Cijnsgoed - Te Roer














































Laatst gewijzigd: 25-03-2013 © Jan Ruiten

CIJNSGOED VAN JAN HOEDT

In het cijnsregister van de kerk van Sint-Odiliënberg komt ook een huis en hof voor gelegen te Roer. De oudst bekende eigenaar was zekere Herman Hoedt (of Hondt). Na hem wordt de huisplaats opgedeeld in drie afzonderlijke huizen. Uiteindelijk blijken deze huizen samen met de Kruisbroerenhof onder de parochie van Sint-Petrus te vallen. Dit in tegenstelling van de overige huizen te Roer. Omdat de kerkregisters van Berg een eeuw verder teruggaan dan die van Herten, is er over de bewoners van deze huizen ook meer terug te vinden.

Herman Hoedt, ook wel Herman van Rour genoemd, was niet de eerste bewoner van genoemd huis. In juni 1556 deed Mette de weduwe van Gerit Jongen afstand van haar tochtrecht op het huis ten gunste van haar zoon Dirck. Haar tweede echtgenoot Johan Kupenbynder stemde daarmee in. Dirck verkocht huis en hof nog diezelfde dag aan Herman Hoedt en vrouw Grete. Het echtpaar had ook nog enig land in het Leropperveld.

In maart 1568 deed Wyncke van Ruyr afstand van zijn tochtrecht op het huis ernaast ten gunste van het echtpaar Kupenbynder. Het paar verkocht daarop het huis terug aan Wyncke en zijn (tweede) vrouw Lysbeth.

In het cijnsregister van de pastoor van Sint-Odiliënberg staat Herman Hondt aangeslagen voor een malder rogge wegens zijn hoefstadt te Roer. Kort daarop werd erbij geschreven: nu Cilken tho Rour.

En inderdaad: in juli 1579 verkocht Herman de kamp naast zijn huis aan Syll Luyten en vrouw Jenne. De eerste afsplitsing van het erf was een feit. Syll van Rour staat ook als volgende in de lijst der erfcijnsen aan de kerk van 'Berg. Syll en zijn vrouw belastten nog datzelfde jaar een bunder land te Roer met een malder rogge bij de meesters van het bakkersambt. De belening was inlosbaar met 31 daalders.
Wyncke van Ruyr blijkt o.a. volgens deze akte Wyncke Peerbooms te zijn.

In januari 1587 kocht het echtpaar Luyten een halve boerderij (hoefstadt) van zekere Joost van Linne en vrouw. Het duurt vervolgens een hele tijd voordat we opmerkzaam worden gemaakt op hun zoon, Jan Cilkens te Rour en zijn vrouw. Dat was toen zij in 1612 een stuk land kochten van Hendrick van Melick de timmerman. De grond was belast met 3 kapoenen en 3 vat haver aan (Hatard) Spee, ambtman van de heerlijkheid Daelenbroek.

In de inleiding wordt al uitgebreid verslag gedaan van de ongewone parochie-indeling ter plaatse. De bewoners van Roer waren kerkelijk ingedeeld onder de parochie Herten. Alleen voor de boer op de Kruisbroerenhof en voor de gezinnen op het cijnsgoed was de kerkengang (met tegenzin) naar Sint-Odiliënberg, waar ook hun kinderen naar school gingen. De overige kinderen bezochten de parochieschool in Herten.

Het cijnsgoed van Herman Hoedt was aan maat ongeveer 2 morgen, groot. In huidige maat (volgens meting uit 1843 ruim 62 are, waar toen drie huizen stonden. In 1957 stond hier een nieuwe woonwijk gepland. Het cijnsgoed was gelegen aan de Roerderweg aan weerszijden van de nieuw aan te leggen straat Der Horst.

 

Erfgenamen van Silke te Rour

De nakomelingen van Silken Luyten werden voortaan met de naam Silkens aangeduid. De naam Luijten verdween al snel uit de akten. De kinderen van kleinzoon Nelis Silkens van Roer werden op hun beurt naar hun vader Nelissen genoemd. Zijn weduwe hertrouwde met zekere Coen Janssen uit Nerprath en naderhand zouden huis en hof op de nakinderen overgaan.

Silken had nog een broer, met name Gerrit Luyten. Diens kinderen werden naar hun vader Gerrits genoemd. Zoon Jan bleef hier in de buurt wonen, mogelijk in de stad zelf. In 1616 verkocht hij het erfdeel van zijn vader, een morgen land aan de Zandkuilen te Roer, aan Sijben van Rour en vrouw Jenne. Hij deed dat met volmacht van zijn broer Thomas en zus Sarah. Die waren naar het buitenland verhuisd. Om precies te zijn naar de plaats Colaster, ofwel Colchester in Zuid-Engeland.

Die plaats kent nu nog een wijk waar nog voor 1600 immigranten vanuit Vlaanderen kwamen wonen, die meest als wevers in de laken-nijverheid werkzaam waren. Thomas en Sara waren overigens niet de enigen die vanuit Roermond daarheen getrokken waren. Ook Gerhart van der Stegen uit de Visserstraat woonde daar en Willem van Veltum uit de Hamstraat met zijn vrouw Marie.

 

Christina, ofwel Stincke (Franssen) van Neer was in eerste huwelijk getrouwd geweest met Nelis Silkens, zoon van Claes Silkens. Vervolgens hertrouwde Stincke voor 1655 met zekere Coen Janssen uit Erpraij. Mogelijk werd daarmee het dorp Erprath bij Neuss bedoeld. Uit dit tweede huwelijk werden drie jongens geboren, te weten Nelis, die jong stierf, Laurens en opnieuw Nelis. Alle drie werden gedoopt in de kerk van Sint-Odiliënberg. Uit andere gegevens blijkt er nog een dochter, met name Gertrudis geweest te zijn.

In het bunderboek van 1678 dat door landmeter Janssen, die ook de kaart van Roermond na de stadsbrand heeft gemaakt, werd Koon Janssen aangeslagen voor 3 morgen land in meerdere stukken. Moestuinen vielen ook daaronder, huizen weer niet.

Op het Tackveld, nabij de grensweg met Herten had hij vier stukken land en een vijfde stuk tegenover de Gulickerweg. Op het zogenaamde Kempke tegenover zijn huis aan de Esch had hij nog een akker, die daarvoor bebouwd moet zijn geweest. De moestuin aan zijn huis was nog 1/3 morgen groot. Het merendeel van de grond was afkomstig van zijn voorganger, Nelis Silkens.

Stincke tot Rour stierf in november 1702. Ook haar tweede man was haar in het graf voorgegaan. In totaal blijken dan vijf loten te dingen in de nalatenschap, twee voor- en drie na-kinderen.

Nelis Janssen

Enkele jaren voordien, in 1697, beklaagde Frenske Stams uit Linne zich, dat Nelis Janssen (1660-1726) haar had laten zitten. Frenske had van Remigius 1695 tot Remigius het jaar daarop als dienstmeid gewerkt bij de weduwe Janssen in Roer. In die tijd had Nelis haar herhaaldelijk met vleiende woorden benaderd, hetgeen de meid meermaals met geweld danwel met tranen heeft afgewezen. Uiteindelijk was Frenske dan toch voor zijn zoete beloftes bezweken. Dat was na een bezoek aan het vastenavond-spel in de herberg, toen beiden zich in de schuur op het stro belandden. overgaven aan .

Volgens Frenske hadden beiden dat jaar nog wel zo'n 20 keer zulke ontmoetingen totdat met St. Remigius haar diensttijd te Roer erop zat. Kort daarop confronteerde zij Nelis met de gevolgen van hun samenzijn. Maar toen wilde deze plotseling niets meer van een huwelijk weten. Toen de eerzame jongedochter nadien weerom naar haar oude werkplek terugkeerde om het gevolg van hun vleschelijcke conversaties te tonen, werd zij door Stincke bont en blauw geslagen en hardhandig het huis uit gewerkt.

Om zichzelf vrij te pleiten, moet Nelis nog geprobeerd hebben om zijn neef, zekere Willem Custers zover te krijgen, om de schuld op zich te nemen. Nelis is hem toen in Maastricht gaan opzoeken en heeft hem voor zijn medewerking zelfs 13 rijksdaalders betaald. Niets was hem te veel om onder zijn verplichtingen uit te komen. Het schijnt dat hij toen een ander lief heeft gehad. Van Frenske's zwangerschap kon hij dus geen weet hebben.

Tot een huwelijk is het uiteindelijk ook niet gekomen. Nelis Janssen trouwde (enkele jaren nadien) met Agnes Paulissen, alias Roumen. Zijn broer Laurens was omstreeks 1680 getrouwd met Anna Beurskens. Het gezin heeft zo'n twintig jaar in Maabracht gewoond en is daarna naar Linne verhuisd. Van de zes kinderen bleef alleen de zoons Jan-Willem en Coen (1688-ca.1715) over. De laatste is evenmin oud geworden. In november 1710 trouwde Coen te Maasbracht met Jenne Veugelers. Twee maanden later stierf de vrouw bij de geboorte van hun zoontje Jan in januai 1711.

Naderhand zou de jongen door zijn grootouders te Roer worden opgevangen. Dat was in 1716. Laurens en zijn vrouw namen de zorg voor de kleine Jan op zich. Zij lieten vastleggen, dat zij de jongen nog geld schuldig waren, uit de nalatenschap van diens ouders. Het ging om een bedrag van 70 pattacons, verder een koe en een kist. Na hun overlijden zouden de erfgenamen dit aan hun enckel moeten vergoeden uit de nalatenschap. (NB. In dit stuk wordt de jongen abusivelijk Conradt genoemd.)

Nelis en zijn vrouw Agnes hadden hun huis en moeshof in november 1708, toen het bezit ervan geregeld leek, belast met 150 gulden bij het echtpaar Hormans te Herten. Als bijpand stelden zij een vrecht land in het Roerderveld. Huis en hof werden gesitueerd tussen Paul Walraven en Heijn van Vlodrop. Zes jaar later liet Nelis van Kessel, ook namens zijn broer nog vastleggen, dat 2/3 deel van huis en hof aan het echtpaar Janssen hadden verkocht, samen met een halve morgen akkerland in twee stukken en een kleinigheid aan mobilien. Alles volgens koopakte van mei 1705. Naderhand zijn de broers daar toch op teruggekomen.

De jongens hadden ondertussen de leeftijd van meerderjarigheid bereikt. Zij waren van mening dat hun oom als hun momber te gemakkelijk aan hun erfgoederen in Roer was gekomen. Enkele processen in de familiesfeer geven ruime informatie over de nadere verwantschap tussen personen. Nelis en zijn broer Andries van Kessel daagden hun oom Nelis Janssen voor het gerecht. In de zaak komen weliswaar geringe bedragen aan de orde die men van elkaar te vorderen had, maar voor de akkerman uit die tijd niet te verwaarlozen.

Volgens de koopakte van mei 1705 had Nelis Janssen huis met schuur en stal en een stuk land te Roer in eigendom verworven. De twee broers beweerden nu dat dit ver onder de gangbare prijs van 50 guldens en 6 rijksdaalders was gedaan, plus de 6 pattacons voor het gereijt, de roerende goederen. Zij eisten dat de verkoop ongedaan werd en dat hun oom de huur sedert 1705 voor het gebruik van huis en land zou betalen.

Nelis Janssen en zijn vrouw Agnes Paulissen(!) beweerden, dat het aandeel van de broers slechts 1/3 deel was. Verder gaf het echtpaar te kennen, dat de voogden Laurens Janssen en Gerard van Kessel toendertijd met de verkoop hadden ingestemd. Anna Beurskens, de vrouw van Laurens had toen zelfs vaker op de verkoop aangedrongen met de duidelijke belofte de overdracht altijd te zullen steunen. Verder waren huis en schuur in een staat dat de timmer moeilijk onder partijen was op te delen en hadden onpartijdige meesters met hun kennis de waarde getaxeerd.

In de rechtzaak kwam uiteraard ook de koopakte boven water. Deze vermeldt de verkoop door genoemde voogden van de jongens van het derde deel van huis, schuur en stal te Roer tussen de huizen van Paul Walraven en Heijn van Vlodrop, en van twee streepkens land voor 178 gulden 8 stuivers aan Nelis Janssen en vrouw. Daarvan gingen 40 gulden af wegens geleverde schoven en koren aan Geurt van Kessel, de vader van de twee jongens, die toen al overleden was. Het resterende bedrag was als lening op het huis blijven staan. Naast beide voogden en Nelis Janssen als aankoper hadden ook de twee jongens getekend en verder Jenneke en Herman Linssen als mede-erfgenamen, evenals hun moeder Heilke Nelissen.

Op diezelfde meidag in 1705 was ook de verkoopsakte opgemaakt door de kinderen Linssen aan Nelis Janssen en vrouw van voornoemd huis. Van de koopsom van 100 gulden werden 20 pattacons in mindering gebracht wegens een lening aan hun moeder vanwege en tot reparatie van het huis in Merum.

Vervolgens werd een verklaring uit 1714 overlegd, getekend door de kinderen en kinds kinderen van wijlen Conrard Janssen en vrouw Christina, voorheen inwoners van Roer. Dat waren dus de (groot)ouders van beide partijen. Heilke Nelissen was toen weduwe van Jan Linssen, alias Sijben. Haar dochter Jenneke was toen getrouwd met Steven Hillen. Naast het voornoemde huis te Roer was er tevens sprake van nog een huisplaats aldaar, genoemd het Kempke, 2 morgen land, ondertussen opgedeeld tussen Laurens en zijn vrouw enerzijds en Mechteld Eggles, de vrouw van Gerard Laumen. Als derde erfdeel was er een half bunder land aan de windmolen te Merum, dat in 5 stukken onder de erfgenamen was gedeeld.

In het verweer van de aankopers komen enkele leuke punten naar voren. Zo zou de vilaine Anna Beurskens, die toen op de verkoop had aangedrongen, nu als opruckersse de kant van Nelis en Andries hebben gekozen. Ook was Nelis van Kessel wel 15 jaar bij het echtpaar Janssen te Roer in de kost geweest, waartoe hij kleren, linnengoed en andere zaken voor zijn onderhoud heeft gekregen zonder enige vergoeding. Tenslotte zou de verkoop niet meer ongedaan kunnen worden, omdat Laurens Janssen zijn aandeel hierin ondertussen had doorverkocht.

In eerste instantie zouden Nelis Janssen en zijn vrouw afstand van huis en land doen, met vergoeding de baten en tegen restitutie der kooppenningen. Daarbij zou een inventaris van het sterfhuis worden gemaakt. Het echtpaar maakte bezwaar tegen deze beslissing en na bemiddeling werd in november 1714 op het raadhuis te Roermond besloten, dat Janssen eenmalig 16 pattacons aan elk der twee andere partijen zou betalen. De kosten van het proces werden om redenen gecompenseerd. Dat was in elk geval nog een meevaller voor betrokkenen.

Toch blijkt de zaak kort daarop in mei 1715 opnieuw door Laurens Janssen te Roer en zijn compaan Gerard Laumen, bakker te Roermond, opnieuw opgerakeld te zijn. Daarbij eisten zij o.a. dat Nelis Janssen van de akker te Roer afstand zou doen met vergoeding der vruchten, baten en profijten sinds 1705.

In een oudere zaak uit 1696 te Maasniel worden de familieverhoudingen nog klaarder omschreven. Na het overlijden van Marie Nelissen, getrouwd met Geurd Linderts van Kessel, was Sijbert Eggels aangewezen tot momber van hun kinderen Nelis, Andries en Gertrudis. In 1696 verzocht hij om daarvan ontslagen te worden. Zijn vrouw was ondertussen gestorven en was slechts een halve zus van Marie Nelissen. Hij kende wel anderen, die hiervoor eerder in aanmerking kwamen. Heylke Nelissen was een volle zus van Marie en getrouwd met Sijben Jan, alias Jan Sijben te Merum. Of anders Nelis Janssen te Roer, een halve broer van Marie.

Vier jaar later zien we Nelis Janssen dan inderdaad te Maasniel, samen met de mede-voogd bij de verkoop van het vervallen huis aan de beek in het dorp, namens de twee jongens.

In de zaak komen we enkele keren Gerard Laemen of Laumen tegen, bakker in de stad. Hij was getrouwd met Mechteld Eggels (1688-1758), jongedochter van Sibert Joosten, alias Eggels, en Gertrudis Janssen. We kunnen stellen dat beide ouders hun wortels hadden in Roer. Gertrudis was namelijk een dochter van Nelis Silkens, de eerste echtgenoot van Christina van Neer. (Mogelijk identiek aan Christina Franssen die bij de doop in 1688 werd genoemd.) Sibert op zijn beurt was een zoon van Joost Eggels en Margaretha Nijssen, alias Janssen, dochter van Jan Nijssen uit Roer.

 

In oktober 1727 trouwde Jan Helvers in de kerk van Herten(!) met Ida Janssen (ca. 1705-1780), jongedochter van Nelis Janssen en Agnes Paulissen uit Roer. (Bij het overlijden van Ida werd abusivelijk Catharina Houben als haar moeder opgegeven.) Uit dit huwelijk werden tien kinderen geboren, die wisselend te Herten, dan weer te Sint-Odiliënberg ten doop werden gehouden. Slechts de helft zou de kinderjaren overleven.

Jan (1702-1788) was de oudste zoon van Peter Helvigen en Cornelia Houben, inwoners van het Reutje. Zijn wieg stond in het laatste huis aan de Aerwinkelsweg.

In 1728 werd Helvigers al genoemd als akkerman te Roer, die aldaar 2 morgen land in pacht heeft van het echtpaar Rast.

In oktober 1790 kwamen de erfgenamen Helwegen bij elkaar om de erfenis te bespreken. Dat waren Cornelis Helwegen, Ludovicus met de vrouw, uit Ool, verder Peter en Gertrudis Helwegen. Hun broer Henricus was daarbij afwezig. Cornelis en zijn vrouw Catrina Cremers, zouden het ouderlijke huis overnemen, samen met nog enkele akkers te Roer en Merum aan de windmolen. Daarvoor zou hij zijn broers en zus 226 pattacons betalen. De akker te Merum was belast met een cijns van 2 kop rogge en 1 kop haver aan het huis Daelenbroek.

Huis en moeshof te Roer, tussen Walraven en Sniet, waren ondertussen vrij van enige grond- en erflasten. In 1792 beleende Helwegen het huis met een lening van 100 pattacons bij het kremersambacht in de stad.

Volgens het bunderboek uit 1789 stonden hier naast elkaar de huizen van Peter en Nelis Walraven, Nelis Helwegen en Jan Sniedt met de kamp.

Nelis Helwegen (1731-1804) was in oktober 1774 getrouwd met Anna Willems (1749-1783). Uit dit eerste huwelijk was hem een dochter met name Cornelia gebleven. In augustus 1785 hertrouwde Nelis in de parochiekerk van St. Odiliënberg met Catharina Cremers (1759-1808), geboortig van Montfort. De kindersterfte was groot. In de volkstelling van 1796 werden uit zijn tweede huwelijk alleen zoon Jan en dochtertje Mechtildis (1794-1873) genoemd.

Het meisje trouwde in februari 1825 met Jan Jeurissen uit Maasniel. Huis en hof gingen op hem over. Bij het huwelijk werd als geboorteplaats van de bruid uiteraard St. Odiliënberg genoteerd, de plaats waar de doop stond ingeschreven.

 

Walraeven

Het derde huis op het cijnsgoed stond in 1678 op naam van Mevis Janssen en betaalde 1 gulden 10 stuivers, ofwel kwart van de oorspronkelijke cijns. Aan grootte werden huis en hof op nog minder gemeten, namelijk 1/6 deel van de in totaal 2 morgen.

Dit deel van de cijns aan de kerk stond lange tijd op naam van zekere Paul tot Rour. Dat blijkt dan Paul Walraeven te zijn. Hij had twee zoons, Hendrick en Andreas. De laatste kreeg een zoon, ook Paul genoemd, die trouwde met Gertrudis Brentgens. Het gezin woonde in de parochie Berg (lees: te Roer). Na het overlijden van haar man, hertrouwde Gertrudis in 1709 met Nicolaus Walraeven, kleinzoon van Hendrick. Zij woonden in de parochie Herten.

In februari 1702 hadden Gertrudis en haar eerste man een halve morgen akkerland te Roer. De grond was belast met 2 kapoen en 2 duiten aan het Huis Daelenbroek. Als zodanig maakte de grond deel uit van het 20e leen van de vrijheer. De wederhelft stond toen op naam van Neliske Walraven.

Omstreeks 1757 droegen Jacob Walraven en vrouw Liesbeth van Vlodrop hun vervallen huisje te Roer over aan Frans Walraven en vrouw Gertrui in ruil voor twee pootplaatsen te Linne, een half malder gerst en 10 pattacons aan geld. De waarde van het huisje werd geschat op 11 pattacons en was verder belast met een cijns van 2 kapoenen en 1 vat haver aan de eigenaars van het goed Hattem.

In maart 1772 werd de overeenkomst vernieuwd omdat de oorspronkelijke akte verloren was gegaan. Frans was ondertussen overleden namen moeder en zoon Peter Walraven de koop aan. De overeenkomst werd alsnog op het stadhuis vastgelegd.