraat) met een uitgang in de Oliestraat. In die tijd was dat het tweede huis vanaf de hoek. In 1597 stond het huis op naam van Ploegs kinderen.

 

een vervallen bouwhof

Na het overlijden van jonker Johan Ivo van Elshout bleven de erfgoederen voorlopig nog in onverdeeld bezit van de kinderen. Naderhand viel de Ploegshof toe aan de oudste zoon Gerard van Elshoudt (1661-1712), die zich ook van Heusden noemde. De Heijstershof ging naar zijn zuster Maria Catharina, die getrouwd was met raadsheer Judocus de Bernardts. Beide pachtboerderijen in de Linnerweerd maakten slechts een kleiner onderdeel in het uitgestrekte goederenbezit. Na het overlijden van Gerard van Elshoudt de Heusden (in 1712) ging de Ploegshof in onverdeeld bezit over op zijn broer en zus. Begin juni 1718 kocht Johan Albert van zijn zuster, mevrouw de Bernardt de wederhelft. Daarvoor ging hij een lening aan van 600 pattacons bij juffrouw Dorothea de Borst, tegen een rente van 30, maar bij tijdige betaling van 24 pattacons.

Spoedig daarop, in april 1720 stierf ook "baron" Johan Albert de Heusden d'Elshoudt. Als enige erfgename van de familiebezittingen was nu Maria Catharina van Elshoudt op Schöndelen. De weduwe Bernardts stierf na een jarenlang ziekbed in mei 1722 op haar buitengoed te Melick. (RHCL te Maastricht 01.013: Hof van Gelder te Venlo inv.nr. 349: procesnr. 424, anno 1727.)

Uitgaande van het bunderboek uit 1719 komen we onder de post van de erfgenamen Elshoudt uit op zo'n 15 tot 16 bunder. In de Linnerweerd was dat, buiten de behuizing, het Duyfhuys met de moeshof, boomgaard, akkers en weiden en nog zo'n 3 bunder land op het Cravelt.

Dan blijkt dat gedurende twee jaar geen rente-aflossingen meer waren betaald, ondanks herhaalde pogingen van de rentegeefster. Dorothea de Borst zag de bui al hangen. In september 1722 gaf de juffrouw volmacht aan de lct. M. van Wessem, schepen en regerend burgemeester van de stad Venlo, om aldaar voor het Hof van Gelder haar te vertegenwoordigen in de zaak tegen de erfgenamen van jonker Elshout.

Het zou niet verstandig zijn geweest om nog langer te wachten, totdat iemand der erfgenamen genegen was het achterstallige geld te betalen. Uit de stukken blijkt verder, dat uit de bouwhof nabij de limiet met Maasbracht een jaarcijns van 6 vaten en 2 koppen rogge en haver, half om half betaald moest worden. Verder was de Ploegshof van oudsher belast met een kapitaal van 200 rijksdaalders bij de kapellanie tegen 10 pattacons rente per jaar.

Het roerend goed, zoals het veebestand bleek nog geen 60 pattacons waard te zijn. De behuysingen ende stallingen van de Ploegshof verkeerden in dusdanige bouwvallige staat, dat de vrouw wel genoodzaakt was om beslag te laten leggen op de boerderij. En om dan toch nog iets van haar geld terug te zien, vroeg juffrouw de Borst het Hof te Venlo tevens toestemming om de verplichte vijf zitdagen van de openbare verkoop te mogen terugbrengen tot drie. We zijn dan alweer vier jaar verder.

Ook andere schuldeisers haastten zich om nog iets van hun geld en gemaakte kosten terug te zien, toen zij bemerkten dat steeds meer goederen van wijlen de raadsheer Bernardts en van dhr. "baron" d'Elshout zaliger verkocht werden. Bij schepen Coolen uit Roermond stond nog een oude rekening open van liefst 128 pattacons voor geleverde champagne en witte wijnen.

Vlak voor de laatste zitdag van 2 oktober 1726 deed Francis Xaverius de Bernardt een laatste poging om de verkoop een jaar uit te stellen. Hij gaf te kennen dat een van zijn broers te Roermond voor hem garant wilde staan en dat hij de zaak tegen zijn jongste broer over de erfenis had gewonnen. Hij kon niet toezien dat de boerderij, al sinds generaties in familie-bezit, uiteindelijk "voor een stuck broodt" zou worden verkocht.

Op de laatste zittingsdag ging de Ploegshof inderdaad over op Dorothea de Borst. Er zullen dan wel geen andere gegadigden geweest zijn om te bieden op een bouwvallige pachthof, die verder met schulden en lasten beladen was. Maar nog diezelfde dag stemde het Hof te Venlo in met het verzoek van Francis de Bernardts, mits hij de juffrouw volledig schadevrij daartoe zou vergoeden.

In november werd hij genoemd als peetoom, toen Martinus Judocus van de Ven, het zoontje van de pachter gedoopt werd.

Francis Xaverius de Bernardt, heer van 's Hertogen Tooren (NB), de oudste onder zijn broers, had uit geldnood enkele stukken land en weide te Maasbracht moeten verkopen. Schepen Johan Coolen, de vader van Gerard, had de grond, bij elkaar ruim 6 bunder groot, begin juli 1726 als laatste hoger op de openbare verkoop verworven voor 240 pattacons. Het betrof De Nieuwe Baend in de Brachter Ohe, een kamp aan De Batte tussen Hoeufftshof en Bordellshof in het dorp, een akker op Het Schildt en De Cattecoul aan de Kerwegh.

Daarop had Joes Ambrosius de Bernardt als naaste familielid beschud laten aantekenen. Omdat hijzelf in het buitenland vertoefde, regelde zijn broer Gerard Joseph op kasteel Schundelen deze zaak voor hem. Het beschud volgde echter pas midden juli 1727, dat was dus ruim buiten de periode van jaar en dag. Ondanks de verwoede progingen van Bernardt om de grond terug te kopen, bleef de nieuwe aankoop verder ongemoeid deel uitmaken van het groeiende grondbezit van schepen en oud-burgemeester Coolen. (RHCL te Maastricht 01.013: archief Hof van Gelder te Venlo inv.nr. 665.)

De verkoop van het land onder Maasbracht en de verkoop van de Ploegshof in de Linnerweerd, geven aan dat de erfgenamen Bernardts steeds vaker in geldnood geraakten.


------- Ploegshof anno 1988 (HVR - werkgroep monumenten. Originele foto: Ton Bonné.)
 

de familie Meijer

Omstreeks 1730 is de boerderij verkocht aan syndicus Judocus Meijer, eigenaar van o.a. de Aerwinkel te Posterholt. Judocus Meijer (1664-1743), raadsheer aan het Hof van Gelder, was de enig overgebleven zoon uit het huwelijk van Frederick Meijer met Adriana Scheijven. In 1714 vond de erfdeling plaats tussen hem en zijn twee zusters na overlijden van hun mama. Alleen al aan klinkende munt was, na aftrek van de begrafeniskosten, nog ter waarde van 4.380 pattacons aan goud- en zilvergeld te verdelen. Daarbij werden nog twee zakken met elk 100 pattacons in het sterfhuis aangetroffen.

De akkers en velden buiten de stad werden bij elkaar geschat op meer dan 4.000 pattacons en de rentebrieven aan uitstaande leningen beliepen wel het drievoudige. Het grote en kleine huis in de Munsterstraat viel toe aan dochter Anna Maria, in huwelijk met Johan Baltasar van Wevelinckhoven, raadsheer aan het Hof van Gelder. Zij betaalden daarvan aan broer en zus hun aandeel hierin. Een exemplaar van de erfdeling was naderhand in bezit van ridder F.B. van der Renne, die het nodig vond dit stuk, afkomstig van de grootmoeder van zijn vrouw, te bewaren. Nu ligt het stoffige document tussen andere verweesde stukken in het gemeente-archief van Roermond.

Tijdens het proces over het al dan niet verplicht batten langs de Maas, vertegenwoordigde Peter Frederick Meijer de belangen van de familie, daar zijn vader al in 1743 was gestorven. Een erfgenaam voor de Ploegshof was dus nog niet aangewezen. In november 1762 werd de kleine Fredericus gedoopt, het zoontje van Henricus Rulkens en Theresia Rullenraedt, pachters op de boerderij van dns. F.J. Meijer. De peetvader was niet zelf aanwezig bij de doop. Fredericus Joannes Meijer (1701-1786), raadsheer en vanaf 1751 schout van de stad Roermond, was getrouwd met Leopoldina Petronella Verheijden. Hun huwelijk bleef kinderloos.

Bij de gedwongen verkoop in 1726 verkeerde de boerderij in bouwvallige staat, juffrouw Dorothea de Bors vreesde, dat de pachthof nog minder zou opbrengen, dan de schuldenlast die erop rustte. Francis Xavier de Bernardt, die de boerderij op eigen verzoek alsnog kreeg toegewezen, had er niet de middelen voor, om er meer geld in te steken. We mogen aannemen, dat het syndicus Meijer is geweest, die de boerderij nieuw en groter liet opbouwen. Nadat hij de bouwhof had verworven, heeft hij ook het grondbezit danig uitgebreid en meerdere akkers en beemden aangekocht. Ook de akkers uit erfenis van zijn ouders zal hij erbij betrokken hebben.

De boerderij bleef vervolgens enkele generaties in bezit van de familie Meijer te Roermond. Een half jaar na het overlijden Jan Balthasar Jozef Meijer gingen diens erfgenamen in juli 1830 ertoe over, om diens nalatenschap te gelde te maken. De openbare verkoop vond plaats in de herberg van G. Andriessens op de Grote Markt in Roermond. Het grote huis in de Munsterstraat, met de grote tuin, de remise met opvaart en stalling ging over op Arnold Geradts. De landerijen onder Maasbracht werden aan verscheidene personen verkocht.

Koop 34 bestond uit de pachthoeve Ploegshof, bestaande uit huis, schuur, stalling, tuin en twee boomgaarden, alles aan elkaar, groot 1 ha 90 a 69 ca. Daartoe behoorden verder 22 percelen akker- en weiland, houtgewas enz., tesamen 19-51-38 groot, en bijna 2 ha land in vier percelen over de limiet met Maasbracht.

Bij het perceel In de Brem, stond de opmerking, dat de aankoper voor de helft verplicht was tot het onderhouden van de bat. De andere helft was te onderhouden door de heren Barbou en deMaes, wegens de Heijstershof. Een kleine eeuw daarvoor was dat toch wel anders en werd hierom proces gevoerd!

Ploegshof met landerijen ging voor 19.000 gulden over op Jozelf Janssens, burgemeester te Maasbracht, wonende op het huis Ravenburg. Ter vergelijking, het buitengoed De Aerwinckel te Posterholt, met bouwhof en land onder Posterholt en Sint-Odiliënberg, ging voor 23.500 gulden over op Andreas Mulbracht. (GAR afd. I-4: archief notaris J.Cornelis standplaats 11, inv.nr. 77, jaar 1830, akte 249.)


Linnerweerd omstreeks 1843: in geel de weiden en akkers van Ploegshof (de percelen elders te Linne staan niet op de kaart).

 

Cunegonda van den Schoor

Joseph Janssens had al voor zijn huwelijk de bouwhof te Linne als zijn permanente woonstee gekozen. Hij trouwde op meidag 1810 met Cunegonda van den Schoor, burgemeestersdochter uit Thorn. (Nog amper vijf weken daarvoor was het schrijven in Roermond aangekomen, dat zijn zwager Charles de Leissègues in Spanje was gesneuveld.) Het huwelijkscontract werd gesloten in april 1810 voor notaris J.J. Ferguson te Stevensweert. Na het overlijden van haar man zou Cunegonda de volle eigendom genieten van alle roerende goederen en het vruchtgebruik van de onroerende goederen inclusief de obligaties, renten, kapitalen, wissels e.d. De eigendom van deze bezittingen zou aan de kinderen toevallen.

Hun eerste kind werd in Linne geboren, maar wonderwel in Roermond ingeschreven. Het verblijf in de stad duurde hoogstens twee jaar. In 1713 keerde het gezin definitief terug naar Linne. Daar werden de jongste kinderen geboren. Na het overlijden van hun vader werden alleen nog genoemd: Frans (1812-1896), George (1822-1867) en dochtertje Eugenie (1826-1887). Joseph Janssens stierf onverwacht in de nacht van 27 oktober 1831 in zijn Huis Ravenburg. Hij had zijn burgemeesterschap van Maasbracht met ingang van het nieuwe jaar ingeruild voor die functie in zijn woonplaats Linne.

Bij het opstellen van de nalatenschap gaf de weduwe alleen haar huis en landgoed in de Weerd op, zoals hierboven beschreven. In april 1832 kwam Cunegonda van den Schoor met een "verbetering" hierop. Er werd onderscheid gemaakt tussen de goederen die haar overleden echtgenoot mee in het huwelijk had gebracht, en de goederen die zij samen tijdens hun huwelijk hadden verworven. In het eerste geval was dat o.a. de bouwhof met akkers en weiden te Linne, die deel uitmaakten van Ravenburg. In 1810 berekend op ruim 54 bunder. De rest zou tijdens hun huwelijk verworven zijn. Verder noemen we hier de weiden en akkers onder Wessem, bij elkaar zo'n 11 ha op Den Dries en omgeving.

Onder de nieuw verworven goederen komen we Ploegshof in de Linnerweerd tegen, aangekocht uit de nalatenschap van dhr. Meijer in juli 1830. Ook de goederen te Maasbracht vallen daaronder. Zoals reeds eerder vermeld is de erfdeling uit de familie Coolen onderling geregeld. Terwijl hun oom Henri Janssens de Donckshof te Posterholt had verworven, was het goed Ravenburg op Joseph overgegaan uit erfenis van zijn vader. Mogelijk heeft hij zijn zus Ida daarvan uitgekocht.

Toen Josef Janssens in oktober 1731 stierf, was de oudste zoon nog geen twintig en dan waren er nog zoontje George en dochtertje Eugenie van 9 en 5. De hele zorg voor het gezin en het beheer van de goederen kwam neer op Cunegonda van den Schoor. De burgemeestersdochter uit Thorn was zeker niet de persoon om bij de pakken neer te zitten. In de komende jaren werden de bezittingen zelfs verder uitgebreid. Het was ook toen dat men het Huys Ravenborgh, naar de mode van die tijd, kasteel begon te noemen.

Kort na de aankoop van Ploegshof vonden enkele verbouwingen plaats aan de boerderij. Ook het lanenstelsel tussen de diverse boerderijen werd op meerdere plaatsen duidelijk veranderd. Nieuw was de verbindingsweg tussen het huis Ravenburg en Ploegshof. Ook de huidige Kerkweg, vanaf Ploegshof liep tot dan rechtstreeks langs Heijsteren door tot aan de boerderij vn Kuijpers. Tussen 1828 en 1843 verdween de verbinding tussen de Kerkweg en Kuijpers. Het huis Heijsteren kreeg een nieuwe oprijlaan naar genoemde weg. De boerderij van Hendrik van Buggenum (sinds generaties in de familie) vond in die jaren eveneens een ingrijpende wijziging, zowel aan de behuizing als ook de indeling van boomgaard en tuin. Naderhand werd het woongedeelte van Ploegshof gelijk getrokken met het schuurgedeelte. (Volgens een kaart uit 1873, hoewel deze verbouwing in de Kadastrale Leggers toen nog niet vermeld stond.)

Naast de drie pachthoeven Ravenburg, Ploegshof en Mispadenhof waren er nog een watermolen aan de Koningsgracht, de windmolen te Linne en de windmolen op de Streukelenberg te Posterholt. De laatste molen heeft zij slechts korte tijd in bezit gehad. De zogenaamde Zwarte molen was in 1847 door haar neef Jan Baptist Janssens, burgemeester aldaar, opgericht. In oktober 1855 verkocht de weduwe uit Linne deze molen aan molenaar P.A. Cremers uit Karken. Dan waren er nog de huurhuizen en de boerderij De Bregit op de Linnerheide en de boerderij te Lerop, die beide door Cunegonde waren aangekocht. Zowel in Linne als in Maasbracht en Wessem waren er verder de vele percelen bouw- en weilanden die afzonderlijk waren verpacht.

In 1857 kwam alles in een stroomversnelling. Het jaar daarvoor was dochter Eugenie getrouwd met Alexander de Ceva, belastingcontroleur. Het gezin zou verhuizen van Heerlen naar Einhoven. Het jaar daarop trouwde George Janssens met Octave Magnee, geboortig van het kasteel te Horn. Zij zouden de nieuwe bewoners van het huis Ravenburg worden. Voor de weduwe Janssens was het tijd om zich rustig terug te trekken. Haar zoons zouden verder het beheer der goederen overnemen.

Na het overlijden van de weduwe Janssens-van den Schoor viel Ploegshof toe aan dochter Eugenie. Bij de boerderij hoorde toen ruim 18 hectare akker- en weiland, met de nadruk op de Linnerweerd en vooral het aangrenzende gebied onder Maasbracht, ruim 9 ha. Voordien had namelijk een grondruil en opdeling van percelen plaatsgevonden onder de diverse bouwhoven in de familie.

Aanverwante artikelen op deze site:
De pachthoeven in de Linnerweerd;
Het Gouden Kruis in de Swalmerstraat te Roermond;
De familie Janssens op Ravenburg.