|
Laatst gewijzigd: 25-03-2013 © Jan Ruiten CIJNSGOED VAN JAN HOEDT
Herman Hoedt, ook wel Herman van Rour genoemd, was niet de eerste bewoner van genoemd huis. In juni 1556 deed Mette de weduwe van Gerit Jongen afstand van haar tochtrecht op het huis ten gunste van haar zoon Dirck. Haar tweede echtgenoot Johan Kupenbynder stemde daarmee in. Dirck verkocht huis en hof nog diezelfde dag aan Herman Hoedt en vrouw Grete. Het echtpaar had ook nog enig land in het Leropperveld. In maart 1568 deed Wyncke van Ruyr afstand van zijn tochtrecht op het huis ernaast ten gunste van het echtpaar Kupenbynder. Het paar verkocht daarop het huis terug aan Wyncke en zijn (tweede) vrouw Lysbeth. In het cijnsregister van de pastoor van
Sint-Odiliënberg staat Herman Hondt aangeslagen
voor een malder rogge wegens zijn hoefstadt
te Roer. Kort daarop werd erbij geschreven: nu Cilken tho Rour. In januari 1587 kocht het echtpaar Luyten
een halve boerderij (hoefstadt) van zekere Joost van Linne en
vrouw. Het duurt vervolgens een hele tijd voordat we opmerkzaam worden
gemaakt op hun zoon, Jan Cilkens te Rour en zijn vrouw.
Dat was toen zij in 1612 een stuk land kochten van Hendrick van Melick
de timmerman. De grond was belast met 3 kapoenen en 3 vat haver aan (Hatard)
Spee, ambtman van de heerlijkheid Daelenbroek. Het cijnsgoed van Herman Hoedt was aan maat ongeveer 2 morgen, groot. In huidige maat (volgens meting uit 1843 ruim 62 are, waar toen drie huizen stonden. In 1957 stond hier een nieuwe woonwijk gepland. Het cijnsgoed was gelegen aan de Roerderweg aan weerszijden van de nieuw aan te leggen straat Der Horst. |
Erfgenamen van Silke te Rour De nakomelingen van Silken Luyten werden voortaan met de naam Silkens aangeduid. De naam Luijten verdween al snel uit de akten. De kinderen van kleinzoon Nelis Silkens van Roer werden op hun beurt naar hun vader Nelissen genoemd. Zijn weduwe hertrouwde met zekere Coen Janssen uit Nerprath en naderhand zouden huis en hof op de nakinderen overgaan. Silken had nog een broer, met name Gerrit Luyten. Diens kinderen werden naar hun vader Gerrits genoemd. Zoon Jan bleef hier in de buurt wonen, mogelijk in de stad zelf. In 1616 verkocht hij het erfdeel van zijn vader, een morgen land aan de Zandkuilen te Roer, aan Sijben van Rour en vrouw Jenne. Hij deed dat met volmacht van zijn broer Thomas en zus Sarah. Die waren naar het buitenland verhuisd. Om precies te zijn naar de plaats Colaster, ofwel Colchester in Zuid-Engeland. Die plaats kent nu nog een wijk waar nog voor 1600 immigranten vanuit Vlaanderen kwamen wonen, die meest als wevers in de laken-nijverheid werkzaam waren. Thomas en Sara waren overigens niet de enigen die vanuit Roermond daarheen getrokken waren. Ook Gerhart van der Stegen uit de Visserstraat woonde daar en Willem van Veltum uit de Hamstraat met zijn vrouw Marie. |
|
Christina, ofwel Stincke (Franssen) van Neer was in eerste huwelijk getrouwd geweest met Nelis Silkens, zoon van Claes Silkens. Vervolgens hertrouwde Stincke voor 1655 met zekere Coen Janssen uit Erpraij. Mogelijk werd daarmee het dorp Erprath bij Neuss bedoeld. Uit dit tweede huwelijk werden drie jongens geboren, te weten Nelis, die jong stierf, Laurens en opnieuw Nelis. Alle drie werden gedoopt in de kerk van Sint-Odiliënberg. Uit andere gegevens blijkt er nog een dochter, met name Gertrudis geweest te zijn. In het bunderboek van 1678 dat door landmeter Janssen, die ook de kaart van Roermond na de stadsbrand heeft gemaakt, werd Koon Janssen aangeslagen voor 3 morgen land in meerdere stukken. Moestuinen vielen ook daaronder, huizen weer niet. Op het Tackveld, nabij de grensweg met Herten had hij vier stukken land en een vijfde stuk tegenover de Gulickerweg. Op het zogenaamde Kempke tegenover zijn huis aan de Esch had hij nog een akker, die daarvoor bebouwd moet zijn geweest. De moestuin aan zijn huis was nog 1/3 morgen groot. Het merendeel van de grond was afkomstig van zijn voorganger, Nelis Silkens. Stincke tot Rour stierf in november 1702. Ook haar tweede man was haar in het graf voorgegaan. In totaal blijken dan vijf loten te dingen in de nalatenschap, twee voor- en drie na-kinderen. Nelis Janssen Enkele jaren voordien, in 1697, beklaagde Frenske Stams uit Linne zich, dat Nelis Janssen (1660-1726) haar had laten zitten. Frenske had van Remigius 1695 tot Remigius het jaar daarop als dienstmeid gewerkt bij de weduwe Janssen in Roer. In die tijd had Nelis haar herhaaldelijk met vleiende woorden benaderd, hetgeen de meid meermaals met geweld danwel met tranen heeft afgewezen. Uiteindelijk was Frenske dan toch voor zijn zoete beloftes bezweken. Dat was na een bezoek aan het vastenavond-spel in de herberg, toen beiden zich in de schuur op het stro belandden. overgaven aan . Volgens Frenske hadden beiden dat jaar
nog wel zo'n 20 keer zulke ontmoetingen totdat met St. Remigius haar diensttijd
te Roer erop zat. Kort daarop confronteerde zij Nelis met de gevolgen
van hun samenzijn. Maar toen wilde deze plotseling niets meer van een
huwelijk weten. Toen de eerzame jongedochter nadien weerom naar haar oude
werkplek terugkeerde om het gevolg van hun vleschelijcke conversaties
te tonen, werd zij door Stincke bont en blauw geslagen en hardhandig het
huis uit gewerkt. Naderhand zou de jongen door zijn grootouders te Roer worden opgevangen. Dat was in 1716. Laurens en zijn vrouw namen de zorg voor de kleine Jan op zich. Zij lieten vastleggen, dat zij de jongen nog geld schuldig waren, uit de nalatenschap van diens ouders. Het ging om een bedrag van 70 pattacons, verder een koe en een kist. Na hun overlijden zouden de erfgenamen dit aan hun enckel moeten vergoeden uit de nalatenschap. (NB. In dit stuk wordt de jongen abusivelijk Conradt genoemd.) Nelis en zijn vrouw Agnes hadden hun
huis en moeshof in november 1708, toen het bezit ervan geregeld leek,
belast met 150 gulden bij het echtpaar Hormans te Herten.
Als bijpand stelden zij een vrecht land in het Roerderveld. Huis en hof
werden gesitueerd tussen Paul Walraven en Heijn van Vlodrop. Zes jaar
later liet Nelis van Kessel, ook namens zijn broer nog vastleggen, dat
2/3 deel van huis en hof aan het echtpaar Janssen hadden verkocht, samen
met een halve morgen akkerland in twee stukken en een kleinigheid aan
mobilien. Alles volgens koopakte van mei 1705. Naderhand zijn
de broers daar toch op teruggekomen. Nelis Janssen en zijn vrouw Agnes Paulissen(!)
beweerden, dat het aandeel van de broers slechts 1/3 deel was. Verder
gaf het echtpaar te kennen, dat de voogden Laurens Janssen en Gerard van
Kessel toendertijd met de verkoop hadden ingestemd. Anna Beurskens,
de vrouw van Laurens had toen zelfs vaker op de verkoop aangedrongen met
de duidelijke belofte de overdracht altijd te zullen steunen. Verder waren
huis en schuur in een staat dat de timmer moeilijk onder partijen was
op te delen en hadden onpartijdige meesters met hun kennis de waarde getaxeerd. Vier jaar later
zien we Nelis Janssen dan inderdaad te Maasniel, samen met de mede-voogd
bij de verkoop van het vervallen huis aan de beek in het dorp, namens
de twee jongens. |
|
In
oktober 1727 trouwde Jan Helvers in de kerk van Herten(!)
met Ida Janssen (ca. 1705-1780), jongedochter van Nelis Janssen en Agnes
Paulissen uit Roer. (Bij het overlijden van Ida werd abusivelijk Catharina
Houben als haar moeder opgegeven.) Uit dit huwelijk werden tien kinderen
geboren, die wisselend te Herten, dan weer te Sint-Odiliënberg ten
doop werden gehouden. Slechts de helft zou de kinderjaren overleven. Volgens het bunderboek uit 1789 stonden hier naast elkaar de huizen van Peter en Nelis Walraven, Nelis Helwegen en Jan Sniedt met de kamp. Nelis Helwegen (1731-1804) was in oktober 1774 getrouwd met Anna Willems (1749-1783). Uit dit eerste huwelijk was hem een dochter met name Cornelia gebleven. In augustus 1785 hertrouwde Nelis in de parochiekerk van St. Odiliënberg met Catharina Cremers (1759-1808), geboortig van Montfort. De kindersterfte was groot. In de volkstelling van 1796 werden uit zijn tweede huwelijk alleen zoon Jan en dochtertje Mechtildis (1794-1873) genoemd. Het meisje trouwde in februari 1825 met Jan Jeurissen uit Maasniel. Huis en hof gingen op hem over. Bij het huwelijk werd als geboorteplaats van de bruid uiteraard St. Odiliënberg genoteerd, de plaats waar de doop stond ingeschreven. |
|
Walraeven Het derde huis op het cijnsgoed stond in 1678 op naam van Mevis Janssen en betaalde 1 gulden 10 stuivers, ofwel kwart van de oorspronkelijke cijns. Aan grootte werden huis en hof op nog minder gemeten, namelijk 1/6 deel van de in totaal 2 morgen. Dit deel van de cijns aan de kerk stond lange tijd op naam van zekere Paul tot Rour. Dat blijkt dan Paul Walraeven te zijn. Hij had twee zoons, Hendrick en Andreas. De laatste kreeg een zoon, ook Paul genoemd, die trouwde met Gertrudis Brentgens. Het gezin woonde in de parochie Berg (lees: te Roer). Na het overlijden van haar man, hertrouwde Gertrudis in 1709 met Nicolaus Walraeven, kleinzoon van Hendrick. Zij woonden in de parochie Herten. In februari 1702 hadden Gertrudis en haar eerste man een halve morgen akkerland te Roer. De grond was belast met 2 kapoen en 2 duiten aan het Huis Daelenbroek. Als zodanig maakte de grond deel uit van het 20e leen van de vrijheer. De wederhelft stond toen op naam van Neliske Walraven. Omstreeks 1757 droegen Jacob Walraven en vrouw Liesbeth van Vlodrop hun vervallen huisje te Roer over aan Frans Walraven en vrouw Gertrui in ruil voor twee pootplaatsen te Linne, een half malder gerst en 10 pattacons aan geld. De waarde van het huisje werd geschat op 11 pattacons en was verder belast met een cijns van 2 kapoenen en 1 vat haver aan de eigenaars van het goed Hattem. In maart 1772 werd de overeenkomst vernieuwd omdat de oorspronkelijke akte verloren was gegaan. Frans was ondertussen overleden namen moeder en zoon Peter Walraven de koop aan. De overeenkomst werd alsnog op het stadhuis vastgelegd. |
|