Van Wessem en consorten













































Laatst bijgewerkt: 22-10-2016 © Jan Ruiten


ERFGENAMEN VAN WESSEM
(Illustratie boven: A.F. van Beurden Het Roermondsche Regeeringsgeslacht Van Wessem, Sittard 1906.)

De Beeckenhof te Roer met bijbehorende landerijen was niet de enige pachthoeve die de erfgenamen Van Wessem in de loop der tijd hadden verworven. Via een al dan niet geregisseerde huwelijks-politiek werd het grondbezit nog meer uitgebreid. Sommige nakomelingen, zoals de erfgenamen Hoeufft wisten zich nadrukkelijk te vestigen tussen de vooraanstaande families in de Gouden Eeuw van de Republiek. Verder onderzoek heeft weer nieuwe gegevens bovengebracht over de onderlinge verhoudingen, de verdeling der erfgoederen enz.

De nakomelingen van Henrick Gobbels uit Wessem bleven zich noemen naar hun plaats van herkomst, evenals de nakomelingen van Frans Vogels uit Wessem. Na enkele generaties komen we alleen nog leden van laatstgenoemde familie met deze naam in Roermond tegen.

De hof te Roer ging in z'n geheel over op zoon Christoffel van Wessem, getrouwd met Catharina Cremers. Zij bracht op haar beurt het Gelders leengoed Breijwegshof te Linne* mee in het huwelijk. In de volgende generatie kwam daar in een groter familieverband o.a. het Steenhuis te Lerop bij en via de schoonzonen de Schlouserhof te Melick, de Holst te Posterholt, een nog niet nader bekende pachtboerderij te Vlodrop, de Heuftshof in het dorp Maasbracht, een boerderij te Etzenraij (gemeente Jabeek) en tenslotte nog enkele pachthoeven nabij Maaseik.

*Ook over deze boerderij zijn uit de briefwisseling weer nieuwe gegevens bekend, vooral uit het begin van de 17e eeuw.

Veel van deze bezittingen gingen telkens over op twee wisselende partijen. Zonder de nodige papieren is dan moeilijk na te gaan via welke lijn het bezit werd doorgegeven. Zeker wanneer er tussen partijen ook weer onderling getrouwd werd. Zo kan de eigendom van de Roerderhof via Agnes van Beeck, nadochter van Goerd van Beeck uit huwelijk met Margriet van Dulcken, gelopen zijn, maar ook via haar man, Stoffel Hoeufft, zoon van Jan Hoeufft en Catharina van Wessem.

De Roerderhof stond in drie achtereenvolgende generaties op naam van resp. Goerd van Beeck, daarna zijn zoon Adam van Beeck en tenslotte op naam van kleinzoon jonker Hans Adam van Wassenberg. Tegelijkertijd waren de erfgenamen van Stoffel Hoeufft mede-bezitters van deze pachtboerderij.

Dezelfde lijn gold ook voor het Steenhuis te Lerop, die door jonker Wassenberg werd verkocht aan graaf Hendrick van den Bergh. Sindsdien maakte deze boerderij deel uit van de domeingoederen van het ambt Montfort.

Hetzelfde lot was een halve eeuw later beschoren voor de Breijweghshof. Goerd van Beeck bezat de ene helft en naderhand de nakomelingen van Agnes van Beeck, zijn dochter uit tweede huwelijk en getrouwd met Stoffel Hoeufft. De andere helft stond op naam van de nakomelingen van Maria van Wessem en Adam van tZevell. Omstreeks 1690, werden beide delen overgedragen aan de prins van Oranje als heer van het ambt Montfort.

Op 29 juli 1632 vond te Heinsberg de erfdeling plaats onder de erfgenamen van Johan Hoeufft en Catharina van Wessem.
De nalatenschap werd verdeeld onder de 7 kinderen, te weten: zoon Dederich Hoeufft (A); zijn zuster Elisabeth Hoeufft, de weduwe van Andreas Schoonenbergh (B); Catharina (e.v. Robbe) en Helena (e.v. Blanche), als dochters van wijlen Gerardt van Lintzenich en Agnes Hoeufft (C); hun tante Catharina Hoeufft, weduwe van Johan Middelman (D.); Johan Hoeufft (E); het echtpaar Peter Fabritius en Anna Hoeufft (F); en tenslotte Christoffer Hoeufft (G).

- Dederich en zijn zuster Elisabeth deelden samen in de bouwhof "Auf der Schlauss" te Melick (nabij Schundelen), met uitzondering van de veestapel, van de 10 morgen "in der Schlausswinckel" (F), en van bijna 3 morgen "auf Richtersthall" (F).
- De dochters Lintzenich en hun tante Catharina Hoeufft deelden samen de volgende goederen; de Schroeverhof te Merum, hier genoemd der hoff auf der Schrofen onder de heerlijkheid Daelenbroeck, zonder de beesten en zonder de drie stukken land in het Roerderveld (G).
- Johan Hoeufft verwierf de boerderij "der Kleinen Forst" bij Wassenberg, minus de 5 morgen in de Oe (G).

- Het echtpaar Fabritius verwierf het halve huis te Heinsberg met een moestuin buiten de Veldpoort aldaar, en een kleine 2 morgen land. Daartoe kwamen bovengenoemde delen uit het eerste lot: de 10 morgen in de Sluyserhoek en de 3 morgen nabij de Kapel int Zand. Verder de lege huisplaats aan de Swalmerstraat te Roermond nabij de Markt en een rente van 15 hornse gulden ten laste van hun nicht Anna van Bree-Kremers.
- Christoffel Hoeufft erfde van zijn ouders de wederhelft in het huis te Heinsberg en de 5 morgen uit de kleine Forsterhof; verder 13 morgen land nabij Geilenkirchen, het huis Achter de Muur (Roerkade) te Roermond, en de aanwas in de Leeuwer Ohe (Maasniel), de drie stukken land (ruim 7 morgen) uit het tweede lot, een moestuin buiten Heinsberg (uit Johan Winckens hof), verder de rente van anderhalve goudgulden en van 15 rijders(gulden) ten laste van de stad Roermond, 2 erfmalder rogge ten laste van jonker Zuers, 4 erfmalder half rogge, half haver ten laste van de naburen van Gerderhan en tenslotte 3 erfmalder rogge ten laste van nicht Anna, de weduwe Van Bree-Kremers.

Nog datzelfde jaar heeft Christoffer de 5 morgen uit de kleine Forsterhoff aan zijn broer Johan verkocht. De moestuin uit Winckenshof verkocht hij aan vetter Joppe, die de boerderij in eigendom had. (Het Utrechts Archief: 643-3, archief familie Hardenbroek, inv.nr. 22.)


Steenhuis aan de Roer te Leropieenieeuw naideiverkoopi
aanigraaf van den Bergh,
enivóórideiherbouwiop
perceelinr.i2. ***

Goerdt van Beeck

In het archief van de familie Hardenbroek (Het Utrechts Archief te Utrecht) bevindt zich een 20-tal bescheiden, betreffende de ouders en nakomelingen van Goerdt van Beeck, die omstreeks 1580 nog getrouwd was met Agnes van Wessem. Naderhand hertrouwde hij Margriet van Dulcken, de weduwe van Godfried van Wessem, neef van zijn eerste vrouw. Tot nog toe waren alleen de zoons Pieter, Adam en hun halfzuster Agnes bekend. Nog twee andere dochters moeten daaraan worden toegevoegd.

Genoemde archiefstukken handelen hoofdzakelijk over onderlinge zaken binnen de familie, zoals brieven van de een aan de ander. Meerdere zaken en familieverhoudingen kunnen we daaruit afleiden. Maar niet alles. Gelijk met de antwoorden op oude vragen, doemen nieuwe vragen op. Al deze zaken zullen hier zo uitgebreid mogelijk aan bod komen.

In september 1573 verkochten de minderjarige kinderen van Gerardt Koerenwert z. hun aandeel in de bouwhof te Lerop voor 100 daalders aan Christoffer van Dulcken. (GAR Hoofdgerecht Roermond inv.nr. 311 f. 261.) Zodoende verwierf laatstgenoemde het "Koerenweitz goed" in volle eigendom. Daarmee kwam een einde aan een jarenlange ruzie over het bezit van de boerderij, ontstaan ten tijde van hun voorouders. Wij kennen het goed onder de naam Steenhuis, toen nog gelegen in de laagte tegenover de tegenwoordige huisplaats, gevaarlijk dicht bij de meanderende Roer. (Zie Jan Ruiten, Lerop (1), in Roerstreek '96 blz. 141 e.v.)

Dat het bezit van de Roerderhof mede via Agnes is gelopen, klinkt net zo vreemd als dat haar halfbroer Adam mede-eigenaar van het Steenhuis is geweest. Agnes was namelijk geen Van Wessem en Adam behoorde evenmin tot de staak Van Dulcken, waar de boerderijen respectievelijk vandaan kwamen. Dat kan alleen bewerkstelligd zijn, indien getrouwd werd onder Huwelijkse Voorwaarden en de kinderen uit het eerste bed gelijk zouden delen met de kinderen uit het tweede bed.

Toch was Agnes van Beeck weer geen partij, toen in 1619 haar halfbroer Adam het huis achter de parochiekerk te Roermond verkocht, die daarbij ook handelde namens zijn broer Peter van Beeck, koopman in Amsterdam. Het huis was afkomstig van hun grootmoeder Catharina Cremers, die de lege huisplaats van haar ouders had verworven.

 

Verwarrend is ook de mededeling uit 1620, dat Beeckenhof te Roer op naam stond van Adam van Beeck, diens broer en zuster. Uit verder onderzoek in het archief van de familie Hardenbroek te Utrecht blijkt, dat Goerd van Beeck niet drie, maar vijf kinderen had nagelaten uit twee, dan wel drie huwelijken. De overige twee waren dochter Mechteld en haar niet met naam bekende zus. Het was deze onbekende dochter, die begin 17e eeuw was getrouwd met zekere jonker Wassenberg. Uit dit huwelijk zijn vijf kinderen bekend. In willekeurige volgorde waren dat de zoons Godefridus, Willem en Hans Adam en de twee dochters Lysbeth en Agnes.

De onbekende zuster (uit de akte van 1620) was hoogstwaarschijnlijk de moeder van de vijf kinderen uit huwelijk met jonker Wassenberg. Haar zoon Godfried noemde haar in een brief dd. 18-7-1648 in een adem met wijlen zijn oom Pieter van Beeck, betreffende de aflossing van een geringe schuld. ("...indien het hem (P.v.B.) of mijn moeder saliger getoucheert hadde...") In hetzelfde schrijven noemt hij van zijn broers en zusters uitdrukkelijk zijn broer Hans Adam, die hem kort daarvoor te Amsterdam was komen opzoeken. (Het Utrechts Archief te Utrecht, 643-3: archief familie Hardenbroek, inv.nr. 11: brief aan zijn neef Portman, die logeerde in "Het Wapen van Zeeland" in Den Haag.)

In een ander schrijven dd. 10-7-1654 aan zijn oom Gerhard van Oisterwijck te Roosendaal noemde hij ook nog zijn andere broer: "...om alsdan aen broeder Hans Adam te sturen, die het meede moet approbeeren, soo voor hemselve als voor onse twee susters en broeder Wilhelm..." (Het is de enige keer dat laatstgenoemde in de stukken voorkomt.) De kinderen Wassenberg zijn dan nog alle vijf, of zes in leven. Sedert enkele jaren waren zij in conflict met de familie Hoeufft. Ondanks het aanstellen van drie scheidsmannen, sleepte het geschil in de erfdeling van wijlen Pieter van Beeck zich geruime tijd voort. (Het Utrechts Archief te Utrecht, 643-3: archief familie Hardenbroek, inv.nr. 15.)

Alleen middels deze afstamming kon jonker Wassenberg als mede-eigenaar handelen voor wat betreft de Roerderhof als ook het Steenhuis. En alleen als zodanig was hij derhalve gemachtigd laatstgenoemde boerderij namens de familie van de hand te doen. Zijn verwantschap werd in meerdere privé-brieven bekrachtigd.

Het echtpaar Wassenberg-Beeck werd ook al genoemd door A.F. van Beurden in zijn publicatie uit 1906 over Het Roermondsche regeeringsgeslacht Van Wessem; echter zonder verdere aanduidingen. Eerst na het overlijden van Adam van Beeck vertegenwoordigde Hans Adam de familie in zaken betreffende beide boerderijen. De Roerderhof werd toen zelfs enkele keren Wassenbergshof genoemd.

Hans Adam van Wassenberg woonde (in 1649 en 1661) in Roermond, samen met zijn zuster, die we alleen kennen als mevrouw C. Wassenberch. Zij schreef vanuit Roermond een brief, gedateerd 16-10-1666, aan haar nicht Anna Hoeufft, de weduwe Oisterwick te Emmerich. Verschillende zaken kwamen ter sprake, zoals hun (gezamenlijke) goederen te Ool en Roer. Hans Adam, "broder saliger", zou dan enkele jaren daarvoor gestorven zijn. (Het Utrechts Archief te Utrecht, 643-3: archief familie Hardenbroek, inv.nr. 17.)

***Bijgaande zegel met het wapen van de familie Hoengen, genaamd Wassenberg, is een afdruk op de brief van genoemde mevrouw C. Wassenberch. (Het Utrechts Archief, 643-3: archief familie Hardenbroek, inv.nr. 17.)

 

In 1649 vroeg Luffridt van Oisterwijck aan zijn rentmeester Jan Engelen in Roermond naar het adres van zijn neef Hans Adam van Wassenberg in de stad. Op 8 januari 1661, twee dagen na het overlijden van Anna van Steinen, richtte de jonker een schrijven aan zijn neef Jean Vivien, waarin hij aanbood te bemiddelen in de nalatenschap. In beide gevallen kunnen we Hans Adam inderdaad als aangetrouwde neef zien, niet als een oom van beiden. De gegevens uit het familie-archief Hardenbroek bevestigen dit.

De verschillende erfgenamen stonden al in de startblokken om de buit binnen te halen. Daartoe behoorde o.a. de Heuftshof te Maasbracht, die de weduwe als tochterse in bezit had. Met haar overlijden kwamen zowel het gebruiksrecht als de eigendom vrij. Volgens Hans Adam hadden burgemeester Puijtlingh te Maaseik en de verwanten te Bonn als te Keizersweert ondertussen al aktie ondernomen. Het was dus zaak snel te handelen. (Uiteindelijk bleek er over de inkomsten van deze boerderij nog decennia onenigheid te zijn geweest, maar dan tussen de nakomelingen van Jan Hoeufft en de erfgenamen van zijn broer Arnold.)

Al op 8 januari kwam de eerste erfgenaam om bezit te nemen van het huis achter Kloosterwand, verhuurd aan raadsheer Beijens. Jr. Theodorus a Wassenberg, kleinzoon van Anna's tweede echtgenoot, wilde voorkomen dat anderen hem voor zouden zijn. Beide huwelijken van Anna van Steijnen waren kinderloos gebleven. Haar eerste man Arnold Hoeufft stierf in augustus 1625, haar tweede man in 1634. Van beiden genoot zij nog jarenlang de inkomsten der nagelaten goederen.

De niet nader genoemde erven Hoeufft deden de pachthof te Maasbracht in 1715 in de verkoop. De eerste zitdag was 15 juli. Daar was het voorlopig niet mee gedaan. De kwestie speelde een halve eeuw later opnieuw tussen de erfgenamen van Johan Hoeufft en Catharina van Wessem en de nakomelingen van Arnold Hoeufft en Isabella Sixtus, met name hun achterkleinzoon Adolff Daniel Hoeufft te Keulen.

 

Het zegel van Elisabeth Schoonenberg-Hoeufft. ***

Laatstgenoemde tak lag eveneens in de clinch met kerkmeester Luytgens. Deze was een verre nakomeling van Gadert van Wessem, en tevens rentmeester van de nieuwe eigenaar van de Beeckenhof, wijlen de kerkmeester Beltgens. Naar hem is de boerderij te Roer ook bekend als Beltgenshof. De boerderij was sinds onheuglijke tijden belast met een erfcijns van 4 malder 4 vat rogge, geschat op een waarde van 250 rijksdaalders. Andere posten bij dit erfdeel waren de Leeuwer Ohe, de RoemerEck voor Birgelen gelegen, en een cijns op de hof Schlouswinkel (te Melick). Alles bij elkaar getaxeerd op 600 rijksdaalders. (Deze opgave stamt uit 1645.)

Met de Schlouss komen we op een andere pachthoeve uit familiebezit. Het goed was in onverdeeld bezit van de kinderen van Diederick Hoeufft enerzijds en van hun moyken Schoonenbergh, met name Elisabeth, zus van Diederick en beiden kinderen van Johan Hoeufft en Catharina van Wessem. Zij waren het ook, die de boerderij verkochten aan de eigenaars van Schöndelen. (Zie ook: drs G.Venner: Slouserhof te Melick in Roerstreek '79, blz. 46 e.v.) De inkomsten van deze laatste cijns werden weer teniet gedaan doordat het geld gebruikt werd om de boshoeder van de RoemerEck te betalen, terwijl het land aan de Roer alle jaren gebat moest worden.


Diederick Hoeufft en Maria
de Witt, mede-eigenaren van
de Slouserhof te Melick,
als erfgenamen van hun grootouders Jan Hoeuft en Catharina van Wessem uit Roermond.

Zie ook brief onderaan, dd. 4-9-1641 met daarin hun huwelijks-aankondiging.

de erfgenamen Hoeufft

Het besluit van de erfgenamen Hoeufft om de goederen rondom Roermond te verkopen was al eerder gevallen. Vanaf oktober 1678 tot in april 1680 kwamen de erfgenamen van Jean Hoeufft (1578-1651), broer van Christoffer, bijeen ter vereffening van de nog openstaande schulden en vorderingen. Eerst hielden zij hun conferentie in Den Haag en later in Utrecht. Uit alle windrichtingen kwamen de nakomelingen (of hun vertegenwoordigers) van het echtpaar Hoeufft-Wessem bijeen. Ook de schoonzoons van Luffrydt waren van de partij. Vele geldzaken waren lange tijd blijven liggen, op het laatst ook nog vanwege de Hollandse oorlog met Frankrijk (1672-1679).

Jean Hoeufft had het in zijn leven tot raadsheer en secretaris van de Franse koning Lodewijk XIV geschopt. Zijn broer Dirck had samen met zijn compagnon goed geld verdiend in de oorlogsindustrie met hun kopermolens (kanonnen) als leveranciers van de Staten van Utrecht. De investeringen werden gefinancierd met verkoop van WIC-aandelen en landerijen. (P. de Graaf: Oorlog, mijn arme schapen blz. 117, uitg. Van Wijnen, 2004.)

Voor de erven van Christopher Hoeufft pakte de afwikkeling minder gunstig uit. Om de openstaande schulden te kunnen betalen werd toen besloten om de goederen bij Roermond soo haest doenlijck ende tot den hoochsten prijs te verkopen, om daarmee de schuldenlast te verlichten.

Onder de rekeningen bevond zich o.a. een schuld aan jonker Wassenberg van liefst f.14.340 in Hollands geld. Ook kwam ter sprake een rekening van 1000 Vlaamse ponden uit 1629 aan Peter van Beeck en naderhand door Hoeufft overgenomen. (Utrechts Archief, inv.nr. U100a2-17, not. Beckers, dd. 10-4-1680.)

De (niet met naam genoemde) goederen bij Roermond en Venlo zouden voor de hoogste prijs verkocht worden. In de besprekingen vormden zij slechts een voetnoot van de overige duizelingwekkende bezittingen. Naast de Beeckerhof te Roer waren dat de Slouserhof te Melick (nabij Schöndeln), de Breewegs-hof te Linne, met land op de Schrouf te Merum, de Heufftshof te Maasbracht, de Holst te Posterholt en een onbekende hof te Vlodrop. Het Steenhuis te Lerop was al eerder verkocht.

Persoonlijk niet aanwezig was Diederick Hoeufft (1610-1688) e.v. Maria de Witt (1620-1681), de zuster van de in het rampjaar 1672 vermoorde raadspensionaris Johan de Witt. Hij liet zich bij de verhandelingen vertegenwoordigen door zijn zoon, ook Diederick genoemd, domheer te Utrecht. Eind jaren '50 van die eeuw had het echtpaar Hoeufft-de Witt samen met hun tante Elisabeth Schonenberg-Hoeufft (1583-1664?) nog de boerderij Slouserhof bij Schöndeln in bezit, afkomstig van hun (groot)vader Jan Hoeufft, en omstreeks 1660 verkocht aan dhr. van Elzholt.

Mogelijk heeft het schrijven van Anna van Schonenbergh, w.v. Jean Vivien, hierop betrekking, wanneer zij in juni 1684 een machtiging uitschrijft om van de raadsheer Bernardt te Roermond als voogd der kinderen van jr. Elshout z., een kapitaal van 600 rijksdaalders of 1500 gulden Hollands geld te vorderen, dat al vier jaar vervallen was. (RHCL Maastricht, 01.055 Archief schepenbank Melick-Herkenbosch inv. nr. 10, schatcedulen; Het Utrechts Archief: Notariele akte U82a9-13, not. A. Houtman. Zie ook: G. Venner, "Slouserhof te Melick" in Roerstreek '79, blz. 46.)

De kinderen van Diederick Hoeufft hadden verder nog het een en ander te verwachten van hun moyken Puijtlinck te Maaseik. Diederick was getrouwd met Anna Luls. Van zijn schoonmama en haar zuster, Jenneke en Anna van Hove, waren maar liefst vier pachthoeven in de omgeving van Kinrooi te erven: Knabbesenhof, de boerderij op de Laer, de hof Boshuysen en de hof op gen Houf.

Een eeuw later stonden de goederen bij Kinrooi nog steeds op naam van hun nakomelingen in Holland. Met de boerderij te Maasbracht hadden ze minder succes. Jonker Wassenberg had de moeilijkheden omtrent de erfdeling onder de erven Hoeufft goed ingeschat.

Het huwelijk van Johan van Hoengen gn. Wassenberg met Anna van Steijnen, de weduwe Hoeufft, bleef kinderloos. De (twee) huizen, die zij als weduwe had gekocht, zouden na haar overlijden automatisch op haar kinderen zijn overgegaan, en dat was niet zo. Twee dagen na het overlijden van “d'oude joffrouw Steijns” begin januari 1661 bood een verre neef, Johan Adam van Hoengen gn. Wassenberg aan de erfgenamen Hoeufft zijn diensten aan. Hij wilde wel bemiddelen in het zeker stellen van de erfgoederen. Er waren kapers op de kust: de familie Puytlings te Maaseik, die al op de dag van haar overlijden van zich deden horen. En dan was er nog de naaste familie van Arnoldt Hoeufft te Bonn en Keizersweert, die zich al van enkele goederen hadden meester gemaakt.

Het schrijven was gericht aan Jean Vivien, als een van de erfgenamen van wijlen Johan Hoeufft en Catharina van Wessem. En inderdaad...



Afbeelding links,
Utrechts Archief: archief familie Grothe inv.nr. 1066; foto J.J.M. van Meerwijk, Utrecht.*
Afbeelding rechts, situering van de Heuffshof te Maasbracht, volgens de "generale meting" van Maasbracht 1680; RHCL Maastricht 18.A: Handschriften nr. 382.

























Hoeufft*


Om de Heuftshof te Maasbracht werd generaties later nog geruzied. De boerderij was voor 6/7 deel toegevallen aan de nakomelingen van Jan Hoeufft en Catharina van Wessem. Het overige 7e deel was overgegaan op de descendenten van Arnoldt Hoeufft en Clara Maria Marck. Tot haar overlijden (in 1661) behield Anna van Steijnen als weduwe het gebruiksrecht van de bouwhof. Daarna ontstonden de problemen, die zich enkele generaties voortsleepten.

Generaties later klaagden de nakomelingen van Arnold Hoeufft, dat zij nooit enige inkomsten hadden genoten van de bouwhof te Maasbracht. Na lange strijd bleek dat zij daar nog voor 1/7 deel in gerechtigd waren. Pas in mei 1715 kwam het Hof van Gelder te Roermond tot een uitspraak ten nadele van de erfgenamen van wijlen Jan Hoeufft en Catharina van Wessem.

Dat waren o.a. de Hoeufftsen te Holland en Keulen. Zij moesten de tegenpartij alsnog hun zevende deel vergoeden van alle inkomsten en baten sedert het overlijden van Anna van Steynen. De uitspraak van het viel uit ten gunste van heeft Adolf Daniel Hoeufft, kleinzoon van de "aanleggers". Omdat er van de anderen maar geen reactie bleek te komen om hun zaak te verdedigen, werd in juli hun 6/7 deel van de Heuftshof in beslag genomen.

Vervolgens werd de openbare verkoop ingezet en is uiteindelijk op de vijfde zitdag half januari 1716 overgegaan op de laatste bieder, procureur Gerard Daemen. De verliezende partij kreeg evenwel zes maanden redemtie toegezegd om de bouwhof binnen de tijd van zes maanden terug te kopen. Huis, schuur, stallingen, moeshof, boomgaard, landerijen, weiden, bemden wegens hun aandeel in de achterstallige inkomsten sinds het overlijden (in 1661) van Anna van Steijnen als tochterse. (RHCL te Maastricht 01.001: archief Hof van Gelder Roermond, inv.nrs 750 en 760. Zie ook RHCL 01.016: archief schepenbank Echt inv.nr. 37-f.153 e.v.)

De boerderij was gelegen in het dorp met grond aan weerszijden van de huidige Kokstraat. Beide percelen, waatoe huis en moestuin, waren samen ruim 8 morgen (bijna 3 ha) groot. De gronden van de boerderij staan in de "generale metinge" ofwel het bunderboek van Maasbracht uit 1680 ingetekend op naam van (de erfgenamen van) jonker Heuff. Alle percelen akker- en grasland bij elkaar komen uit op zo'n 22 bunder, verspreid gelegen op Brachter- en op Cruchterveld, aan Sint-Joost en elders in de gemeente. (RHCL, 18.A Handschriften inv.nr. 382.)

Op de afbeelding hiernaast is de voormalige Heuffs-hof (bruine kleur) geprojecteerd op de kadasterkaart uit omstreeks 1840.

Vervolgens speelde het erfdeel met o.a. de jaarpacht op Beltjenshof een twistpunt tussen eveneens de nakomelingen van Arnoldt Hoeufft en kerkmeester Luytgens, die zij o.a. verdachten van oneerlijke koehandel. Luytgens zou deze bezittingen hebben verworven door verwantschap voor te wenden, zodat hij het onlangs verkochte goed kon beschudden. (GAR, Hoofdgerecht inv.nr. 223.)

Of Luytgens de zaak naar zijn hand wist te zetten, danwel het bezit van de aanleggers wist af te kopen. Feit is dat in 1812 bij de verkoop van Beltjenshof aan baron Michiels van Kessenich, de boerderij nog steeds was belast met een erfpacht, jaarlijks in november te leveren aan de erfgenamen Luytgens. (De genoemde maten wijken wel sterk af van de 4 malder 4 vat rogge.)

Griet van Itter en Thrienen Cremers

Naast de erfdeling onder de kinderen Hoeufft, bovenaan deze pagina, bevindt zich in het archief van de familie Hardenbroek nog een oudere deling van goederen tussen Margriet en Catharina van Wessem, (naderhand) opgetekend door Geurd van Beeck. Hij noemt daarin zijn swegersse Margriet van Wessem en zijn sweeger moder Catharina van Wessem. Met de laatste werd bedoeld zijn schoonmoeder Catharina Cremers, weduwe van Christoffel van Wessem. De ander is niet zijn schoonzus, maar de tante van zijn vrouw Agnes van Wessem: Margriet van Itter, weduwe van Godefridus van Wessem. De twee vrouwen waren dus schoonzussen van elkaar. Beide vrouwen werden in 1560 al genoemd als weduwe.

Het betreft hier vermoedelijk een opdeling van de nalatenschap van hun beider schoonouders Hendrick van Wessem en Agnes (Nese) van der Heijden. We zijn daarmee gekomen bij het echtpaar van Wessem-van der Heijden, dat A.F. van Beurden aan het hoofd plaatste in zijn verhandeling over de regeerdersfamilie Van Wessem.

Buiten de zegelbrieven ten laste van de stad Roermond werden de erfcijnzen op enkele huizen en goederen in de omgeving genoemd. De diverse bezittingen werden uitgebreid omschreven. Catharina had uit de nalatenschap van haar schoonouders o.a. (het stamgoed?) de hof te Wessem verworven, met de plaats en het huis op de markt. Inclusief de lasten en inkomsten werd deze bouwhof getaxeerd op 5000 gulden. De hof te Roer met al zijn rechten en toebehoor, zoals door de pachter in gebruik, werd geschat op 2300 gulden. Haar totale erfdeel werd berekend op ruim 13000 gulden.

Aan Margriet van Itter, de weduwe van Geurd van Wessem, viel de Gastesshoff te Asenray toe, gewaardeerd op 3000 gulden. De hof te Merum, waartoe ook de 7 bunders land van schout Bree werden gerekend, kwam op 3300 gulden, inclusief de lasten en inkomsten. Vervolgens werd de boerderij op Watersnam* in Posterholt genoemd, met de last van een vat haver en anderhalve hoen aan het Huis Montfort, met 7½ vat rogge aan Emont van Baerle, met 2 vat rogge aan de pastoor van Vlodrop, met 11 kapoenen aan Vrimersum en tenslotte 5 smal hoenders aan de heer van Schin. Bij de inkomsten werden de cijnzen op Peter Vars goed op Watersnam en een ander goed te Vlodrop gerekend. Waarmee het geheel getaxeerd werd op 2500 gulden.

Verder kwam aan Margriet en haar kinderen het grote huis op de St. Jansstraat toe, waarin de neef van hun moeder (Nese) woonde. Van de overige rentebrieven noemen we hier het huis van Peter Kurvers te Herten, het huis met de boomgaard aan het valderen te Merum, het huis de Eenhoorn en te Ool nog de Brandenhoff met de last van 6 erfmalder rogge. Ook dit erfdeel kwam uit op ruim 13000 gulden. (Het Utrechts Archief te Utrecht: 643-3: archief familie Hardenbroek, inv.nr. 24.)

*De bouwhof op Watersnam stond een halve eeuw later op naam van de familie Butkens (Botquin) te Roermond. (Zie: P. Geuskens De Societeijt Jesu in Posterholt, in Roerstreek '84 blz. 110-111.) In mei 1621 liet vaandrig Johan Butkens weten, dat hij zijn zwager jonker Johan de Bezar nog 600 gulden schuldig was uit de hof te Watersnaem, afkomstig van zijn ouders. (GAR, archief Hoofdgerecht Roermond, inv.nr. 314, f.6v.)

De bouwhof te Merum was gelegen op de Schroeff. Volgens de bunderboeken rond 1600 hoorden daartoe 29 bunder land; in 1575 op naam van Griet van Wessum. De hoeve was belast met een cijns van 5 vat haveren 2 hoenders aan Daelenbroeck en met 7 kop rogge aan de pastoor van Herten. De 7 bunders land waren voorheen al belast met een kapitaal van 700 philipsgulden en met een cijns van 3 kapoenen, 6 hoenders en 1 vlaams aan geld.

In 1607 stond Wessemshof te Merum op naam van schoonzoon Thomas Nobis, in huwelijk met Anna van Wessem. De boerderij met ongeveer 13½ bunder land ging over op hun dochter Marie, getrouwd met Carcelius Wolfs. In 1612 of kort daarna ging het goed over op Willem van Eijll die de bouwhof vervolgens (voor 1625) verkocht aan de weduwe Margriet van Meysenborg. Zodoende komen we de boerderij in augustus 1636 weer tegen bij de erfdeling onder de vier kinderen van Claes Pauwels en zijn vrouw Margriet. De boerderij op de Schroeve met zo'n 40 morgen land ging bij die gelegenheid over op dochter Johanna en haar man Bartholomeus van Dijck. (RHCL 01.004: archief Hof van Gelder te Roermond, inv.nr.317, procesnr. 796; en RHCL 16.115B: Archief Magnee te Horn, inv.nr. 169.)

De andere boerderij op de Schroeff stond toen op naam van Jan Hoeufft, schoonzoon van Catharina van Wessem zlgr. Deze laatste boerderij werd slechts voor 10 bunders aangeslagen, omdat het land over de limiet met Linne natuurlijk niet werd meegerekend. Waarschijnlijk was deze boerderij afkomstig van de familie Cremers, evenals de Breewegshof. Ook naderhand werden beide boerderijen vaker in een adem genoemd.

In 1602 had de schout van het ambt Montfort, de varkens van Wolter Wolters, halfman van Hoeuffts op de Schrouverhof te Merum, laten panden, omdat de pachter de varkens (door de zwijnenhoeder) over de limiet met Linne had laten drijven en weiden. Volgens Hoeufft was daar niets mis mee. De bouwhof had immers ook over de Schroeverweg, gemeentegrens nog meerdere percelen land. Hij was het dus ook niet eens met de opgelegde boete. (GAR, archief Hoofdgerecht Roermond, inv.nr. 527.)

Het bunderboek van Linne uit 1661 geeft onder de Schrouffen Hoff 6 percelen land, bij elkaar bijna 48 morgen groot, waarvan een stuk liefst op 26 morgen werd berekend. Deze stukken land waren allemaal gelegen aan of nabij de Linner Veeweg tot aan de Montforterweg. Het grote stuk aan de Schroversstraet maakte naderhand deel uit van de domeingoederen. Het grensde met een zijde aan de Maas, die hier steeds meer land wist mee te slepen. Bij de meting in 1748 nog maar 20 morgen groot. Nu we dan toch in die bunderboeken aan het grasduinen zijn, ook jonker Wassenberg had in 1661 aan de Linner veeweg nog 4 morgen land en een boomgaard in het dorp. Kort daarna werd hierop een huis getimmerd. (RHCL te Maastricht 01.017: archief schepenbank Linne, inv.nr. 10.)


** BreewegshofiteiLinneieen
halveieeuwinaideiverkoop
aanideikoningivaniEngeland.












Vlodrop

Dezelfde personen, die (al of niet in eigen persoon) aanwezig waren bij de verkoop van de Roerderhof aan kerkmeester Beltgens, worden ook in verband gebracht met een pachtboerderij te Vlodrop, met de Holst (te Posterholt), de hof te Etzenrade (Jabeek) en de Breijwegshof (te Linne). Alleen ontbrak naderhand Abraham Lynen, omdat die toen al gestorven was.

De halve Breewegshof kreeg Christoffel Hoeufft in 1614 in bezit middels aankoop. Uiterlijk 1693 werden beide delen overgedragen aan Willem van Oranje als heer van Montfort. Dit had mogelijk te maken met de schulden waarmee de toenmalige eigenaars te kampen hadden. In juli 1684 waren de heren Hoeufft, Fagel, Joris en consorten nog ruim 882 gulden schuldig aan Matthijs Vernick van Thoor te Roermond. (RHCL te Maastricht 01.017: archief schepenbank Linne, inv.nr. 5 dingregister 1688-1710.)

Het verband tussen de heren Fagel en Joris met de Breewegshof is nog niet opgehelderd. Ook is niet duidelijk of zij enige verwantschap hadden met de vorige eigenaars van deze bouwhof te Linne.

In het gemeente-archief van Roermond (GAR) liggen enkele portefeuilles met nog ongeordende paperassen, die ofwel uit het archief van het Hoofdgerecht, danwel van het Hof van Gelder afomstig zijn. Het betreft zaken die ooit speelden in Roermond zelf en de wijde omgeving, zoals het ambt Kessel, de schepenbank van Elmpt en zelfs tot in Venlo toe.

Ook in het bovenstaande relaas is hieruit het een en ander opgedoken. Tot zijn overlijden in 1689 was schepen en lct. van Afferden rentmeester van meerdere goederen, waarschijnlijk namens de erfgenamen Hoeufft-van Wessem. Na zijn overlijden legde zijn weduwe verantwoording af over het beheer van de laatste jaren. Er is voortdurend sprake van "de halfman" en van "de hof tot Vlodrop", maar namen worden niet genoemd.

Enkele keren wordt zekere "joffr. Wassenbergh" genoemd, die in proces was geweest met Leon Houben te Vlodrop. Volgens het archief van de schepenbank was dat Agnes van Hongen gn. Wassenberg, woonachtig te Arnhem. Dan wordt zij in een notitie ook genoemd met de mede-eigenaars, de heren Weusthuysen en Steenbergen, betreffende "de hoven Vlodrop, Holst, Etzenraij en de Breijwegh". (Wat betreft de hof te Etzenraedt onder Jabeek, komt voorlopig alleen de Putterhof hiervoor in aanmerking, waarvan Willem van tZevell eigenaar was geweest. Zie L. de Crassier in PSHAL 68 (1932), blz 121-122.)



F



Foto's:
* J.J.M. v.Meerwijk, Utrecht,
** Jo Schreurs, Herten,
*** Jos Cox, Maasniel.

Andere rekeningen gaan over land in het Reutje. Maar niets in het archief van de schepenbank van Sint-Odiliënberg wijst ook maar in die richting, ook niet in het bunderboek van 1717. Toch bevindt zich in het archief van het Hoofdgerecht van Roermond een dossier uit 1679 dat handelt over de achterstand van een vermeende erfpacht van 2 malder rogge, komende van goederen in datzelfde Reutje, waarvoor o.a. jr. Johan Adam en jr. Godefroidt van Hongen gen. Wassenbergh worden aangesproken. (GAR, Arch. Hoofdgerecht, inv. nr. 163, procesnr. 1432.)

De eis werd door het Hoofdgerecht afgewezen. In elk geval bevestigt deze zaak, dat de familie nog meer bezittingen in de streek had. Tevens zijn deze goederen (voorlopig) terug te voeren tot Goerd van Beeck als gemeenschappelijke voorzaat van zowel Agnes van Wassenberg, als van de heren Wusthausen en Steijnbergen.

briefwisseling

Na het vertrek van diverse familieleden was begin 17e eeuw Heinsberg zo mogelijk de centrale plaats. Van daaruit verhuisde de een naar Dordrecht en een ander naar Amsterdam, of Utrecht. Ook Arnhem, Roosendaal, Emmerich, Apeldoorn en opnieuw Roermond komen in dit rijtje voor. Andere familieleden waren verder weg naar bijvoorbeeld Frankrijk verhuisd. Toch bleven de onderlinge contacten middels een levendige briefwisseling bestaan. In het archief Hardenbroek zijn slechts enkele schrijfsels uit deze privé-correspondentie bewaard, maar daarin worden dan wel weer andere brieven vermeld. Op die manier konden familiezaken geregeld worden. Ook bracht men van tijd tot tijd nog een bezoek aan elkaar, hetgeen waarschijnlijk werd gecombineerd met zakelijke bezigheden.

Elisabeth Hoeufft, de weduwe Schoonenberg schreef dd. 4-9-1641 vanuit Utrecht een brief aan haar nicht Margrita Hoeufft in Arnhem, die daar bij Adam van Beeck in huis woonde. Onder andere schreef ze over het a.s. huwelijk van neef Theodor Hoeufft, dat burgemeester de With en vrouw hun toestemming hadden gegeven en dat zij was uitgenodigd daarbij aanwezig te zijn: "...want suster so wel ich auch hebben schrivens van neff Theodor Hoeufft, darin hij ons sijn bleijdschap schreift over die goede resoluti van den heer burgmeister de With en sein huijsfrou, dat dieselve sein begeren geconsentert hebben, onder neffens versoeck an haer dochter om mit die in houlick the treden. En was den dag om het houlick the sluijten angestelt morgen op donderdag in 8 dagen, dar zhu hij an ons versoeckt, wie suster en ich, daer tegen dahin sollen komen, dat mich dunckt niet lucken sal..." Zij zag daar echter van af, omdat het haar om meerdere redenen niet goed ging, terwijl haar neef van God toch "viel geluck an allen seijden" ondervond. Rechts: brief aan die eerbare, seer deuchtsame joffrou Marghreta Hoeufft then huyse van den heer Adam van Beeck in die Beckerstrat tot Aernem. (Hardenbroek, inv.nr. 9.)

Na zijn gedwongen vertrek in 1566 uit Roermond, verhuisde Johan Hoeufft met vrouw en kinderen naar Aken. Vandaar verhuisde hij (1572) naar Luik. Met een goedschrijven van het stadsbestuur in 1573 vertrok hij vandaar. Of hij toen al in zijn uiteindelijke woonplaats Heinsberg is gaan wonen, weet ik niet. In 1632 kwamen de kinderen daar bijeen om de ouderlijke goederen te verdelen.

Ook Goerd van Beeck was in tweede huwelijk met Margriet van Dulcken naar Heinsberg (omstreeks 1610) verhuisd. Daar treffen we naderhand (1628) hun dochter Agnes aan, in huwelijk met Christoffel Hoeufft, zoon van Jan. Het echtpaar Hoeufft-van Beeck verhuisde naderhand (voor 1636) naar Utrecht en ging wonen in hun huis aan de Schalkwijkerbrug over de Nieuwe Gracht.

Pieter van Beeck kennen we alleen als koopman te Amsterdam, waar hij kort voor 1648 overleed, zonder lijfserven na te laten. Na zijn dood ontstond er een langdurig geschil tussen Godfried van Wassenberg, woonachtig in Amsterdam, en consorten enerzijds, en de erfgenamen Hoeufft anderzijds. Zelfs de tussenkomst van drie scheidsmannen mocht niet helpen. Beide partijen moesten water bij de wijn doen, maar ieder probeerde zoveel mogelijk voor zich uit de nalatenschap in de wacht te slepen en gemaakte afspraken werden weer ontbonden. Er was blijkbaar veel te verdelen.

Adam van Beeck, die wij vooral kennen als zaakwaarnemer namens de familie inzake Beeckenhof te Roer en het Steenhuis te Lerop, woonde aanvankelijk in Heinsberg. Naderhand (1641) was hij in de Beckerstraat te Arnhem gaan wonen. Nicht Margriet Hoeufft woonde bij hem in.

Ondertussen had Hans Adam van Wassenberg de zaken hier van zijn oom overgenomen. In 1636 werd hij nog genoemd als inwoner van Utrecht, waar hij getuige was bij de overeenkomst omtrent de voogdijschap der kinderen van zijn oom en tante Stoffel Hoeufft en Agnes van Beeck. O.a. in 1649 en 1661 woonde hij in Roermond. Hans Adam en Godfried waren kinderen van het echtpaar Wassenberg-Beeck, waarvan we de voornamen niet kennen. Hun zus Mechteld was getrouwd met Gerard van Oisterwijck. Het echtpaar woonde in Roosendaal. Hun neef en nicht Luffried van Oisterwijck en Anna Heoufft woonden in Emmerich. Elisabeth Wassenberg woonde met haar man Abraham Lynen (1621-1693) te Stolwerk.

Naderhand (1690) komen we ook Agnes van Wassenberg in Arnhem tegen, o.a. in verband met haar bouwhof te Vlodrop (samen met dezelfde mede-eigenaren als bij de Beeckenhof te Roer!). Zij en haar zus waren de langstlevenden van de vijf (zes) kinderen Wassenberg. In oktober 1666 liet ook zekere mevrouw C. Wassenberg in Roermond van zich horen. In een brief aan haar nicht Anna van Oisterwick-Hoeufft in Emmerich besprak zij enige lopende zaken die nog te regelen waren en noemde en passant ook de goederen te Ool en Roer. Alles wijst er op dat zij een zus van voornoemde kinderen Wassenberg was. Zij noemde een broer, die toen nog leefde, en een broer die toen al overleden was, zonder verdere namen te noemen. In augustus 1664 sloot het echtpaar Buggenum in de Munsterstraat nog een lening af van 132 rijksdaalders bij Johan Adam vaqn Hoengen gnd. Wassenberg. (GAR: archief Hoofdgerecht Roermond, inv.nr.317, f.135.4.)